recensies 5

 

          

 

Home
Up

terug naar lijst

 

bullet HET ZWIJGEN VAN GOD

RECENSIE VAN:  Marjo Korpel, Johannes de Moor,  De zwijgende God, Skandalon, 2012 (2de druk),316 blz.

Reeds meer dan honderd jaar geleden kondigde Nietzsche de dood van God aan. Zover is het nog niet gekomen, maar vandaag wordt duidelijk hoe God steeds meer naar religieuze restgebieden wordt teruggedrongen. Het na-oorlogse postmodernisme luidde de doodstrijd in door af te rekenen met de de absoluutheid van het Woord van God dat door gelovigen als vanzelfsprekend werd aanvaard. Het lijkt wel dat God in onze geseculariseerde wereld definitief zwijgt, niet alleen in literatuur, theater en film, maar zelfs in filosofie en ja ook in theologie.  De vraag naar het al dan niet bestaan van God hangt daar onvermijdelijk mee samen.  Dawkins sprak zelfs over God als misvatting en illusie.

Om de betekenis van het zwijgen van God in onze huidige tijd te achterhalen plaatsen de auteurs, twee protestantse oudtestamentici, dit probleem in het bredere kader van de mythen, gewoonten en teksten van het oude Nabije Oosten en van de Bijbel.  Dit boek is een bewerking voor een breder publiek van hun eerdere wetenschappelijke studie The Silent God (2011) met toegevoegd materiaal dat voor Nederlandse lezers van belang kan zijn. Het feit dat nu reeds binnen het jaar een tweede druk van hun boek voorligt bewijst dat het enige weerklank heeft gevonden.

In een openingshoofdstuk over de zwijgende God in de moderne tijd komen de huidige strekkingen naar voren in verband met een zwijgende God in de literatuur en de media en bij hedendaagse theologische en filosofische auteurs. Marjo Korpel en Johannes de Moor gaan ervan uit dat het zwijgen (en ook het spreken) van God begrepen dient te worden als een beeldspraak in religieuze taal. Het gaat om mensentaal, niet om de taal die ons vanuit een of andere bovennatuurlijke wereld is aangereikt. Daarom gaat hun onderzoek uit naar het zwijgen tussen mensen (de rol van de stilte) en hoe mensen zich tot de goden wenden, niet rechtstreeks maar langs ‘buffers’ (stèles, beelden, professionele tussenpersonen). Wanneer goden zich tot mensen wenden, is de rechtstreekse communicatie voorbehouden aan uitverkoren mensen, vooral leiders, patriarchen en koningen uit een ver verleden. Meestal gaat de bredere communicatie naar mensen via bemiddelaars (lagere goden, engelen, zieners, profeten) en gebeurt die in dromen, visioenen, orakels en voortekenen.  Het zwijgen van God blijkt in de Bijbelse teksten geen erg belangrijk thema, het blijkt eerder te behoren tot onze moderne tijd. Daarom stellen de auteurs terecht de vraag op openbaring nog mogelijk is. Volgens hen moeten moderne gelovigen in de geest van de Bijbelse traditie de openbaring verder zetten door te spreken en te getuigen in tijden van een zwijgende God. De auteurs zijn zich wel bewust van de vraag die Dawkins stelt of God geen illusie is, ze raken het probleem even aan, maar laten dan de lezer op zijn/haar honger zitten. Het boek met zijn overvloedige studiegegevens zal gelovigen ongetwijfeld het hart onder de riem steken, maar ongelovigen zullen dit boek slechts als interessante historische research kunnen zien. Wellicht is dat de waarde van dit boek. Spijtig dat er geen aanzetten zijn voor een open discussie met andersdenkenden. (10/01/13)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bulletVOELEN IS WETEN

RECENSIE VAN:  Henk Smeijsters,  Bagatellen. Over kunst, levenskunst en maatschappij, Garant, 2011, 198 blz.

 

Dit boekje ontleent zijn titel aan de muziekterm  bagatelle  (een klein, licht muziekstuk, meestal voor piano),  in dit geval meer specifiek aan Beethovens Für Elise.  Het werd gepubliceerd bij gelegenheid van het emeritaat  van de Nederlandse sociale wetenschapper en musicoloog Henk Smeijsters. Deze bundel bevat columns, ingezonden brieven  en enkele fragmenten uit door hem gepubliceerde boeken. Erg licht van inhoud kun je deze teksten zeker niet noemen, al zijn ze met vlotte pen geschreven en soms echt fascinerend. Smeijsters beweegt zich duidelijk op  verschillende terreinen, zoals muziek, levenskunst, onderwijs, filosofie, psychologie, politiek, kennisleer en neurologie. Voor de auteur is muziek meer dan een geheimzinnige mathematica voorbehouden aan enkele specialisten of kleine elites. Het feit dat popmuziek, rockmuziek en andere ‘lichte muziek’ zoveel mensen aanspreekt moet te denken geven. Deze muziek raakt blijkbaar een andere laag van het bewustzijn dan het logisch denkend brein. Muzikale processen zijn analoog aan psychische processen. Voelen is ‘weten’. De mens wordt niet alleen gedreven door de mathematische logica (zoals bij Descartes en Russell), hij wordt ook getekend door de stroom van de beleving die zich dagelijks in hem voltrekt en die een ander ‘weten’ nodig heeft dan het klassieke ‘denken’. Om die reden verdient kunst een stimulerende overheid, want in kunst gaat het om zingeving, een  diepzinnig ‘weten’. Kunstvormen, klassiek of populair, articuleren het menselijk bestaan in zijn veelvoud. Erg interessant in dit verband is Smeijsters’ commentaar op het boek van Dick Swaab Wij zijn ons brein. Hij sluit perfect aan bij Sloterdijk die beweert dat de ‘bezieling’ van machines en computers hand in hand gaan met de ‘ontzieling’ van de mensen. Smeijsters pleit sterk voor een positieve waardering van de rol van  de vrije wil in het menselijk handelen.

Enkele andere teksten uit de bundel geven de politieke keuze van Smeijsters weer. Zo  reageert hij op de theaterman Wilders die het succes van zijn partij (PVV) voor een belangrijk deel ondersteunt door zijn retorisch , populistisch taalgebruik en poses. Hij stelt dat de PVV een partij is van woorden, maar niet van daden. Haar vertegenwoordigers gebruiken veel verbaal geweld, keiharde glasheldere taal. Maar ze vluchten altijd weg op het moment dat verantwoordelijkheid genomen moet worden en zetten  zich liever in de positie van tegen- of gedoogpartij. Ondertussen is echter al duidelijk geworden dat de Nederlandse kiezer dat niet apprecieert. 

Een boek dat je ter hand neemt zoals je luistert naar een bagatelle waardoor je geleidelijk aan meer bewogen wordt. Het geeft iets van een gevoel voor het ‘goede leven’ om met Socrates te spreken. Het roept ons op tot verzet tegen de huidige vervlakking en onttakeling van de menselijke persoon. Het helpt ons zoeken naar een nieuwe levensstijl en een beetje meer geluk. Als lezer geeft je dat een goed gevoel. (19/09/12)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bulletVROUWEN  IN  DE  FILOSOFIE

RECENSIE VAN:  Carolien Ceton, e.a. (red.),  Vrouwelijke filosofen. Een historisch overzicht, Atlas, 2012, 520 blz.

Vrouwen zijn in de geschiedenis meestal onzichtbaar gemaakt, zeker in de publieke sfeer. Dat geldt ook voor de filosofie. Al waren vrouwen op heel wat filosofische terreinen actief, toch werden ze haast niet in de traditionele en algemeen aanvaarde canon opgenomen, zodat hun bijdrage haast onbekend is gebleven. Ook de meeste historische inleidingen in de filosofie die vandaag worden gepubliceerd brengen geen vrouwelijke filosofen aan bod, wonderlijk genoeg ook niet  uit de laatste eeuw. De filosofie blijkt een sterk mannelijk bastion te zijn en te blijven. Om daar enigszins tegen in te gaan komen in dit boek alleen vrouwelijke denkers aan het woord. En dat geeft een verrassend en verrijkend beeld. Vrouwen hebben door de eeuwen heen buiten de traditionele kaders allerlei  creatieve omwegen bewandeld om hun denken te ontwikkelen en ruimte te geven binnen hun kringen. De kracht van dit boek is dat het ons confronteert met de uitdagende ideeën van vrouwelijke filosofes uit de hele geschiedenis vanaf de Oudheid en uit verschillende culturen. Het is opgezet als een historisch overzicht vanaf de 5de eeuw v.Chr. tot vandaag en volgt de conventionele westerse  tijdsindeling: Oudheid, Middeleeuwen, Renaissance, moderne en hedendaagse tijden. Dat geeft uiteraard wat moeilijkheden om auteurs uit Afrikaanse, Indiase, Chinese en moslimculturen juist te plaatsen. Om dit eurocentrisme te overstijgen zal nog heel wat denkwerk verricht moeten worden. Ieder tijdvak krijgt een eigen inleiding door een specialist(e)  ter zake. Die zes inleidingen kunnen gelezen worden als een interessant algemeen historisch overzicht. Meer dan zestig wetenschappers hebben aan deze uitgave meegewerkt en het moet voor de redacteurs echt huzarenwerk geweest zijn om tot dit goed geïntegreerde  resultaat  te komen.  Iedere filosofe wordt voorgesteld in een korte overzichtelijke beschrijving van 4 à 5 blz. met telkens een gespecialiseerde bibliografie voor lezers met interesse of gericht op verder onderzoek.  Interessant is dat niet minder dan 26 vrouwelijke filosofen uit de twintigste eeuw aan bod komen.

Dit boek biedt een enorme schat aan filosofische thema’s waarvan verschillende in de traditionele canon sterk onderbelicht zijn  gebleven (lichaam, gevoel, mystiek, empathie, gender, enzovoort). Daarom spreekt uit dit boek een dynamiek die het filosofisch denken van vandaag een nieuwe impuls zou kunnen geven. En dat niet alleen voor academici, maar ook voor een breed publiek op zoek naar levenswijsheid. Geen boek om in één trek uit te lezen, maar om tussendoor een filosofe te laten binnenkomen en naar te luisteren.Het boek kan dan ook goed  functioneren als een waardevol  cadeauboek dat een goed alternatief biedt aan de hedendaagse rage van kook- en wellnessboeken. In ieder geval biedt het een rijke schat aan historische en filosofische informatie. Velen zullen dit boek wellicht met enig enthousiasme verwelkomen omdat het een leemte opvult waarmee in vele al dan niet feministische kringen reeds lang geworsteld werd. (08/07/12)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet RADICAAL VOOR POSITIEVE VRIJHEID

RECENSIE VAN:  Alicja Gescinska,  De verovering van de vrijheid. Van luie mensen, de dingen die voorbijgaan, Lemniscaat, 2011, 219 blz.

Vrijheid is iets wat niet zo maar in je armen gegooid wordt, vrijheid moet je veroveren. Dat is de stelling van de jonge Vlaams-Poolse filosofe Alicja Gescinska. Een opmerkelijk boek waarin zij uitgaat van haar persoonlijke ervaringen met het leefpatroon en de dood van haar vader.  Die ervaring heeft haar diep geraakt en brengt haar tot het schetsen van een theoretisch kader waarin zij de verschillende invullingen van de vrijheid tracht te plaatsen. In het eerste deel reageert zij tegen de volgens haar in de huidige samenleving steeds meer oprukkende neiging naar luiheid en lediggang, het ontbreken van elke zin voor verantwoordelijkheid, het almaar uitstellen van het handelen, allemaal symptomen van l’ennui, een diepe existentiële verveling. Zij noemt dit oblomovisme, een levenshouding uitgetekend door de tragische held Oblomov, de meesterlijke, onverbiddelijke nietsdoener, uit de roman van Ivan Gontsjarov (1812-1891). Zulk gedrag leidt onvermijdelijk naar zelfdestructie, zegt ze. Het oblomovisme is een ernstige ziekte van onze tijd. Luiheid - een typisch kenmerk van de Slavische ziel -,  is volgens haar zelfdestructie in slow motion. Deze luiheid biedt geen basis voor vrijheid, ze geeft hoogstens het gevoel van niets te moeten doen, van te beschikken over de tijd om er alleen maar te zijn, om te genieten van wat gegeven wordt, zonder enige verantwoordelijkheid. Gescinska heeft uiteraard gelijk met haar kritiek op de luiheid, maar we missen een positieve visie op genieten. Er is in haar visie te weinig plaats voor onthaasting, voor momenten van leven in slow motion. Genieten is niet altijd zelfdestructie, het kan ook mensen dichter bij zichzelf brengen en nieuwe vitaliteit geven.

In het tweede deel maakt ze een vlijmscherpe analyse van het fenomeen vrijheid. Ze gaat uit van de tweedeling van Isaiah Berlin tussen negatieve en positieve vrijheid. Negatieve vrijheid bestaat uit de afwezigheid van externe inmenging en beperkingen. Positieve vrijheid bestaat uit de aanwezigheid van een positief vermogen om na te streven wat goed is. Gescinska moraliseert haar stelling en ziet negatieve vrijheid als een vrijheid zonder meesterschap, als een excuus om niet te kiezen of in te grijpen, een vrijheid waarin alles toegelaten is, zoals bij Dostojevski. Als je mensen zulke vrijheid geeft, brengen ze er niets van terecht. Zij kiest radicaal voor de positieve vrijheid, niet de vrijheid van Pol Pot waarin alles totalitaristisch geregeld wordt, maar een vrijheid waarin het individu meester van zichzelf leert zijn, de moed om van het leven een kunstwerk te maken. Gescinska brengt interessante ideeën aan, maar moraliserende overdrijving krijgt soms de boventoon. Haar werk zou er veel aan winnen als  ze zich zou richten op concrete aanzetten van vrijheid (zoals in haar kritiek op pornificatie) in plaats van zich te verliezen in een wat oppervlakkeige woordenstroom (een jeugdzonde?). Op die manier verover je de vrijheid niet. We kijken vol belangstelling uit naar volgende publicaties waarin ze haar theoretisch concept kan toetsen aan praktische thema’s. (21/05/12)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

RECHTSPRAAK EN LITERATUUR

RECENSIE VAN:   Hans Nieuwenhuis,  Kant & Co. Literatuur als spiegel van het recht, Balans, 2011, 168 blz.

Recht en taal hangen nauw samen. Een van de belangrijkste vragen hierbij is wellicht hoe taal het best functioneert in de rechtspraak. Volgens Hans Nieuwenhuis, hoogleraar Burgerlijk Recht aan de Universiteit van Leiden, gaat het niet allereerst om de taligheid (het vermogen tot communicatie), maar eerder om de narrativiteit (het vermogen verhalen te verzinnen). Daarom onderzoekt hij welke rol de literatuur speelt in de ontwikkeling van de rechtstaal. Hij richt zich hiervoor naar de Griekse tragedies, de Bijbel, klassieke romanliteratuur, filosofen en dichters door de eeuwen heen. Al bij al, misschien zelfs tegen de verwachtingen in, geeft dit een opmerkelijk resultaat. Uiteindelijk laat hij zien hoe het begrip recht grotendeels bepaald wordt vanuit mensbeelden, constructies van verhalen over hoe de mens het leven ziet, meestal bepaald door context van tijd en plaats. Nieuwenhuis geeft drie mensbeelden aan: naast het theonome mensbeeld waarin alles wordt bepaald vanuit een goddelijke of buitenaardse wet, is er het autonome mensbeeld dat de mens proclameert tot zijn eigen wetgever en het zoönome mensbeeld waarin de mens zichzelf plaatst als dier onder de dieren in een millennialange evolutie. Drie figuren staan er respectievelijk symbool voor: Paulus, Kant en Darwin. Interessant is te zien hoe de prangende vraag van Kaïn: “Ben ik mijn broeders hoeder?” doorheen deze drie mensbeelden speelt en telkens andere antwoorden krijgt. Het verschuift duidelijk van een goddelijke wet, naar een vrije wilsdaad van individu naar individu en evolueert vandaag steeds meer naar een visie op verantwoordelijkheid op wereldschaal (telescopische naastenliefde). Ook andere vragen krijgen vanuit de verschillende mensbeelden gekleurde antwoorden: abortus, voortplantingstechnieken, het bestaan van de menselijke vrije wil, democratie, duurzame aarde, enzovoort. Talrijke literaire werken passeren de revue als onderbouwing van dit denkproces: Soflokes’ Antigone, Euripides’ Medea, Erasmus’ De libero arbitrio, L’étranger van Albert Camus, De koopman van Venetië van Shakespeare, Multatuli’s Max Havelaar, Also sprach Zarathustra van Nietzsche, om er maar enkele te noemen die onze interesse kunnen wekken.

Vanuit het letterkundig perspectief vindt Hans Nieuwenhuis dat het recht wel raad weet met een drievoudig mensbeeld. Elk van de drie  beelden houdt wel iets in wat ons kan aanspreken als we bereid zijn ons op de juiste manier open te stellen. Hier blijft de stelling van de auteur wat magertjes. Al herkennen we ook wel de (ethische) meervoudigheid van de hedendaagse menselijke situatie. Een aangenaam leesbaar boek met originele en verrijkende stellingen die tot nadenken dwingen langs het zoekspoor naar menselijke waardigheid. (05/03/12)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bulletGELUK EN REALISME

RECENSIE VAN:  Arthur Schopenhauer, De kunst om gelukkig te zijn, Boom, 2011, 101 blz. 

Zoeken naar geluk is een van de centrale items van het filosofisch denken. Misschien zou men dit van Schopenhauer (1788-1860) niet direct verwachten, vermits hij als de filosoof van het radicale pessimisme moeilijk te associëren valt met een zoektocht naar menselijke gelukzaligheid. Geluk is volgens hem een voor de mens onbereikbaar doel. Het leven is allereerst pijn en verveling. Een gezonde levenshouding bestaat erin die pijn zoveel mogelijk te vermijden. Deze fundamentele spanning heeft hem blijkbaar zijn hele leven lang bezig gehouden. In een speciaal daarvoor bestemd cahier en in de marges van zijn manuscripten noteerde hij korte maximen, leefregels en raadgevingen die konden helpen om het kwaad en de slagen van het noodlot af te weren. Al vroeg richtte Schopenhauer zijn aandacht op de filosofie als pragmatische levenswijsheid die erop gericht is het leven in dit aardse tranendal zo goed als het kan te leven. Er is bij dit alles blijkbaar een grote invloed van de Spaanse schrijver Baltazar Gracian van wie Schopenhauer Oràculo manual y arte de prudencia vertaalde. Ook de talrijke miskenningen in zijn eigen leven als man (bij vrouwen) en als filosoof (bij collega’s en het publiek) hebben zijn manier van denken sterk gestuurd. Pijnloosheid is voor hem belangrijker dan grote vreugde. Zijn geluksleer wordt niet bepaald door enthousiasme maar door de voorzichtigheid van iemand die weet wat hij wel en niet kan verlangen zonder kans op grote frustraties. Ze wordt bepaald door de kunst van de redelijkheid en de vindingrijkheid die er meer op bedacht is wat een mens allemaal kan verliezen dan wat hij nog zou kunnen winnen. Zo krijgt zijn geluksleer een realistische karakter dicht bij de op- en neergang van het dagelijks leven. In die zin staat Schopenhauer haaks op de moderne ideologie van de maakbaarheid van het geluk waarin de mens gelooft dat hij alles zelf kan regelen. Om gelukkig te zijn moet je geluk hebben, zegt Schopenhauer, want het subject kan maar weinig toevoegen aan de objectieve toestand die grotendeels door het lot wordt bepaald. Uiteindelijk is geluk veel meer een kwestie van zelfacceptatie dan van vrije zelfontplooiing.

Dit boekje waarvan de teksten (vijftig leefregels) wel afzonderlijk door Schopenhauer werden geschreven, maar door de tekstbezorger Franco Volpi tot een treffelijk samenhangend geheel werden geredigeerd., biedt een heilzame dosis tegengif voor de naïeve en opgeklopte sfeer van ‘happy feelings en good life style’ die door de huidige mediawereld wordt verkondigd. Heel wat mensen zullen hierin bemoediging vinden om zonder noodzakelijke heldhaftigheid het leven te leren accepteren zoals het is. (15/11/11).

terug naar lijst 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bulletOPROEP TOT VERONTWAARDIGING

RECENSIE VAN:  Stéphane Hessel,  Neem het niet!, Damon, 2011, 31 blz.  

Een opzienbarend pamflet van een 93-jarige filosoof en diplomaat van joodse origine tegen de meest verontrustende bedreigingen van onze hedendaagse maatschappij: de dictatuur van het kapitaal, het groeiende verschil tussen rijk en arm, de behandeling van de migranten, de gijzeling van de Palestijnen in Gaza, de toestand van de aarde, de toename van terrorisme. Stéphane Hessel richt zich vooral naar de jongeren opdat zij de idealen en de erfenis van het verzet opnieuw tot leven zouden brengen. Hij spreekt vanuit zijn eigen ervaringen met het verzet tegen het naziregime. Zoals zijn generatie in haar tijd gestreden heeft voor de vrijwaring van de menselijkheid tegenover een vernietigend regime, dienen de jongeren vandaag verontwaardigd te zijn over de huidige mensonterende machtsverhoudingen. Onverschilligheid is volgens Hessel de slechts denkbare houding. Essentieel is het vermogen om in opstand te komen en daarbij het engagement dat daaruit voortvloeit. Hessel legt veel nadruk op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, waarvan hij in de opstelling zelf betrokken was als kabinetssecretaris van de toenmalige adjunct secretaris-generaal van de VN. We mogen het niet nemen dat de heersende machten onze aarde en onze samenleving kapotmaken. Er is dringend nood aan meer rechtvaardigheid en meer vrijheid. De weg die we dienen te gaan is de weg van de geweldloosheid en een vreedzame opstand die aan alle mensen de rechten geeft die hun toekomen. Dit korte pamflet leest als een verademing in een tijd waarin onze wereld van alle kanten bedreigd wordt. Het komt erop aan te zien wat de achtergronden zijn van wat er feitelijk gebeurt en dat in alle eerlijkheid. Daarom kan hij ook als Jood partij kiezen voor de Palestijnen in hun strijd voor erkenning tegen de militaire macht van Israël. Vanuit zijn pamfletstijl blijft de tekst algemeen, maar als oproep maakt hij indruk en draagt hij een vertrouwen uit in de mogelijkheden van de vooruitgang. In ieder geval het lezen waard. (27/06/11)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

VOOR EEN RECHTVAARDIGE WERELD

RECENSIE VAN: Michael J. Sandel, Rechtvaardigheid. Wat is de juiste keuze?, Uitgeverij Ten Have, 2010, 349 blz.

Rechtvaardigheid is zowel in de sociale als in de politieke filosofie een van de centrale ethische thema’s. Intermenselijke verhoudingen en maatschappelijke structuren worden grotendeels gewaardeerd op basis van hun bijdrage aan de realisatie van een rechtvaardige wereld. De Amerikaanse filosoof Michael Sandel maakt in dit boek een breedvoerige analyse van de verschillende filosofische opvattingen over rechtvaardigheid. Hij onderscheidt drie benaderingen. De eerste daarvan is die van het utilitarisme, de maximalisatie van welzijn (Jeremy Bentham). Hier streeft men naar het grootste geluk voor het grootste aantal mensen. Volgens Sandel zijn de utilitaristen teveel met berekening bezig en te weinig met principes. Bij een tweede benadering houdt rechtvaardigheid respect voor de vrijheid van het individu in. Hierin komen twee tendensen naar voren. Enerzijds de neoliberale visie (Hayek, Nozick) steunend op de vrije keuze die mensen op de vrije markt maken, anderzijds de egalitair-liberale visie (John Rawls) waarin mensen hypothetische keuzes zouden maken in een oorspronkelijke positie van gelijkheid (de fameuze sluier van onwetendheid). Deze liberale visies benadrukken volgens Sandel wel dat rechtvaardigheid meer inhoudt dan louter berekening, maar zij steunen te veel op de vrije keuzes van de individuen. Essentiële vragen over de zin en betekenis van het leven dat we leiden en over de kwaliteit en het karakter van ons gemeenschapsleven blijven daarbij buiten het domein van de rechtvaardigheid. De derde benadering is die van het communitarisme (McIntyre, Etzioni, Charles Taylor) waar Sandel veel sympathie voor heeft. De richting gaat ervan uit dat de mens in een gemeenschap ingebed dient te zijn om een oordeel over gerechtigheid te kunnen vormen en over concepties van goed en kwaad zinvol te kunnen onderhandelen. Vanuit die inbedding kunnen we principes en procedures ontwikkelen waarvan we een rechtvaardige verdeling van inkomen, macht en kansen kunnen afleiden.

Michael Sandel biedt geen abstracte theorieën over de verschillende benaderingen, maar werkt zijn thema’s uit op basis van concrete en actuele maatschappelijke problemen. Bij wijze van voorbeeld: positieve discriminatie (vrouwenquota, raciale bevoordeling), verplichte militaire dienst, exuberante salarissen van CEO’s, het geld van Michael Jordan, financiële reddingsoperaties van de banken, (commercieel) draagmoederschap, homohuwelijk, compensaties van onrecht uit het verleden, enzovoort. Sandel geeft geen pasklare antwoorden, maar daagt de lezer uit zelf na te denken en zijn eigen oordeel over rechtvaardigheid te vormen.

Het boek is uiterst vlot geschreven en kan mits enige inspanning door een tamelijk breed publiek gelezen worden. Het is ongetwijfeld een aanrader voor al wie begaan is met de publieke zaak. Het leert ons dat morele betrokkenheid een noodzakelijke basis is voor een rechtvaardige samenleving. (03/03/11)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bulletUMWERTUNG ALLER WERTE

RECENSIE VAN:  Henk Smeijsters, Autonomie. Hoe word ik een persoonlijkheid in een turbulente wereld?, Garant, 2010, 210 blz.

 In onze turbulente wereld is het niet makkelijk om als persoon zinnig te leven. Je wordt overrompeld door de media, de reclame, de marktmechanismen, de reisindustrie, de entertainmentcultuur en niet in het minst door de digitale wereld. Je wordt gedwongen mee te lopen in een onophoudelijke run naar steeds meer, steeds verder, steeds sneller. Je dreigt je evenwicht te verliezen en vervreemd te leven in je eigen omgeving. Henk Smeijsters, andragoog en muziekwetenschapper, wil daar wat aan doen. Volgens hem wordt het hoog tijd het geweer van schouder te veranderen. We verliezen steeds meer de zin voor waarden. Nietzsche heeft hem geleerd dat er nood is aan een Umwertung aller Werte. Er moet meer humaniteit en levenskunst ‘gepreekt’ worden, zegt Smeijsters. De mens kan door visie bezield worden, besluiten anders te gaan leven en zijn mentaliteit veranderen. Fundamenteel gaat het om een ommekeer van hebben naar zijn, om het opnieuw vinden van geluk, om ‘goed’ te leven.

Henk Smeijsters bouwt zijn boek op rond 26 begrippen die corresponderen met een letter van het alfabet van aandachtig zijn en je comfortabel voelen over liefhebben en richting kiezen tot waardig omgaan met tegenslag en zijn in de volle zin van dat woord. Elk begrip krijgt een apart hoofdstukje, waarin bijna altijd een vaste structuur herkenbaar is: een opener (concreet verhaal of tekst) gevolgd door enkele filosofische en/of (neuro)psychologische beschouwingen, tenslotte afgerond met persoonsgerichte suggesties voor mentaliteits- of gedragsverandering. Enkele voorbeelden van suggesties zijn: problemen niet te groot maken, je laten meevoeren in flow, integer handelen, opgewektheid cultiveren, het vreemde waarderen. Allemaal zeer positieve en utopische idealen die in de hectische wereld van vandaag eerder een vreemde klank krijgen. De insteek van het boek is ongetwijfeld goed, maar de vraag is hoe realistisch de antwoorden zijn.

Soms is zijn tekst wat moraliserend, dan weer slaat hij spijkers met koppen in zijn analyses van maatschappelijke achtergronden, de suggesties klinken bemoedigend, sommige stukjes zijn erg meditatief, andere roepen wat turbulentie op. Als lezer moet je wel wat moeite doen om met je twee voeten aan de grond te blijven. Als geheel is het boek vlot leesbaar voor een breed publiek. Toch hoopt de auteur vooral ouders, leraren en politici te kunnen inspireren. Ook therapeuten kunnen hier hun gading vinden. (25/01/11)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bulletCHRISTENDOM EN IK-CULTUUR

RECENSIE VAN:   Erik Galle, Als God zoveel jaren kan duren. Een christelijk antwoord op de ik-cultuur, Lannoo, 2010, 155 blz.

De ik-cultuur staat in de maatschappelijke levensstijl van vandaag hoog in aanzien. Begrippen als zelfontplooiing, zelfzorg en zelfbeschikking behoren tot de belangrijkste pijlers van het hedendaagse mensbeeld. Volgens Erik Galle, psychotherapeut en tv-redacteur (Braambos), staat deze visie diametraal tegenover de eigenheid van de evangelische boodschap. Volgens hem berusten de fundamenten van het christendom niet op zelfstandigheid, maar op afhankelijkheid. Hij verwijst daarvoor naar het verhaal van de Jezusfiguur die zijn ware identiteit juist vindt in zijn afhankelijkheid van de wil van zijn Vader. Erik Galle haalt ongetwijfeld een punt voor zover hij sterk beklemtoont dat de mens als ik-figuur slechts ten volle tot zijn recht komt als een relationeel wezen. Vanaf zijn geboorte is de mens immers verweven in een web van relaties die de basis zijn voor zijn ontwikkeling. Maar Galle minimaliseert zijn visie door deze relatie bijna uitsluitend verticaal te duiden als een verhouding met God en zijn mensgeworden Zoon Jezus. De horizontale dimensie van de relatie van mens tot mens blijft steken in enkele vage algemeenheden, al stelt hij uitdrukkelijk dat in de incarnatie (menswording van God in Jezus) het christendom zijn ware betekenis vindt. Toch blijft het allemaal erg spiritualistisch en hoogdravend. Zelfs de bevrijdingstheologie verengt Erik Galle tot het geestelijk vlak: Gods preferentiële voorkeur voor de armen is gericht op de ‘zuiveren van hart’, zoals in de Bergrede (blz.43). De echte armen uit de slums en de favela’s van onze wereldsteden hebben daar geen boodschap aan.

Dit boekje is grotendeels meditatief opgevat en is opgebouwd uit korte thematische hoofdstukjes, telkens afgesloten met een beschouwende gebedstekst. In Galles bespiegelingen over God mis je de kunst van het zwijgen. De transcendentie van het mysterie wordt voortdurend geweld aangedaan, alsof de mens kan verwoorden wat het wezen van God is en wat God bedoelt. Is het bijvoorbeeld niet pretentieus te stellen dat God niet anders kan dan zichzelf geven (blz. 82) of onderdak zoekt bij de mens (blz. 118). Over antropomorfisme en accaparatie van het mysterie gesproken. Mag het mysterie dan niet meer mysterie zijn?

Uiteindelijk vind je in dit boekje geen realistisch antwoord op de ik-cultuur. Door zijn abstracte en spiritualistische taal geeft het eerder een vervreemdend gevoel. De flaptekst spreekt wel van een nieuwe taal om de plaats van het geloof in deze tijd te duiden. Maar het boekje maakt duidelijk dat Galles taal niet voldoende is om een nieuwe visie op het christelijke geloof te brengen. Het gaat voorbij aan de warme dynamiek van intermenselijke relaties – zoals in de echte bevrijdingstheologie - en biedt weinig antwoord op de concrete levensvragen van mensen in de harde werkelijkheid van de dagelijkse ratrace. (27/11/10).

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bulletOVER EERGEVOEL EN GIFT/TEGENGIFT

RECENSIE VAN:  Willy Coolsaet,  Solidariteit. Rivaliteit. Ruil en gift bij Marcel Mauss en Pierre Bourdieu, Garant, 2010, 304 blz.

 

Solidariteit is een van belangrijkste basiselementen van menselijke verhoudingen. Willy Coolsaet, ereprofessor Wijsbegeerte aan de Universiteit Gent, verbindt solidariteit expliciet met zijn tegenpool rivaliteit. Zij horen essentieel bij elkaar. Deze stelling is ongetwijfeld interessant omdat daardoor de veel voorkomende eenzijdigheid van beide polen wordt overstegen. Uiteindelijk dient de mens gericht te staan op het ‘goede leven’, maar hij mag niet vluchten voor zijn eindigheid waarin ook negatieve krachten (macht, overheersing, lijden, ellende, wraak, enzovoort) functioneren. Dit gevaar voor ‘veron(t)eindiging’ ligt permanent op de loer als een droom om boven de condition humaine  uit te stijgen. Een stap daartoe is de doel-middelverdraaing, een omkering van de natuurlijke verhoudingen tussen doel en middel(en), bijvoorbeeld winst om de winst, macht om de macht, kunst om de kunst. Ook het ‘goede leven’ is leven (geen illusoir droombeeld). Het is radicale eindigheid en daardoor vervlochten met externe realiteit. Het confronteert de mens met contigentie, afhankelijkheid en allerlei beperkingen.

Coolsaet brengt de spanning tussen solidariteit en rivaliteit ter sprake via de confrontatie met het werk van twee voorname Franse sociologen: Marcel Mauss en Pierre Bourdieu. Bij Mauss valt hij terug op het beroemde Essai sur le don waarin gift en tegengift (geven en teruggeven) niet louter als rivaliteit worden beschreven, maar ook duidelijk aspecten van solidariteit inhouden. Er bestaan meerdere vormen van potlach (gift) die dikwijls onderworpen zijn aan de dynamiek van (sociaal gelegitimeerde) ruilpraktijken en het overwinnen van hebzucht. De gift krijgt dan ook betekenis als een zaak van eer, verantwoordelijkheid, plicht, zelfs van solidaire uitwisseling. De confrontatie met Pierre Bourdieu verloopt veel kritischer. Coolsaet verwijt hem vooral zijn economisme, waardoor Bourdieu alle menselijke verhoudingen uiteindelijk herleidt tot zuiver economische transacties. Voor hem is het eigenbelang de drijvende factor achter elk menselijk handelen. Hij beschrijft dat aan de hand van de productiewijze van de Kabylische samenleving (een berbervolk in het noordoosten van Algerije). Volgens Bourdieu resulteert macht altijd in afhankelijkheid en is er van wederkerigheid of solidariteit geen sprake. Coolsaet bestrijdt dat standpunt en tracht haast contradictorisch te bewijzen vanuit de geschriften van Bourdieu zelf die openingen laten voor andere interpretaties. Macht is dan niet alleen dwang-macht (onderwerping), maar kan ook dienst aan mensen zijn (solidariteit), zodat wederzijdse belangen gediend worden.

Dit boek daagt uit om in de samenleving voldoende aandacht te hebben voor niet-economische bestaansdimensies zonder op de vlucht te gaan voor de daagse realiteit waarin economie, rivaliteit en eergevoel een sterke spanning opreoepen. Het lijkt geschreven voor een select publiek dat zich interesseert aan sociologische kritiek. Uiteraard kan het ook studenten filosofie en sociologie helpen om zich te verdiepen in de visies van Mauss en Bourdieu. Dit boek is ongetwijfeld taaie lectuur, maar geeft een gedegen kritische analyse van de thematiek. (09/06/10)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

INSPIRATIE VAN DE SINT-EGIDIUSGEMEENSCHAP

RECENSIE VAN:  Hilde Kieboom,  Met zachte kracht. De spirituele tegenbeweging, Lannoo, 2010, 190 blz.

In 1968 ontstond in de Trastaverewijk in Rome onder de impuls van Andrea Ricardi de Sint-Egidiusgemeenschap met de bedoeling een evangelische invulling te geven aan de toenmalige maatschappelijke en culturele studentenrevolte. Ricardi legde te midden van het linkse politieke klimaat de klemtoon op de weg van het hart. Om de wereld te veranderen moet je ook je eigen hart veranderen. In 1985 legde Hilde Kieboom als studente aan Ufsia de basis voor de Belgische tak van de Sint-Egidiusgemeenschap in Antwerpen. In het voorliggende boek brengt zij een selectie van de belangrijkste columns die zij voor de krant De Morgen schreef. Erg opvallend is dat het hoofdzakelijk om sociaal-maatschappelijke thema’s gaat die een zeer breed veld bestrijken: van jongeren en bejaarden over migranten en kerkasiel tot Afrika, Europa, de doodstraf, euthanasie, religies en wereldvrede. Ze analyseert met een kritische en bewogen pen de structurele problematiek van de huidige samenleving en doet hier en daar enkele voorstellen tot verandering. Haar inspiratie hiervoor haalt ze duidelijk uit een doorleefd christelijk en evangelisch perspectief. Ze is ervan overtuigd dat de christenen in de huidige wereld een vernieuwende rol kunnen spelen wanneer ze in staat zijn het gat van onze spirituele leegte opnieuw te dichten met de zachte (spirituele) kracht van het hart. Als getuigen hiervan verwijst ze naar wat zij ‘hedendaagse heiligen’ noemt, zoals Abbé Pierre, pater Damiaan, Soeur Emmanuelle, Olivier Clément. Stuk voor stuk ongetwijfeld sterke figuren, maar of de gewone man of vrouw in deze voetsporen kan treden, is niet vanzelfsprekend. Het klinkt wat ongeloofwaardig om steeds weer heiligen als voorbeeld te stellen of van alle mensen heiligen te willen maken. Ondanks haar sterke bewogenheid op sociaal-maatschappelijk vlak speelt die teneur door heel het boek van Hilde Kieboom. Zij verwacht teveel van de persoonlijke en verinnerlijkte inbreng van de mens om de structuren nieuw bloed te geven. Indien de structuren (politiek, economisch, maatschappelijk) niet intrinsiek veranderen, blijft het spirituele grotendeels machteloos. Ook tegenover de kerkstructuren blijft Hilde Kieboom opvallend mild. Ook hier gaat ze aan veel onrecht voorbij door te stellen dat het hart van de kerk belangrijker is dan de structuren.

Dit alles belet echter niet dat dit boek mensen kan inspireren om te zoeken naar een hedendaagse beleving van het christen zijn. Uiteraard word je vandaag christen door vrije keuze, maar de essentiële vraag blijft wat het christen zijn bijdraagt aan het realiseren van een betere wereld. Een bevredigend antwoord geeft dit boek daarop niet. (23/07/10)

 terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet KERNVRAGEN UIT DE FILOSOFISCHE TRADITIE

RECENSIE VAN:  Leslek Kolakowski, Waarom is er iets en niet niets? Kernvragen van de westerse filosofie in 30 filosofenprotretten, Klement/Pelckmans, 2009, 232 blz.

Iedere filosoof heeft een eigen benadering van de werkelijkheid en de levensvragen. Maar uiteindelijk wordt hij of zij altijd geconfronteerd met de laatste vraag waarom er iets is en niet niets. De Poolse filosoof Leslek Kolakowski (1927-2009),  voormalig hoogleraar aan de  Oxford University, is er altijd om bekommerd geweest om de principes van de Auklärung en het humanisme te verdedigen tegen de atheïstische en totalitaire ideologieën waarmee hij in het voormalige Oostblok te kampen kreeg. In dit boek uit 2004 brengt hij diezelfde bewogenheid naar voren door te gaan snuisteren in de geschiedenis van de westerse filosofie. In 30 filosofische portretten tracht hij door te dringen in kernideeën van de belangrijkste denkers vanaf Socrates tot Thomas van Aquino, Nietzsche en Heidegger. Het is niet zijn bedoeling een compact encyclopedisch handboek van de westerse filosofie aan te bieden. Kolakowski wil zich eerder concentreren op één idee in het werk van deze 30 filosofen, een idee die bij hem centraal staat maar ook voor de lezer van vandaag actualiteit biedt en begrijpbaar is. Elk prortret sluit af met vragen aan de lezer. Hij wil de lezer betrekken in zijn zoekproces en hem of haar uitdagen verder te denken, vooral over de dingen die in het werk van de filosoof volgens hem onvoldoende of slechts voorlopig antwoord kregen.

Op het eerste gezicht zou je denken dat dit een overbodig boek is, omdat reeds zovelen een gelijkaardige poging hebben ondernomen. Toch brengt de invalshoek van Kolakowski iets specifieks. Hij laat vermoeden hoe achter een grote verscheidenheid van filosofische stellingen en theorieën door heel de geschiedenis heen toch wel eenzelfde grondbeweging kan worden herkend die het menselijke laat zien als een streven naar geluk en waardigheid.

Het boek is geschreven in een redelijk vlotte taal. De portretten geven geen biografie, maar een heldere kijk op belangrijke kernvragen. In die zin is het geschikt voor een breed publiek dat zich de moeite geeft tot denken. (31/10/09)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

FILOSOFISCHE BASISWERKEN UIT DE 20STE EEUW

RECENSIE VAN:   René Gabriëls ((red.),  De twintigste eeuw in veertien filosofische boeken, Boom, 2009, 293 blz.

Filosofen dienen te wereld te veranderen, zei Karl Marx ooit. Het voorliggende boek behandelt veertien twintigste-eeuwse filosofen die hun stempel hebben gedrukt op het geestelijke klimaat van hun eeuw en daarmee verandering op gang hebben gezet. Onder de redactie van de Nederlandse filosoof René Gabriëls, redacteur van het filosofische tijdschrift on line Krisis, brengen veertien gerenommeerde auteurs, telkens in ongeveer twintig pagina’s, een verhandeling over het hoofdwerk van een der beroemde filosofen: Heidegger, Popper, Sartre, Horkheimer en Adorno, Wittgenstein, Arendt, Gadamer, Quine, Rawls, Derrida, Foucault, Habermas, Nussbaum en Taylor. Al met al krijg je zo een kleurrijk en zeer verscheiden beeld van de filosofie van de vorige eeuw. Interessant aan deze bundel is dat de auteurs hebben afgesproken de besproken filosofen niet te plaatsen tegen de achtergrond van welke filosofische stroming dan ook, maar allereerst te kijken naar de unieke zeggingskracht van de tekst die voor zichzelf spreekt. Dat levert soms boeiende en nieuwe perspectieven op en ook dwarsverbindingen tussen filosofen zoals men dat zelden heeft gezien. Dat het om hoofdwerken gaat, betekent uiteraard dat niet de hele filosofie van de grootmeesters aan de orde kan komen, maar dat hun centrale concerns sterk in de verf worden gezet. .

Dit boek kan vele diensten bewijzen in het Nederlandstalig filosofisch landschap. Het vult ongetwijfeld een grote leemte op. Niet alleen in de aula’s van het hoger onderwijs, maar ook op de tafel van leesgroepen  en in de hand van een breed publiek met filosofische interesse. Voor velen kan het dan ook een goede hulp zijn om de soms moeilijke taal van de filosofen makkelijker te verwerken en te kunnen intreden in hun wat strenge en complexe denkwereld. Ondanks de grote verscheidenheid van auteurs is het geschreven in een heldere taal, goed overzichtelijk en uitnodigend. Elke verhandeling geeft ook een lijst van primaire en secundaire literatuur van en over de besproken filosoof, wat het de  lezer mogelijk zichzelf verder te oriënteren. (24/06/09)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

OVER ONVERDRAAGZAAMHEID EN GEWELD

RECENSIE VAN: Andries Hoogerwerf,   De donkere onderstroom. Extreem gedrag in politiek en samenleving,  Damon, 2008, 203 blz.

Evenals andere beschavingen heeft ook de westerse beschaving haar hoogtes en dieptes en staat ze in een wankel evenwicht dat snel kan worden verstoord. Zo kan je in de huidige westerse cultuur duidelijk een donkere onderstroom herkennen waarin extreme opvattingen en extreem gedrag kunnen ontstaan die afwijken van wat beschaafd, redelijk en humaan is. Andries Hoogerwerf, politicoloog en emeritus hoogleraar van de Universiteit Twente, tracht die donkere onderstroom samen met zijn extremiteiten in een breed historisch en sociaalfilosofisch kader te plaatsen. Hij gaat uit van de hedendaagse toenemende verrechtsing in Nederland, maar trekt dat fenomeen permanent open, niet alleen naar andere Europese landen maar ook naar de hele wereldproblematiek. Hij beschrijft vijf verschijningsvormen van extreem gedrag.

Allereerst is er de groeiende onverdraagzaamheid zowel bij autochtonen als bij allochtonen waarbij voortdurend op de grenzen van solidariteit, vrijheid en gelijkheid wordt ingebeukt. Een ander problematisch verschijnsel is wat Hoogerwerf het democratisch tekort noemt. Er is een te grote afstand tussen burgers en beleid. Daardoor ontstaat een grote ruimte voor populistische partijen en politici die de polarisatie voortdurend trachten te versterken. Ook de media spelen daarbij een grote rol door trivialisering en soms zelfs foute of bewust verdraaide informatie. Het is dringend nodig de democratie te versterken door nieuwe elementen van directe democratie en een sterkere scheiding der machten. Een derde probleem is volgens Hoogerwerf een nieuwe fase in het kapitalisme met een ongeremde schaalvergroting, een radicale economisering van het wereldbeeld en een politiek marktdenken. Dat alles leidt naar een groeiende ongelijkheid met een extreme stijging van topinkomens en een blijvende discriminatie van vrouwen (lonen, benoemingen, politieke carrière). De uitweg ligt in het bepalen van betere criteria voor verdelende rechtvaardigheid en in een verdere emancipatie van alle achtergestelde groepen. Een laatste element van de donkere onderstroom is geweld, zowel in de privésfeer als in de openbare ruimte. Hier beschrijft Hoogerwerf enkel belangrijke items uit de huidige geweldcultuur, zoals maatschappelijke ongelijkheid, sociale ontbinding, vormen van terrorisme en politiek geweld.

Als recept tegen de verontrustende gevolgen van de donkere onderstroom ziet de auteur de weg van de humanisering vanuit de belangrijkste mensbeelden die vandaag in onze westerse samenleving bestaan (jodendom, christendom, islam, humanisme). Met dit boek levert hij een waardevolle bijdrage aan discussies rond multiculturaliteit, democratische vernieuwing, verdelende rechtvaardigheid en het bestrijden van geweld. Het is zeker geen pessimistisch boek, maar roept op tot een gematigde en tolerante politiek. Het kan uitstekend dienst bewijzen als een goed hanteerbaar basisinzicht in onderwijs, discussiegroepen en politieke middens. (06/03/09)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

DE  EIGENZINNIGE FILOSOFIE

RECENSIE VAN: Etienne Vermeersch & Johan Braeckman, De rivier van Herakleitos. Een eigenzinnige visie op de wijsbegeerte, Houtekiet, 2008, 440 blz.

 

Overzichtswerken van de geschiedenis van de wijsbegeerte zijn legio. Het probleem hierbij is dat je er moeilijk zicht op krijgt in hoever ze een betrouwbare weergave zijn van wat de filosofie als denkmethode te bieden heeft. Nu doen  de twee bekende hoogleraren filosofie van de Universiteit Gent, Etienne Vermeersch (emeritus) en Johan Braeckman, een nieuwe poging in deze lange rij. Zoals ze zelf stellen geven ze een eigenzinnige visie op de eeuwenlange zoektocht om betrouwbare kennis te verwerven. Ze trachten zo objectief mogelijk te zijn in de weergave van de verschillinde opvattingen op zich, maar trachten een subjectieve inschatting te maken van de waarde en het belang ervan. Hun zoektocht wordt geleid door de vraag naar rationaliteit. Hoe is doorheen de geschiedenis van de filosofie naast of soms ondanks het magisch en mythisch denken de rationaliteit steeds helderder en secuurder tot uiting kunnen komen? Hun verhaal vertrekt in de Oudheid bij het ontstaan van de wiskunde en de filosofie. Het loopt verder over de groei van de natuurwetenschappen, de moderne filosofie (Descartes, Spinoza, Leibniz), het Duitse idealisme (Goethe, Schelling, Hegel), de grote ideologieën (liberalisme, conservatisme, socialisme, anarchisme, nationalisme) en de ontwikkeling van de wetenschap (1800-1960). Na Schopenhauer, het positivisme en het relativisme (19de eeuw)  komt de figuur van Nietzsche in zicht. De twintigste eeuw  wordt getekend door het logisch empirisme (Russell, Einstein), de taalfilosofie (Wiener Kreis, Wittgenstein I en II), de kritische filosofie van de Frankfurter Schule, de fenomenologie (Husserl), het existentialisme (Heidegger) en het postmodernisme (Derrida, Lyotard). Erg actueel zijn de beschouwingen over de hedendaagse milieu- en dierenrechtenfilosofie en over de ontwikkelingen in de bio-ethiek, dit laatste vooral als toegepaste ethiek over de implicaties van de nieuwe reproductietechnieken.

 

De auteurs bieden een verhelderend overzicht van de belangrijkste tendensen in het filosofische veld. Zij laten zien hoe dat hele proces één grote vloeiende beweging (rivier) is, waarin het andere toch ook weer hetzelfde naar boven brengt en vice versa. Zij hebben vrij veel aandacht voor de actuele impact ervan, die zij in regelmatige tussenblokken (met andere lettersetting in aparte boxen) expliciet ter sprake brengen. Een manco is dat er nergens gewag wordt gemaakt van de aanzetten tot feministische filosofie (Donna Haraway, Irigaray, Kristeva, e.a.). Het boek draagt duidelijk de sporen van een cursus Inleiding tot de filosofie. Daarom kan het een uitstekende dienst bewijzen aan ieder die het filosofisch terrein wil verkennen of ook als naslagwerk bij verdere studie wil gebruiken. Tegelijk krijg je inzicht in het proces dat de menselijke rede gegaan is om vandaag een rationele benadering van mens, leven en samenleven mogelijk te maken. (29/12/08)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

ALTERNATIEVEN VOOR MORGEN

RECENSIE VAN:  Rik  Pinxten,  De kleine zebra en zijn strepen, Houtekiet, 2008, 62 blz. 

In een halve eeuw tijd is de wereld onherroepelijk veranderd. De westerse suprematie kalft af, nieuwe spelers komen geleidelijk naar voren zoals China, India en enkele landen uit Zuid-Amerika. Als westerlingen moeten we er nog aan wennen te leven in een zeer verscheiden wereld waarin alle mensen vragen naar een volwaardig erkenning. Rik Pinxten, hoogleraar antropologie aan de Universiteit van God en voorzitter van de Humanistische Vrijzinnige Vereniging, benadert deze problematiek vanuit zijn reeds vroeger ontwikkeld zebramodel. In onze ogen zijn zebra’s gewoon gestreepte paarden met allemaal dezelfde strepen op hun lijf. Maar in werkelijkheid heeft elke zebra een ander strepenpatroon, net zoals ieder mens een andere vingerafdruk heeft. Ook als mensen zijn we voor het grootste deel allemaal hetzelfde, maar toch zijn we ook allemaal verschillend in onze eigenheid. Die diversiteit is geen bedreiging, maar juist onze sterkte, indien we er op een redelijke wijze mee omgaan. Daarom veronderstelt samenleven in deze grote verscheidenheid duidelijke basisafspraken, zeker in een wereld die zo sterk in verandering is en enorme eisen stelt aan onze mogelijkheden. Door de verstedelijking en door problemen als armoede, bevolkingsexplosie en ecologische dreiging moeten we nadenken over hoe de aarde en daarmee de hele mensheid kan overleven.  Pinxten beschrijft vier grote uitdagingen: anders leven, anders wonen, anders eten en anders rijden. Hij toont in dit boekje hoe mensen zelf op zoek zijn naar alternatieven. Alternatieven zijn zeker niet makkelijk, maar hoogst noodzakelijk. Als we niets doen, dreigen we allemaal ten onder te gaan in vervuiling, ziekten en nooit eindigende oorlogen.

Dit boekje heeft een creatieve design, is vlot geschreven en werd aangenaam opgelucht met foto’s van Lieve Blancquart en tekeningen van Jan Van der Veken. Ieder hoofstuk begint met een basistekst van Pinxten en wordt vervolgd met door een ervaringsverslag uit het leven van een of andere kleine zebra over zijn of haar pogingen om dingen anders aan te pakken. Inhoudelijk brengt het boekje weinig nieuws aan, maar er gaat wel een oproep van uit die tot nadenken stemt. De hele opzet ademt in een voluntaristische sfeer omtrent wat mensen zouden kunnen (of moeten) doen. Toch verwijst Pinxten ook naar enkele structurele mogelijkheden die een voorbeeld kunnen zijn voor anderen. Hij richt zich rechtstreeks naar vrijzinnige humanisten die dringend keuzes moeten maken voor een betere wereld. Tegelijk nodigt hij ook de democratische gelovigen uit om met de humanisten samen te werken om de dreigende ontmenselijking van de wereld te stoppen. (08/11/08).

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

OVER VOOROORDELEN GESPROKEN

RECENSIE VAN:  Theodore Dalrymple,  Leve het vooroordeel!, Nieuw Amsterdam, 2008, 143 blz.

Vooroordelen worden meestal beschouwd als een minderwaardige vorm van menselijk denken. Ze verhinderen een open benadering van de werkelijkheid. In dit essay tracht de Britse arts en psychiater Theodore Dalrymple vanuit een lange praktijkervaring met deze opvatting te breken. Hij beweert resoluut dat vooroordelen van levensbelang zijn. Wie zonder vooroordelen leeft, is hulpeloos en weerloos. Leven zonder vooroordelen is onrealistisch en schadelijk. Uiteraard geeft Dalrymple een nauwkeurig omschreven inhoud aan het begrip vooroordeel. Het gaat bij hem niet om een negatieve dunk over andere mensen of rassen, vrouwen of homo’s. Voor hem is een vooroordeel een vooropgezette idee waarmee je de werkelijkheid benadert zonder fixatie. Het is eerder een hulpmiddel om met de werkelijkheid te leren of te kunnen omgaan.  Je kan als mens niet steeds weer vanaf nul beginnen, er zijn langs je opvoeding en vorming onvermijdelijk een heel stel ideeën en structuren meegegeven die je helpen om de werkelijkheid aan te kunnen of verder op te bouwen. Op basis van  zijn psychiatrische praktijk, vooral in gevangenissen, en van het rapport van de Joseph Rowntree Trust over de bestrijding van stedelijke armoede besluit Dalrymple dat het ontbreken van vooroordelen vanaf de kinderjaren haast onvermijdelijk leidt naar verkeerd, dikwijls crimineel gedrag dat vele levens stukbreekt. Daarom pleit hij voor een gestructureerde opvoeding met duidelijke regels en rituelen (zoals gezinsmaaltijden, genegenheid, enzovoort). Zulke gewoonten noemt hij gedragsmatige vooroordelen die mensen helpen om het eigen leven meer inhoud en lijn te geven. Meteen gaat hij dan ook sterk tekeer tegen de liberale opvatting van een pedagogie of een onderwijs waarin teveel vrijheid aan kinderen gegeven wordt, zoals die reeds door filosofen als John Stuart Mill en Rousseau verdedigd werd. Daar wordt teveel nadruk gelegd op grote toegeeflijkheid, vroegrijpheid  en keuzeverantwoordelijkheid. Echte kennis kan slechts vergaard worden door gezag te accepteren. Alledaags fatsoen moet gebaseerd worden op basisprincipes die moeten worden aangeleerd. Als je alle vooroordelen (in de zin van Dalrymple) prijsgeeft komt onze samenleving onvermijdelijk terecht in een reeks trieste sociale gevolgen, zoals gewelddadigheid, seksuele losbandigheid, machogedrag, enzovoort. Voor Dalrymple is duidelijk dat het moderne ‘vooroordeel jegens het  vooroordeel’ een grote bedreiging vormt voor een gezonde persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling.

Dit essay is pittig en met overtuiging geschreven. Het strijkt dikwijls tegen de haren in. Je kan de schrijver niet helemaal ongelijk geven, maar zijn stelling lijkt toch wel eenzijdig. Het is niet makkelijk een praktijkervaring uit delinquente milieus zonder meer door te trekken naar de maatschappij als geheel. Dat vraagt wat meer nuancering. Toch geeft het essay heel wat stof tot nadenken. Wat is nog vanzelfsprekend? (22/09/08)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

DOCUMENTATIE OVER PAUL RICOEUR

RECENSIE VAN:  Koen Boey, Gezichten van de mens bij Paul Ricoeur, Garant, 2008.

Paul Ricoeur (1913-2005) is een van de belangrijkste filosofen uit de twintigste eeuw.  Meer specifiek zou je zijn werk kunnen omschrijven als een fundamentele wijsgerige antropologie die hij als fenomenoloog hermeneutisch heeft ontwikkeld. Zijn oeuvre is geen loutere beschrijving van de menselijke kwaliteiten, maar vooral een zoektocht naar  het verstaan ervan. Koen Boey, emeritus-hoogleraar filosofie aan de Universiteit Antwerpen, haalt de gezichten of de meest wezenlijke kentrekken van de mens in zijn wereld naar voren.

Allereerst is er de mens als een willend, maar feilbaar wezen. De eindigheid van de mens is de basis voor een disproportie van het menselijke zelf met zichzelf, de onophoudelijke spanning tussen oneindigheid en eindigheid, mogelijkheid en werkelijkheid, willen en falen. Hier verschijnen de contouren van een ander gezicht van de mens, namelijk de onvermijdelijk plaats van het kwaad. Ook hier speelt een onophefbare spanning. Het kwaad is de uitdrukking van de radicale onbekwaamheid van de mens om zijn bestemming voor het goede te realiseren, maar tegelijk bewaart de mens de mogelijkheid om steeds weer werk te maken van zijn ‘dispositie tot het goede’.

Een ander gezicht is dat van de sprekende mens. Spreken is voor de mens een vermogen dat hem toelaat een specifieke handeling te voltrekken. Uiteindelijk is spreken, althans in het redelijke betoog, een alternatief voor het gewelddadige handelen. Binnen dit spreken ontstaan verhalen, zowel mythisch als historisch en literair,  die elk op specifieke wijze de waarheid op het spoor trachten te komen zonder ze alszodanig te willen bezitten of beheersen. Een ander gezicht van de mens is dat van de herinnering. Allereerst is de mens gefocust op de ‘goede herinnering’. Toch raakt ons geheugen wel eens geblokkeerd door allerlei vormen van macht en manipulatie. Daarom is het belangrijk het geheugen uit te zuiveren (psychoanalyse) en kan het zelfs een plicht zijn de juiste herinnering levendig te houden, zowel op het persoonlijke vlak als op dit van de geschiedenis. Aan ieder van deze gezichten (wil, kwaad, spreken, verhalen, herinnering) heeft Ricoeur telkens een specifiek boek gewijd, steeds geïnspireerd door de leemten die in de vorige studies voelbaar werden. Twee andere gezichten (politiek en ethiek) zijn eerder terug te vinden doorheen zijn hele oeuvre. De mens die politiek handelt is op zoek naar rechtvaardigheid. Hier gaat Ricoeur voortdurend in discussie met de procedurele rechtstheorieën van Kant, Hannah Arendt en John Rawls. Hij ziet in hun werk onvoldoende waarborg tegen het gevaar van een formalisme dat altijd dreigt om te slaan in een rechtspositivisme. De reële discussie moet volgens hem plaatsvinden op het niveau van de specifieke sociale praktijk die zich inlaat met de wetgeving. Het laatste gezicht is dat van de ethische mens. Daarin spelen vooral drie elementen op elkaar in om menselijke verantwoordelijkheid te omschrijven: gerichtheid op het goede leven en de zelfwaardering (ik-pool), gerichtheid op en waardering  voor de andere (jij-pool) en fundamentele rechtvaardigheid als universele zorg (hij-pool).

Dit boek is geen makkelijke klus om te lezen. Koen Boey volgt de analyses van Ricoeur tot in detail en dat geeft soms een sterk documentaristische indruk wat de ontwikkeling van de ‘gezichten’ wel eens echt bemoeilijkt. Maar dit boek geeft een verhelderende kijk op de belangrijkste items van Ricoeur. Voor de ferverte liefhebbers van deze soms erg cryptische filosoof en voor studenten filosofie zal dit werk erg welkom zijn. Als kennismaking met Ricoeur blijft het wellicht eerder ontoegankelijk. (13/06/08)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

NIEUWE PUBLIEKEN VOOR DE DEMOCRATIE

RECENSIE VAN:  Huub Dijstelbloem,  Politiek Vernieuwen. Op zoek naar publiek in de technologische samenleving, vangennnep, 2008, 264 blz.

In het spoor van de Verlichting werd de representatieve democratie geleidelijk de kenmerkende staatsvorm van de westerse maatschappij. De participatie van de burgers bestaat in het uitbrengen van hun stem bij regelmatige verkiezingen. Maar de opkomst daarvan ligt (buiten enkele landen met verplichting) steevast te laag. Het gevaar is dan ook groot dat de democratie op termijn doodbloedt. Huub Dijstelbloem, als filosoof verbonden aan het Nederlandse Rathenau Instituut, weigert zich bij deze conclusie neer te leggen en gaat in dit schitterende boek op zoek naar nieuwe impulsen voor de democratie. Het is zeker niet makkelijk om in deze tijd van toenemende complexificatie van de samenleving (door wetenschap, technologie en pluralisme) aan politiek te doen. De wereld kan ondanks de globalisering niet meer beschouwd worden als een harmonisch geheel. De diversificatie is enorm. Daarom kan politiek niet meer exclusief uitgeoefend worden vanuit een centraal, democratisch gelegitimeerd systeem met algemene richtlijnen. Politiek moet vandaag ook gebeuren op verschillende lokale sites, namelijk daar waar zich problemen voordoen. Dijstelbloem spreekt over UPO’s (Unindentified Political Objects) die op het snijvlak van verschillende domeinen tot stand komen (wetenschap, technologie, ecologie, medische wereld, economie) en die vragen om een bestuurlijke en politieke reactie. Hierbij wordt dan volgens hem duidelijk dat op dat snijvlak het primaat van de politiek problematisch wordt. Bij UPO’s verschijnen de problemen immers op het bureau van deskundigen en binnen het actiebereik van betrokken burgers. Om deze thematiek te onderbouwen richt Dijstelbloem zich naar de sociaal-pedagoog John Dewey (1859-1952) die de idee ontwikkelde van het publiek, niet als een groep passieve toeschouwers, maar als betrokken burgers, noem ze ondersteunende supporters of een verzameling burgers, die zich verenigd weten door de gezamenlijke betrokkenheid bij een gedeeld probleem. Het gaat Dewey om het ontdekken van de verbindingen tussen mensen, problemen, nieuwe objecten (zoals technologie) en leefomgeving, dit vooral als gevolg van specifieke kwesties die in beeld komen. Dijstelbloem onderzoekt verder hoe deze idee van Dewey zich heeft ontwikkeld in latere theorieën. Zo bijvoorbeeld bij Bruno Latour met zijn hybride netweken tussen humans en non-humans, maar ook in de deliberatieve democratietheorie van Habermas en de visie op institutionele coördinatie van Charles Sabel. Uiteindelijk kiest de auteur zelf voor een bemiddelende overheid die voldoende ruimte en mogelijkheden biedt aan de ‘publieken’ opdat ze hun stellingen en engagementen zouden kunnen articuleren en daarover met elkaar in overleg kunnen gaan.

Het is zeker geen makkelijk boek, het draagt nog de sporen van het in 2007 verdedigde academisch proefschrift De democratie anders (digitaal beschikbaar op http://dare.uva.nl/record/218044). Maar het brengt in ieder geval een uitdagende visie op enkele klemmende vragen in de huidige democratische ontwikkelingen. Dat kan ons niet onverschillig laten. Interessant is dat Dijstelbloem zijn theorieën (soms uitgebreid) concretiseert aan de hand van verschillende ‘politieke’ kwesties, zoals de politieke discussies en maatregelen bij de opkomst van aids (bloedbesmetting), bse, vervuiling van de Rijnmond, enzovoort. Een must read-boek voor ieder die politieke verantwoordelijkheid draagt en/of bekommerd is met de toekomst van de democratische instituties. (26/04/08)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

FILOSOFIE: LEES- EN KIJKBOEK

RECENSIE VAN:  Stephen Law,  Filosofie, Unieboek Focus, 2007, 352 blz.  

De Focusreeks van de uitgeverij Unieboek publiceert talrijke rijk geïllustreerde gidsen en informatieboeken over zeer verscheiden thema’s, zoals Franse wijnen, film, katten, zeilen, klassieke muziek, architectuur, enzovoort. Nu verschijnt ook een ‘visuele gids’ over filosofie, een vertaling van een Engels Penguinboek van Stephen Law, docent filosofie aan de University of London. Het boek is zeer systematisch opgebouwd in vijf delen. Een eerste hoofdstuk beschrijft de redenen waarom mensen aan filosofie moeten doen als basis voor gezond redeneren en het ontwikkelen van denktechnieken. In een tweede hoofdstuk geeft een overzicht van de geschiedenis van de filosofie en biedt een bondige inkijk in  de belangrijkste stromingen en ontwikkelingen vanaf het Oude Griekenland, het Confucianisme en de Indiase Veda’s tot het postmodernisme van onze tijd. Het derde deel handelt over de takken van de filosofie: kennisleer, metafysica (zijnsleer), ethiek, godsdienstfilosofie, politieke filosofie en de wetenschapsfilosofie. In elk van deze deelterreinen worden de belangrijkste thema’s aangesneden. Een vierde hoofdstuk brengt een filosofische gereedschapskist die de lezer wil helpen enige vaardigheid in het filosofisch denken te ontwikkelen. Hoe kunnen we gezond redeneren, zowel deductief als inductief? Hoe kunnen we allerlei drogredenen en fouten in onze redeneringen opsporen (sofisme, relativisme, het valse dilemma, omdraaiing van logisch gevolg, categoriefouten, enzovoort? Het laatste hoofdstuk stelt de vraag: wie is wie in de filosofie? Hier worden in een beknopte beschrijvingen meer dan honderd van de belangrijkste filosofen bijeengebracht, steeds met enkele gegevens over leven en werk en met enkele noties over hun ideeën. Ook de huidige generatie filosofen komt hier goed aan bod.

Dit boek is een handige gids voor een zeer breed publiek dat zich voor filosofie interesseert. Het biedt veel informatie en zet tegelijk aan om zelf te denken. Door zijn rijke illustraties heeft het ook iets van een  kleurrijk lees- en kijkboek met een lichte meditatieve inslag. Het geeft niet alleen talrijke associatieve foto’s maar ook belangrijke streamers van grote filosofen die ons even kunnen doen mijmeren. Erg verdienstelijk is dat niet alleen westerse filosofen en ideeën een plaats krijgen, maar ook belangrijke oosterse filosofen (zoals Confucius, Laoze, Boeddha, Han Feizi) en Afrikaanse ideeën. Als geheel moet je het boek bekijken als een moderne reisgids die ons op weg kan wijzen in een land van denken en redeneren. Daarom verdient het een plaats op de boekentafel van wie voor het eerst op reis wil gaan in dat onmetelijke land. (04/04/08)

terug naar lijst

 

 
bullet

DE STAAT IN TIJDEN VAN NOODTOESTAND

RECENSIE VAN: Maurice Adams & Willem Lemmens (red.), Hobbes. In de schaduw van Leviathan, Pelckmans/Klement, 2007, 191 blz.  

De Engelse filosoof Thomas Hobbes (1588-1679) kan beschouwd worden als een van de belangrijkste denkers uit de moderniteit. Zijn werk legde de basis voor de ontwikkeling van de politieke filosofie en had een grote invloed op belangrijke filosofen zoals Rousseau, Marx en zelfs Hegel. Vandaag komt hij opnieuw sterk in de belangstelling, vooral in verband met de problematiek van de verhouding tussen burger en staat en rond het oplaaiende geweld van het terrorisme. Deze reader, verschenen in de reeks Denkers die wordt opgezet door de uitgeverij Pelckmans, tracht een breed overzicht te geven van de belangrijkste thema’s uit het werk van Hobbes. Zo wordt onder meer aandacht besteed aan de morele psychologie, aan het natuurrecht, de religie, economische dwang en rechtvaardigheid, het geweld en de rol van de staat in tijden van noodtoestand.

Hobbes wordt duidelijk geplaatst in de historische context van zijn tijd die sterk getekend was door het geweld tijdens de Engelse Burgerloorlog en de godsdienstoorlogen die een grote bedreiging vormden voor de reguliere staat. Die enorme calamiteiten hebben een grotre invloed gehad in zijn werk. Hobbes gaat ervan uit dat een dictatuur die gericht is op het welzijn van de burgers in ieder geval beter is dan een toestand van oorlog en geweld zoals die hij in zijn tijd beleefde. Als je mensen aan hun lot overlaat, zoals dat in een hypothetische natuurtoestand volgens hem het geval is, worden mensen gevaarlijk voor elkaar. Ze denken dan alleen maar aan eigen voordeel en uit vrees door de anderen te worden gehinderd of gedood gebruiken ze zelf geweld: de mens wordt dan een wolf voor de andere mens. Alleen wanneer mensen door een onderling contract hun rechten op veiligheid en zekerheid afstaan aan een begunstigde (één persoon of een gremium) aan wie zij beloven te gehoorzamen, is er uitzicht op een vreedzaam leven. Deze gemachtigde moet wel neutraal zijn en zich inspannen om voor ieder burger het goede mogelijk te maken. Dat is dan ook de enige voorwaarde waarop hij kan worden geëvalueerd. Verder is hij almachtig en kan hij regels en wetten uitvaardigen naar eigen inzicht. Zo is de staat het grote monster Leviathan die de mens beschermt door vrede en sociale cohesie te waarborgen op voorwaarde dat de mens zich onderwerpt. Dat Hobbes actueel is wordt duidelijk als we zien hoe ook vandaag de staat zich steeds meer opwerpt als de almachtige en beschermende instantie voor de burgers die zich dan de meest fijnzinnige controles en steeds verdergaande beperking van de privacy moeten laten welgevallen (en soms zelfs graag afstaan). Ieder thematisch hoofdstuk uit dit werk gaat dan in de conclusies ook specifiek in op de betekenis van Hobbes werk voor actuele vragen.

Over het algemeen is deze reader vlot en toegankelijk geschreven en biedt  een ruim inzicht in het enorme oeuvre van Hobbes. De grote verdienste is ongetwijfeld dat je bij het lezen van dit boek het gevoel krijgt dat Hobbes in vele opzichten zijn tijd vooruit was en tot vandaag uitdagend blijft. (15/02/08)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

VOX-POP  EN  EMOSOCIALISME

RECENSIE VAN: Jan  Blommaert,  De crisis van de democratie. Commentaren op de actuele politiek, Epo, 2007.

In dit boek van Jan Blommaert, momenteel professor aan de Universiteit van Londen, staan grosso modo twee items centraal: de huidige almacht van de populistische cultuur en een felle kritiek op de ideologische vervlakking van het (linkse) socialisme. Beide tendensen liggen volgens hem aan de basis van een ernstige crisis in de hedendaagse democratie.

In eerste instantie het populisme. De media hebben de macht gegrepen in het domein van de publieke kennis. Zij bepalen steeds meer wat kennis is. Zolang meningen in de privésfeer geuit worden  is er een vrije circulatie, maar zodra ze een publiek karakter krijgen wordt die vrijheid door de media ingekort. Kennis wordt vermalen tot entertainment en weetjes en door een economische filter gehaald. De redactielokalen van de media bepalen wat nieuws wordt en geven het een format die is aangepast aan de ideologie van populisme en macht. Denk maar aan de manier waarop Theo Van Gogh tot een icoon van de vrije meningsuiting werd gepropageerd.  Ook de intellectuelen trappen in deze val: ze denken dat er geen restricties zijn op de circulatie van vrije meningen, maar beseffen veel te weinig dat zij zelf deel uitmaken van een sterk geregulariseerde, soms zelfs gemonopoliseerde markt. Dit niet alleen bij hun optreden in de media, maar ook in het onderzoeksveld zelf. Blommaert spreekt hier over een actuele vorm van het verraad der klerken, de gecoöpteerde intellectuelen. De grote impact van het populisme wordt verder geanalyseerd in een kritische kijk op de ‘blokspraak’,  de gemediatiseerde propaganda- en machtstaal van het Vlaams Blok/Vlaams Belang. Met name de BRTF-documentaire ‘Vlaamse Choc’ (januari 2005) over de voorman van het Belang Filip Dewinter dient hier als geëigend analysemateriaal. Hier wordt duidelijk dat de blokslogan ‘wij zeggen wat jij denkt’ uiteindelijk leidt naar het tegendeel: ‘jij denkt wat wij zeggen’.  De media versterken het vox-pupulisme van politici als Dewinter en krijgen zo  niet enkel de hegemonie over de inhoud maar ook over de vorm van het politieke vertoog. Een soortgelijke analyse van de retoriek van Georges W. Bush bevestigt hoe de media geleidelijk de hele publieke meningsvorming beheersen.

Het tweede item uit dit boek betreft een indringende kritiek op de vervlakking van het socialisme. Blommaert maakt dit vooral duidelijk in zijn open brief aan Patrick Janssens, burgemeester van Antwerpen. Hij verwijt hem volledig de toer op te gaan van een emosocialisme dat wel steunt op verontwaardiging, maar de oorspronkelijke basisideologie prijsgeeft. Vlijmscherp is zijn analyse van Janssens boek Over de grenzen (Houtekiet, 2001). Daarin kiest, aldus Blommaert, Janssens uitdrukkelijk voor de begoede middenklasse van tweeverdieners die zich volledig inpassen in de verlokkingen van het  moderne kapitalisme. Opkomen voor de kleine man die als loonslaaf of werkloze randfiguur amper of niet aan de bak kan komen, blijkt bij Janssens niet meer tot het ‘concern’ van het socialisme te behoren.

In zijn laatste hoofdstuk wijst Blommaert op enkele utopische sporen die de vox-pop en het emosocialisme kunnen overstijgen. Twee belangrijke punten daarin zijn: de kritische vorming van burgers om achtergronden en verbanden te leren zien en de belangrijke plaats van het maatschappelijk middenveld als collectieve kracht.

Blommaert heeft een zeer gedreven boek geschreven in een heldere en soms meeslepende taal. Hier en daar misschien toch wat eenzijdig. Wie geïnteresseerd is in de kwaliteit en de toekomst van de democratie, zal in dit boek zeker enkele belangrijke perspectieven vinden. Blommaerts commentaar op recente politieke gebeurtenissen uit België en Nederland maken dit boek tot een uitdaging voor politici en geëngageerde burgers. (28/11/07)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

RECENSIE VAN:EEN SELECTIE UIT DE FENOMENOLOGIE

Ciano Aydin (red.),  De vele gezichten van de fenomenologie, Klement/Pelckmans, 2007, 223 blz.

De fenomenologie is wellicht een van de belangrijkste bewegingen in de filosofie van de twintigste eeuw. De eerste aanzetten ertoe werden gegeven aan het eind van de negentiende eeuw door de psycholoog  Franz Brentano die in zijn werk de aandacht verlegt van de inhoud naar de activiteiten van de geest. Hij lanceerde het begrip van intentionaliteit dat aangeeft dat het bewustzijn zich permanent richt op een object, zodat onze kennis nooit zuiver kan zijn. Onze waarneming is steeds gericht vanuit een belangstelling en daardoor reeds gekleurd. Edmund Husserl heeft deze idee van Brentano handen en voeten gegeven in de filosofie. De centrale vraag van de filosofie is: ‘Hoe verschijnt de wereld aan het menselijke bewustzijn?’. De objecten tonen zich in ons bewustzijn en om ze te kennen moeten we ons naar het bewustzijn keren.  Heel de fenomenologische beweging kan beschouwd worden als een kritische reactie op deze basisstelling van Husserl. Enkelen bevestigen hem, anderen stellen vele vragen bij zijn visie en staan vooral kritisch tegenover zijn cartesiaans georiënteerde benadering als zou het menselijk denken het enig betrouwbare fundament voor zekere kennis zijn. Maar ook tussen zijn critici zijn grote verschillen te herkennen. Dat wordt duidelijk bij het lezen van dit boek onder de redactie van de Nijmeegse filosoof  Ciano Ayden. Op een zeer instructieve wijze worden door verschillende auteurs in tien hoofdstukken de belangrijkste fenomenologen uit de vorige eeuw toegelicht vanaf Husserl zelf over Heidegger, Sartre, Merleau-Ponty en Ricoeur tot Levinas, Hannah Arendt, Derrida en de Nederlandse metableticus van den Berg. Verrassend krijgt ook C. Peirce een eigen hoofdstuk, al heeft die weinig invloed gehad in de fenomenologische beweging. De selectie van de tien filosofen is enigszins willekeurig, want er ontbreken heel wat auteurs zoals Scheler, Gadamer, Simone de Beauvoir, enzovoort. Maar dit heeft wellicht te maken met de uitgangspunten van de redacteur die er niet naar streefde een volledig overzicht van de beweging te geven, maar eerder de ontwikkeling en de diversiteit van gebieden aan te geven.

De verschillende bijdragen zijn helder geschreven en geven een goed inzicht in de centrale thema’s van de besproken filosofen. Bovendien wordt duidelijk hoe rijk de bijdrage van de fenomenologie is geweest om de complexe structuur van de menselijke kennis beter te leren begrijpen. Het boek moet beschouwd worden als typische vakliteratuur, specifiek gericht op beroepsfilosofen of studenten van universiteiten of hogescholen, al kan het ook wel met enige inspanning door een geïnteresseerd publiek gelezen worden. De literatuurlijsten per hoofdstuk bieden een aanzet tot verder lezen. Alles samen een degelijk werk dat ongetwijfeld een leemte zal vullen in het Nederlandstalig filosofisch veld. (23/08/07)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

KANTS  AUTONOMIEBEGRIP  REVISITED

RECENSIE VAN:  Esther Wit e.a. (red.),  De autonome mens. Nieuwe visies op gemeenschappelijkheid, Sun, 2007, 239 blz.  

Dit boek kwam tot stand bij gelegenheid van het zestigjarig bestaan van het Humanistisch Verbond Nederland. Men wilde een van de meest fundamentele uitgangspunten en idealen van het humanisme – autonomie – opnieuw doordenken. Het begrip autonomie stamt in hoofdzaak uit de traditie van de Verlichting en werd krachtig omschreven door Immanuel Kant (1724-1804). Kant riep de mens op tot mondigheid, wat in de westerse wereld voor een aanzienlijk deel geslaagd is. Maar de vraag is of de klemtoon op het individu in zijn streven naar vrijheid niet ‘doorgeschoten’is en een basis voor egoïsme is geworden. Enkele Nederlandse denkers uit verschillende disciplines werden aangezocht om hun kritisch oog op het begrip autonomie te laten vallen.

De bijdragen werden ondergebracht in drie gebieden. Het eerste deel is overwegend historisch en filosofisch van aard. Opvallend is hier de bijdrage van Harry Kunneman. Hij reageert vooral tegen de ontaarding van het autonomiebegrip in de richting van eigenbelang en afsluiting voor anderen. Hij opteert voor een ‘diepe’ autonomie, wat een nauwe verbinding inhoudt tussen autonomie en betrokkenheid op het lot van anderen. De mens wordt maar zichzelf dank zij de verwikkeling in een ‘wij’. Hij steunt j o.a. op de visies van de Amerikaanse filosofe Judith Butler en dito psychoanalytica Jessica Benjamin  die er de benadrukken dat het ‘ego’ de ander niet tot een onafhankelijk buiten mag herleiden. Onze verwikkeling in het leven van de ander is een onmisbare voorwaarde voor een betekenisvol leven. De andere bijdragen in dit deel handelen over ‘Kant revisited’, zelfbeheer met name door levenskunst en zelfzorg (in de stijl van Foucault) en een pleidooi voor een relationeel vrijheidsbegrip.

In het tweede deel komen enkele actuele dimensies van de autonomie aan de orde, zoals de kritische functie ervan, haar plaats in de multiculturele samenleving  (Paul Cliteur) en de rol ervan bij de beslissingen over euthanasie. Andere bijdragen stellen de vraag of autonomie kan overleven in wat men ‘lichte gemeenschappen’ noemt (bijvoorbeeld internetgroepen) en welke de kracht van zelfspot is om een autonoom leven uit te houden. 

Het derde deel bekijkt autonomie sociaaleconomisch en cultureel: de noodzaak van een kritisch-politiek humanisme dat zich afwendt van een neoliberaal marktmodel,  het belang van ‘nieuw cultureel burgerschap’ en de kracht van een vrijzinnige en progressieve politiek. In dit deel valt vooral de bijdrage van Rob Buitenweg op die pleit voor sociaaleconomische rechtvaardigheid met veel aandacht voor de sociale ellende die het gevolg is van het huidige liberale marktdenken en dit over de hele wereld.

Het Humanistisch  Verbond is er in geslaagd een kritisch en veelzijdig denkproces weer te geven dat de vaak gehanteerde tegenstelling tussen individu en de sociale en culturele gemeenschap overstijgt. Het probleem van een reader als deze is dat er veel overlappingen voorkomen bij het beschrijven van de begrippen. Hier zouden de redacteurs wat nauwkeuriger hebben op kunnen toezien. Het boek is vlot geschreven en heeft een handig en uitgebreid personen- en zakenregister en een ruime bibliografie per bijdrage. Dat is een welkome hulp voor wie verder kritisch op zoek wil gaan naar de waarde van een autonoom bestaan. (21/07/07)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bulletVOLGEHOUDEN STRIJD NA '68

RECENSIE VAN:  Paul  Berman,  Idealisme en macht,  Meulenhoff, 2006, 254blz.

De titel Idealisme en macht roept op het eerste gezicht een streng politiek-filosofische inhoud op met directe associaties naar ideologische contexten. Maar de opzet van de Amerikaanse columnist Paul Berman is heel anders. Die brengt in dit boek eerder een kritische, maar prikkelende herwaardering  van de New Leftbeweging zoals die zich concreet in de laatste decennia van vorige eeuw ontwikkeld heeft. Velen hebben zich al afgevraagd wat er van de jonge leiders uit de studentenrevolte van de late zestiger jaren geworden is. In een meeslepende beschrijving laat Berman zien hoe de oorspronkelijke intenties en motivatiesvan die beweging in een nieuw elan hebben standgehouden. Hij gaat uit van het schandaal dat het Duitse tijdschrift Stern in 2001 uitlokte door de publicatie van vijf korrelige foto’s uit 1973 van de toenmalige Duitse minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer. Op die foto’s is Fischer te zien als een heuse vechtersbaas tijdens een straatgevecht in Frankfurt naar aanleiding van een betoging tegen de aanhouding van de kopstukken uit de Baader-Meinhofgroep. Hem werden radicaal-linkse ideeën en een revolutionaire geest verweten. Berman laat zien hoe deze foto’s thuishoren in de toenmalige context van studentenrevoltes. Zelfs wanneer door een column van de bekende journalist Michael Kelly  in The Washington Post deze hetze tegen Fischer in 2003 de oceaan oversteekt en in Amerika de spanningen doet oplaaien (na het verzet van Duitsland tegen de Amerikaanse inval in Irak), blijft Berman Fischer verdedigen. Hij beschrijft hoe hij samen met Daniel Cohn-Bendit (huidig fractievoorzitter van de Groenen in het Europees Parlement) en Bernard Kouchner (mede-oprichter van  Artsen zonder Grenzen en nu minister van Buitenlandse Zaken in nieuwe Franse regering van Sarkozy) in de laatste decennia een radicale keuze heeft gemaakt voor de verdediging van de mensenrechten en tegen elke vorm van hedendaags totalitarisme.

Dit trio, ieder op eigen wijze, staat symbool voor de generatie van 1968. Zij hebben laten blijken dat er toen iets een kiem van verzet op gang is gekomen tegen talrijke vormen van onderdrukking, niet alleen politiek, maar op sociaal-economisch en lichamelijk gebied zoals in de strijd tegen de armoede en voor een algemene gezondheidszorg voor alle mensen. Het is verheugend vast te stellen dat wat in de jaren zestig op gang kwam vandaag nog steeds zijn invloed laat gelden en dat zonder die revolte onze wereld -ondanks nieuwe oorlogen en industriële mondialisering - er vandaag wellicht minder menselijk zou uitzien.

Paul Berman heeft een intrigrerend verhaal geschreven, erg vlot leesbaar, waarin talrijke lijnen en kronkelpaden uit de politieke achterkamers samenvloeien tot de levensgrote vraag  naar menswaardigheid. De volgehouden inzet van de sterkste radicale krachten van een generatie (soms onder dreiging van levensgevaar) is wellicht het bewijs dat de stoutste dromen van menselijke waardigheid niet zomaar kapot te krijgen zijn. Een boek waarin heel wat huidige zestigplussers zich zullen herkennen, maar dat ook gelezen zou moeten worden door jongere generaties. Niet om de geschiedenis over te doen, maar om een nieuwe taal en nieuwe oplossingen te vinden voor schrijnende conflicten die onze samenleving sterk aantasten. (08/06/07)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

DE KNOPJESLOGICA VAN DE FILOSOFIE

RECENSIE VAN:  Sebastien  Valkenberg,  Het laboratorium in je hoofd of hoe filosofen te werk gaan, Ambo, 2006, 247 blz.

De kunst van het filosoferen is niet eenvoudig. Filosofen beschikken niet over een laboratorium met een uitgebreid instrumentarium zoals chemici of fysici. Zij kunnen ook geen beroep doen op berekeningen of statistische gegevens zoals sociologen. Hun laboratorium is beperkt tot het denken. Het zit dus in hun hoofd. In essentie doen filosofen niet veel meer dan het stellen van de ontologische vraag ‘Wat is....?’. Hun theorieën, concepten en ideeën toetsen en ontwikkelen zij met behulp van gedachte-experimenten. Het grote voordeel daarvan is dat in zulke experimenten zij over volledige vrijheid beschikken om de omstandigheden zo te manipuleren als ze dat zelf willen. Gedachten zijn vrij, aan niets gebonden en geven zelfs het onmogelijke een huis.  De nog jonge Nederlandse filosoof  Sebastien Valkenberg (°1978) gaat in dit boek op zoek naar hoe in de loop der tijden filosofen met dat laboratorium gewerkt hebben en of dat werk nog enige relevantie heeft voor het heden. Je mag stellen dat dit boek een originele opzet heeft waarin een kritische kijk ontwikkeld wordt op talrijke concepten uit de geschiedenis van de filosofie. Valkenberg ziet filosoferen als het omgaan met een gedachte-experimentengenerator, een soort (fictieve) machine waarvan je de knop hoger of lager kunt draaien, zodat dingen zichtbaar of onzichtbaar kunnen worden. Je kan bijvoorbeeld in een bepaalde situatie de knop medelijden hoger draaien (cfr. Rousseau) of lager (cfr. Nietzsche) zodat je heel andere beelden en begrippen over de waarde en de betekenis van mens en samenleving kunt genereren. Op dergelijke wijze hebben filosofen vanaf Plato over Descartes, Kant en Hegel tot vandaag met zo’n knopjeslogica gewerkt en daardoor bepaalde standpunten ontwikkeld die door anderen dan weer in vraag werden gesteld door op sommige elementen minder accent te leggen (door de knopjes hoger of lager te draaien). Vanuit deze methodiek krijgen de traditionele filosofische concepten soms een verrassende betekenis voor de hedendaagse situatie. Plots ga je zien hoe het mogelijk is geweest dat in een bepaalde tijd vanuit bepaalde accenten dingen werden over- of onderschat zodat ze moeilijk herkenbaar bleven. Je zou het boek van Valkenberg kunnen waarderen als een eyeopener om de kunst van het filosoferen een nieuw perspectief te geven. Filosofie is hoe dan ook altijd een originele bezigheid (gedachte-experimentengenerator), maar werkt anderzijds met een eenvoudige methodiek (knopjeslogica). De veertien korte essays die los van elkaar te lezen zijn, geven stuk voor stuk een toepassing van dit systeem. Valkenberg brengt geen filosofie die zich verliest in abstracties, maar laat zien hoe filosofie een instrument is om de alledaagse werkelijk te onderzoeken. Enige overdrijving is her en der dan ook acceptabel. Zijn boek is vlot en onderhoudend geschreven en neemt je mee voor een intrigerend bezoek aan laboratoria die je wellicht tot hiertoe niet als zodanig hebt (h)erkend. (16/02/07)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

MET EEN VERDRAAGZAAM GEMOED

RECENSIE VAN: Rik Torfs,  Lof der lankmoedigheid,  Van Halewyck, 2006

Lankmoedigheid. Een wat archaïsch klinkend woord, oorspronkelijk uit het christelijk Latijn (longanimis). Het wees op het bezitten van een groot gemoed, niet makkelijk verstoord, veel kunnende dragen en toegeven. In die zin gebruikte ook Paulus het in zijn hymne aan de liefde (Kor. 13): de liefde is lankmoedig, ze kan veel verdragen. Maar dat alles betekent niet dat lankmoedigheid geen actuele betekenis meer zou hebben en dat misschien juist in deze tijden waarin mensen steeds minder  houvast vinden in de traditionele betekenisgevers (religie, kerk, moraal). Rik Torfs, hoogleraar kerkelijk recht aan de KU Leuven en bekend columnist en mediafiguur in Vlaanderen, tracht in dit essay met zijn gekende ironische stijl een nieuwe inkleuring te geven aan dit wat vergeten begrip. Hij laat weinige groepen uit onze samenleving aan de kant en daagt ze pertinent uit zich over hun handelen te bezinnen: mannen en vrouwen (ook holebi’s), professoren, politici, kerkleiders, gelovigen, atheïsten, agnostici, kunstenaars, schrijvers, managers, politiemannen en militairen, noem maar op. Met rake pen tekent Torfs steeds differenties, soms erg licht, soms wat zwaar. In niets is er maar één waarheid of één standpunt. Het thema kunst is een prachtig voorbeeld van deze aandacht voor verscheidenheid die gaat van overdadige symboliek en omkadering over hang naar troost tot de intrusie in het leven en het zich enten op wat bestaat (beeld van de maretak).  Uiteraard is voor Torfs ook humor een belangrijk thema. Hierbij legt hij de differenties met ironie en cynisme haarfijn naast elkaar. Humor ontmaskert ernst, ironie is deconstructie maar mild en met de glimlach, cynisme is het wapen van wie zich verongelijkt voelt. Erg aansprekend in dit boek is ook het stukje over allochtonen en wat ons met hen bindt. Maar ook verschillende andere thema’s zoals schuld en hiernamaals geven te denken.

Uit deze beschouwingen blijkt wellicht reeds voldoende de rijke verscheidenheid van de inhoud en de vlotheid waarmee de auteur zijn rondgang maakt in de contouren van onze tijd. Toch komt het boek wat traag op gang, maar eens de pen gescherpt loop het lekker en word je als lezer uitgedaagd over je zelf na te denken. De zacht ironische achtergrond maakt bij het lezen de ernst van de zaak gelukkig wat lichter en maakt uiteindelijk lankmoedigheid wat draaglijker. Enkele typische ervaringsverhalen of anekdotes geven ‘the touch of reality’. Het leven zoals het is. Lankmoedigheid is ook iets voor vandaag.  

In opdracht van Stichting Erasmusfestival ‘sHertogenbosch en de stad Leuven verscheen dit boek ook in een casette samen met een facsimile van de Lof der Zotheid van Erasmus en de Nederlandse vertaling daarvan (door Petty Bange) die reeds in 2000 door Uitgeverij SUN werd uitgegeven. (27/12/06)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

PALLIATIEVE ZORG EN EUTHANSIE

RECENSIE VAN: Luc Anckaert & Ludo Marcelis (red.),  Zorg op maat van de mens. Ethisch overleg en advies in het ziekenhuis, lannoocampus, 2006, 240 blz.

De medische wereld wordt meer dan ooit geconfronteerd met ethische vragen. Niet alleen door de permanente ontwikkeling van de (bio)-medische mogelijkheden en toepassingen, maar ook door de sterkere emancipatie van de patiënten die meer vragen stellen over de kwaliteit van de zorg. In dat kader spelen in de ziekenhuizen de lokale commissies voor ethiek een steeds grotere rol. Dit boek, onder de redactie van arts en klinisch bioloog Ludo Marcelis en ethicus Luc Anckaert, is de neerslag van de werking van het Medisch-Ethisch Comité van het H.-Hartziekenhuis Roeselare-Menen, dit naar aanleiding van het derde lustrum van het Comité. Het bevat vier grote delen. Het eerste deel schetst het personalistisch denkkader dat de basis vormt voor de concrete keuzes die worden gemaakt. Dat personalisme vraagt een zorg op maat van de mens. Het tweede deel brengt enkele capita selecta over het levenseinde. Vier lijnen komen hierin naar voren. Allereerst een evaluatie (met het nodige cijfermateriaal) van het belang en de werking van de Palliatieve Zorgeenheid die in het ziekenhuis Roeselare-Menen op een volwaardige wijze is ontwikkeld. Vervolgens gaat men in op palliatieve gecontroleerde sedatie, het stopzetten van therapie en de therapiecodering. Daarnaast is er  - voor enkele uitzonderlijke noodgevallen -  voorzien in een stappenplan euthanasie, ook al is dat omwille het christelijk denkkader van dit ziekenhuis geen echte optie. Tenslotte worden ook enkele aspecten van orgaandonatie onder de loep genomen. In een derde deel komen enkele andere capita selecta aan de orde, zoals de wet betreffende de rechten van de patiënt en het omgaan met experimenten en de geïnformeerde toestemming (informed consent)bij deelname aan klinische studies (vooral bij het onderzoek naar nieuwe medicijnen). Het vierde deel tenslotte bevat de Belgische wetteksten in verband met palliatieve zorg, euthanasie, de patiëntenrechten en de medische experimenten.

Dit boek is een degelijk werkstuk geworden met twee interessante pistes.  Het biedt niet alleen een goede kijk op de concrete werking van het ziekenhuis bij het levenseinde van de patiënten, maar het is tegelijk een rijke bron van informatie betreffende advies en wetgeving. Het expliciet beoogde doelpubliek is de medische en verzorgende wereld (artsen, verpleegkundigen, ethische comités, enzovoort) die zich gesteund zal (kan) voelen door het beschreven voorbeeld. Maar het kan ook een belangrijke functie vervullen voor een breder publiek, voor mensen die in hun naaste omgeving met de problemen van het levenseinde te maken hebben of gewoonweg voor wie over deze vragen ernstig wil nadenken. Het kan in ieder geval sterk drempelverlagend werken omdat vandaag vele mensen volslagen onwetend zijn over hoe met het levenseinde van patiënten in ziekenhuizen wordt omgegaan en welke mogelijkheden voorhanden zijn. Zelfs een begrippenlijst van de meest gebruikte uitdrukkingen en formuleringen ontbreekt niet. Een aanrader. (20/11/06)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

SOAPS EN GAMES ALS SLIMMAKERS

RECENSIE VAN: Gust De Meyer, De beste smaak is de slechte smaak. Populaire cultuur en complexiteit, Acco, 2006. 

Vele critici beweren dat de populaire cultuur, zoals die vooral terug te vinden is in televisie, videogames en internet, de mensen dommer maakt omdat ze bijna uitsluitend gericht is op entertainment en tijdverdrijf. Bovendien zou deze cultuur niet alleen te vrij omspringen met seksualiteit en geweld, maar ook fictie en realiteit in elkaar doen overvloeien, wat een negatieve impact heeft op het gedrag in de dagelijkse leefwereld. Kortom, populaire cultuur in de media biedt alleen maar een nefaste vertekening van de werkelijkheid. Gust De Meyer, hoogleraar communicatiewetenschap aan de K.U.Leuven, verwerpt radicaal deze haast klassieke stelling. Hij steunt hiervoor onder meer op het boek van de Amerikaanse auteur Steven Johnson, Every thing bad is good for you (2005), waarin hij stelt dat tv, videogames en internet weliswaar plat vermaak zijn, maar de mensen niet dommer maken.  Volgens hem is de populaire cultuur in de laatste decennia zo sterk in complexiteit toegenomen dat de intelligentie van de bevolking sterk gestegen is. De Meyer tracht deze stelling verder te ontwikkelen en uit te testen op de situatie in Vlaanderen door een  brede analyse van inlandse en internationale televisieproducties.  Zijn belangrijkste argument blijkt dat niet zozeer de inhoud van de programma’s ertoe doet, maar de steeds complexere vorm waarin ze worden opgebouwd. Het gaat niet om de boodschap, maar om het medium, zoals McLuhan dat  reeds in 1964 scherp formuleerde (the medium is the message). Hij ontwikkelt een systemische analyse die op zoek gaat naar de gelaagde complexiteit en de emergentie die de programma’s van binnenuit structureren. Het gaat om dynamische patronen van tijd en ruimte die een evolutie laten zien van low-level regels naar hogere vormen van verfijnde organisatie via positieve feedback en dit bottum-up. Dat geeft de kijker en de gamer de kans tot zelforganisatie en participatie, wat hem of haar op de duur slimmer maakt. Het middenstuk van het boek geeft de theoretische achtergronden van deze stelling vanuit complexiteitsanalyse, netwerk- en emergentietheorie, de experimenten van Wolfram (complex gedrag uit simpele regels), de spanning tussen chaos en orde.

Vanuit deze theorieën benadert De Meyer in het derde deel de traditionele visie op geweld, seksualiteit en realiteit. Hier veegt hij zonder omzien de vloer met de talloze moraalridders (critici, ouders, opvoeders) die vanuit onmacht, onwetendheid en onkunde altijd weer wijzen op de gevaren van de overdreven klemtoon op seks en geweld in de populaire cultuur. De Meyer gelooft sterk in het feit dat mensen ( en ook jongeren) zelf wel kunnen omgaan met wat hen wordt aangeboden. Hun omgang met de complexiteit maakt hen geleidelijk sterk genoeg om voor zichzelf te zorgen.

Dit boek geeft enorm te denken. Het biedt een radicaal positieve kijk op de hele populaire media-industrie en stoot heel wat heilige huisje omver. Enerzijds herken je de noodzakelijke confrontatie met de nieuwe technologische middelen (vorm), anderzijds vraag je je toch wel af of inhoud dan niets meer betekent. Dat mensen slimmer worden door tv en games kan wellicht niet ontkend worden (complexificering van naar elkaar verwijzende plots, interactieve betrokkenheid, open einde, enzovoort). De vraag blijft wat deze vormelementen op termijn betekenen voor de menselijke psyche. Kan daarin geen overload onstaan? Wat dan?   Hoe dan ook, dit boek kan in onze gemediatiseerde omgeving een belangrijke discussie op gang brengen over vorming, opvoeding en esthetische smaak. De Meyer zegt uitdrukkelijk dat hij zulk creatief weerwerk verwacht. (06/10/06)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

EUTHANASIE EN DEMENTIE

RECENSIE VAN: Luc Van Gorp (red.), Kleur geven aan de grijze massa. Ethische vragen over dementie en euthanasie, Garant, 2006, 205 blz.

In april 2006 organiseerde de Katholieke Hogeschool Limburg (België) een tweedaags congres over ethische vraagstukken betreffende dementie en euthanasie. Het hier gepresenteerde boek brengt verslag van de lezingen en debatten van dit congres. Deze kwestie is erg belangrijk geworden sinds in het Belgisch parlement wetsvoorstellen zijn ingediend om de euthanasiewet van 2002 uit te breiden onder meer naar mensen met dementie, op voorwaarde van een voorafgaande wilsverklaring.

De discussie verloopt tamelijk open en wil op serene wijze een gesprek aangaan waarin verschillende opvattingen naar voren komen.  Naast een overwegend aantal auteurs uit de christelijke sector is er ook een getuigenis uit het vrijzinnig-humanistisch perspectief. Als argumenten pro euthanasie wijst men vooral op de toenemende ‘mensonwaardigheid’ van de dementerende, afnemende zelfredzaamheid en het niet tot last willen zijn voor naasten en samenleving. Argumenten contra euthanasie zijn vooral de acceptatie van het leven als gegeven zelfs als men afhankelijk wordt, het gevaar van discriminatie van het zwakke of gekwetste leven, de onzekerheid over het al dat niet ondraaglijk lijden van een persoon met dementie, de (christelijke) waarde van de menselijke persoon. Ook over het Nederlandse debat hierover is er een bijdrage voorzien

Het boek benadert de problematiek vanuit een breed interdisciplinair perspectief: filosofisch, ethisch, juridisch, socio-economisch, klinisch-wetenschappelijk en (para)medisch. Zo krijgt de lezer het gevoel van een sterk genuanceerde benadering. Je wordt geconfronteerd met het feit dat je euthanasie niet zonder meer als ‘oplossing’ voor het probleem dementie kunt voorstellen. Er is daarvoor dringend een inhoudelijk debat nodig waarin patiëntenrechten, levensbeschouwing en medische en zorgethische haalbaarheid een belangrijke inbreng moeten krijgen. Het boek besteedt zeer veel aandacht aan het verzorgingsaspect, zowel bij intramurale zorg  als bij thuisverpleging en mantelzorg. Het gaat essentieel om de zorg voor de levenskwaliteit waarop ook de afhankelijk geworden mens recht heeft. Uiteindelijk is het belangrijk het maatschappelijk debat te voeren vanuit het perspectief van de mens met dementie. Hierbij is nood een pluralisme in de volle zin van het woord waarin niet alleen de rechten van de samenleving en de arts, maar ook  de wensen van de persoon in kwestie (of van zijn bij contract vastgelegde vertegenwoordiger) ernstig worden genomen.

De publicatie van deze congresteksten geeft ongetwijfeld een goede aanzet voor een zinnig ethisch debat rond euthanasie voor dementerenden. De katholieke (christelijke) setting van het congres geeft uiteraard een overwicht aan die levensbeschouwing, maar er blijkt toch voldoende eerbied voor andere (bijvoorbeeld vrijzinnig-humanistische) strekkingen en meningen. Ook de brede input vanuit het katholieke veld laat zien dat ook daar verschillende nuances tot uiting komen. Dat maakt het boek tot een authentieke uitdrukking van het zoeken naar kwaliteit in de benadering van dit toch wel uiterst delicate vraagstuk. (07/08/06)

terug naar lijst

 

 

 

 
bullet

EUTHANASIE EN MENSENRECHTEN

RECENSIE VAN: André den Exter (red.), De Euthanasiewet: grondrechten onder druk?, Damon, 2006.

Dat de Belgische ‘Wet betreffende de euthanasie’ (2002) en de Nederlandse ‘Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding’ (2001) een sterk ethisch beladen onderwerp trachten te regelen, blijkt duidelijk uit het feit dat er nog steeds flinke discussies over gehouden worden. Het voorliggende boek heeft in dit kader een specifieke benaderingswijze door de vraag te stellen naar de verhouding tussen beide Euthansiewetten en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Het is een de uitkomst van een symposium dat in 2005 werd georganiseerd door de Werkgroep Gezondheidsrecht van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM). Het bundelt zowel de op die dag gepresenteerde lezingen als enkele toegevoegde bijdragen van daartoe uitgenodigde auteurs, voornamelijk Nederlandse, maar ook twee Belgische specialisten ter zake. De bundel combineert rechts- en moraalfilosofische beschouwingen met meer positiefrechtelijke bijdragen. Al staat in heel deze discussie uiteraard de patiënt centraal, toch moet er ook veel aandacht gegeven worden aan de persoon van de arts die de patiënt moet bijstaan en/of ondersteunen. Euthanaserend handelen is immers een medische handeling met vergaande mensenrechtelijke consequenties. Beide euthanasiewetten stellen het zelfbeschikkingsrecht van de mens centraal en leggen de klemtoon op het Volenti-principe (aan wie iets vrij wil, wordt geen onrecht gedaan). Zoals uit de tegengestelde stellingen in verschillende bijdragen blijkt, is dat uitgangspunt  niet vanzelfsprekend. De vraag is of hiermee geen inbreuk wordt gedaan op het recht op leven en menselijke waardigheid (artikel 2 EVRM), verbod van foltering (art.3), recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (art.8) en andere. Wordt zelfbeschikkingsrecht niet te makkelijk losgekoppeld van de sociale verplichtingen van de mens? Is het recht op leven voor de mens ook een plicht? Mag de arts weigeren mee te werken wanneer de patiënt het uit vrije wil vraagt? Moet hij/zij bij gewetensbezwaren doorverwijzen naar een andere arts?

In de meeste bijdragen wordt verwezen naar de jurisprudentie in deze materie. Verschillende cases uit de internationale en nationale rechtspraak worden gebruikt als modellen om op de kwestie dieper in te gaan en onderlinge vergelijking mogelijk te maken, zoals het Pretty-arrest (Europees Hof), de Brongersma-zaak in verband met levensmoeheid (Rechtbank Utrecht), de kwestie Terri Schiavo (USA) en andere. Op deze wijze geeft dit boek aan de probleemstellingen rond de Nederlandse en Belgische Euthanasiewetten een breed kader. Er wordt ook verwezen naar de meest recente literatuur, al gebeurt dit slechts in de voetnoten. Een overzichtelijke bibliografie zou het boek beter hanteerbaar maken. De belangrijkste verdienste van deze bundel is dat hij de problematiek van euthanasie confronteert met de basisbeginselen van de mensenrechten. Zo kan het gesprek op een ruimer en fundamenteler niveau gevoerd worden dan dikwijls het geval is met louter emotionele of religieus-godsdienstige argumenten. (20/06/06)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

SPREKEN OVER HET GOEDE LEVEN

RECENSIE VAN:  Jos  Kessels,  Het poëtisch argument. Socratische gesprekken over het goede leven, Boom, 2006, 223 blz.

Het socratisch gesprek is weer in. Reeds meer dan 25 eeuwen geleden voerde Socrates zijn beroemde filosofische gesprekken op de markt van Athene. Zijn centraal aandachtspunt was de vraag wat goed leven inhoudt en hoe je dat moet realiseren. Volgens hem is er iets in ons wat wijsheid bezit en kan inzien wat goed is voor ons en fair voor de anderen. Maar wij hebben, aldus Socrates, veel te weinig zelfkennis. Het socratisch gesprek wil vandaag opnieuw de vraag stellen naar zelfkennis en bezinning over het goede leven. Jos Kessels, momenteel werkzaam als adviseur voor management en organisaties, is één van de sterkste promotoren van het socratisch gesprek. Hij schreef daarover reeds meerdere boeken en artikels. In dit nieuwe boek wil hij een specifiek element uit dat gesprek belichten, namelijk het poëtisch argument. Dat argument gaat verder dan het rationeel of logisch argument. Midden in het gesprek is het poëtisch argument het geraakt worden door iets of iemand, dat je ogen opent. Het opent een andere laag dan die van je denkroutines en je bekende, vertrouwde beelden. Poièsis betekent letterlijk het scheppen van voorstellingen en het maken van de werkelijkheid. Het poëtisch argument is het gebeuren dat jouw werkelijkheid maakt tot wat ze is. Daardoor worden gesprekken plots open getrokken en krijgen ze nieuwe dimensies. Men stapt uit zijn harde onverzettelijkheid (vasthouden aan het logische argument) en bekijkt de dingen plots anders met een onvoorziene vrijmoedigheid die stellingen, standpunten en machtsverhoudingen durft open te breken.

Kessels put uit een rijke ervaring van groepsgesprekken met allerlei managers van bedrijven, overheidsinstellingen en sociale organisaties. Hij brengt voorbeelden van gesprekken in als werkmateriaal en laat zien waar ze lukken of mislukken. Hij laat ook zien hoe belangrijk het is om te veranderen van taal, hoe beelden meer zeggen dan begrippen, hoe dialoog openheid veronderstelt niet alleen voor anderen maar ook van de eigen innerlijkheid. Uit zijn eigen persoonlijke levensontwikkeling brengt hij enkele sterke beelden die hem zelf (soms radicaal) veranderd hebben en op weg gezet naar het inzicht en het geloof in het poëtisch argument.

De auteur schrijft vanuit de eigen bewogenheid en brengt die over op de lezer. Soms lijkt het wel iets teveel van het goede, maar als geheel brengt dit boek een intrigerende kritiek op het louter logisch of rationeel denken dat in onze hedendaagse gesprekscultuur te sterk aanwezig is. Het probleem blijft echter dat het poëtisch argument onbewijsbaar is en dat zal hardliners moeilijk over de streep halen. Maar dit boek zal goede diensten bewijzen aan vele begeleiders van (gespreks)groepen die op zoek zijn naar goede dialogale methodes. Ook als geïnteresseerde lezer kan je hier heel wat opsteken voor je eigen gesprekscultuur in het dagelijks leven. Een aangename layout en enkele poëtische teksten tussenin geven het boek een eigen cachet. De goed literatuurlijst kan uitnodigen tot verder onderzoek. (26/05/06)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

ONTWIKKELEN VAN GOED LEVEN

RECENSIE VAN: Ad Boesten, Goed leven: meer geluk dan wijsheid? Lessen van een nieuwe wetenschap, Damon, 2006.

In filosofische kringen is de zoektocht naar het goede leven opnieuw begonnen. Deze socratische idee wordt weer uitvoerig ter sprake gebracht, ook in ethische beschouwingen. De vraag is echter wat onder het ‘goede leven’ verstaan wordt. We zijn als mensen erg kwetsbaar en sterk geneigd toe te geven aan de verleidingen van een gemakkelijk leven. Maar dat betekent niet altijd een gelukkig leven, want ‘good feelings’ worden nogal eens verstoord en dan blijft dikwijls alleen maar ontgoocheling en depressie over. Ad Boesten, werkzaam als consultant, wil in dit boek ons laten kennismaken met een weg die ons helpt om te streven naar geluk en tevens een goed mens te zijn. Deze weg is een systematische analyse van de menselijke dynamiek om zelf invulling te geven aan de ontwikkeling van het goede leven dat vier onmisbare ingrediënten bevat: tevredenheid met het eigen leven ervaren, iets positief bereiken ten opzichte van doelen of verwachtingen, een zin of doel hebben in het leven en een bijdrage leveren aan het leven van anderen. Zo tekent Boesten een klaverbladmodel voor een goed leven, dat zelfs de vorm krijgt van een klavertjevier.  Om dit te realiseren pleit hij voor een levenskunde die veronderstelt dat we competent en vaardig zijn wat betreft de vraag hoe te leven en wat de praktijk van de levensinrichting en het leiden van een goed leven inhoudt. Hij werkt deze levenskunde uit volgens de vier dimensies van het goede leven  tot een cyclus van leven en leren: doelen en waarden formuleren voor het eigen leven, vorm geven aan het individuele leven en maken van plannen, uitvoeren van een juist levensontwerp en tenslotte zelfreflectie (evalutie) en vermogen tot verbetering. Vanuit deze laatste dimensie is dan permanente feedback mogelijk om de verschillende dimensie bij te sturen. Aan de hand van talrijke concrete gedragspunten of tips  (per dimensie) en van enkele praktijkvoorbeelden wil Boesten mensen aanzetten om de eigen bekwaamheden voor een goed leven te ontwikkelen. Want volgens hem gaat het uiteindelijk om een bestaanstechniek die ons meer en op de juiste wijze greep doet krijgen op de belangrijke dingen.  Techniek betekent hier niet pure rationele beheersing maar de menselijke vaardigheid in verantwoord handelen.

Interessant zijn ook de bijlagen in dit boek, meer dan 65 bladzijden. In vijf aparte bijlagen geeft Boesten concrete invullingen voor het ontwikkelen van een goede bestaanstechniek: concrete gevallen voor beoefenen en beoordelen van levenskunde, talloze tips voor het vermijden van valkuilen (menselijke uitglijders), advies en begeleiding bij levensvragen, vragen en tips bij de vier dimensies van de levenskunde, tenslotte als een leuk toetje ook een opgave en een test om na te gaan of je zelf een goed en gelukkig mens bent.

Dit boek van Boesten verdient aandacht omdat het interessante en kritische aanzetten biedt om een positieve levensoriëntatie te vinden en die aan de hand van concrete oefenstof permanent te evalueren. Al staat het boek vol van aanwijzingen en tips, toch lukt de auteur erin niet te moraliseren wat het boek een objectief perspectief geeft. Voor hem blijft het goede leven duidelijk een levenskunde die je door analyse, planning, oefening en evaluatie permanent moet vorm geven. Niet in de eerste plaats de gewone lezer, maar vooral therapeuten en consultants zullen in dit boek hun gading vinden.  (02/04/06)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

ZINDELIJK REDENEREN

RECENSIE VAN: Mattias Vanderhoydonks,  Taalmisbruik,  Garant, 2005, 233 blz.

Taalmisbruik is een van de belangrijkste oorzaken van foute redeneringen en dubbelzinnigheden in het denken en communiceren. De selfmadefilosoof Mattias Vanderhoydonks stelt in dit boek deze problematiek scherp in het licht. Hij laat zien hoe zelfs gerenommeerde filosofen door (soms uiterst) kleine taalonnauwkeurigheden fataal kunnen ontsporen in hun redeneringen en onzinnige stellingen verkondigen. Het eerste deel van dit boek draagt de titel  Mortselse dialogen, wat verwijst naar het feit dat deze tekst gegroeid is in een filosofisch overleg ten huize van de gekende filosoof Jaap Kruithof, die overigens een korte inleiding voor dit boek schreef.  

Vanderhoydonks schuwt niet in de clinch te gaan met figuren als Anselmus en Kant. Het beroemde ontologische godsbewijs van Anselmus is volgens hem een petitio principii en is dus een soort cirkelredenering  waarin op basis van een geloofsovertuiging vooropgesteld wordt wat bewezen moet worden. Zo krijg je te maken met een meerduidigheid die in een grapje wel goed functioneert, maar in een strikt logische redenering onvermijdelijk tot fouten leidt, alhoewel ze soms op handige wijze verborgen kunnen worden. Anselmus heeft het voordeel gehad dat hij in zijn terminologie zeer algemeen kon blijven, zodat de fouttruc niet makkelijk zichtbaar wordt. Als je die echter, zoals Vanderhoydonks doet, vergelijkt met enkele meer realistische parafrases (bijvoorbeeld over woning of eiland) wordt de fout duidelijk.

Ook bij Kant vindt de auteur taalmisbruik. In de context van het godsbewijs van Anselmus bespreekt Vanderhoydonks  het bekende voorbeeld van Immanuel Kant: ‘Honderd echte daalders bevatten niets meer dan honderd mogelijke’. Zeer nauwgezet analyseert Vanderhoydonks de verschillende zinssneden uit dit verhaal en stelt zich hierbij de vraag of deze redenering geen nonsensicale woordenkraam is, waarin tautologisch woordgebruik niet geschuwd wordt. Ook hier wordt veel duidelijk aan de hand van de bekende parafrase van George Edward Moore over bestaande en grommende tijgers en ingebeelde tijgers. Ook verwijzingen naar Descartes en Leibniz in verband met Anselmus’ godsbewijs maken de zaak niet makkelijker om te begrijpen en te lezen.

Uiteraard heeft zulk werk in de epistemologische en linguistische kritische kringen echt betekenis, maar de vraag is wat zulk boek kan bijdragen aan een beter werkelijkheidsverstaan buiten de elitaire kring van enkele gespecialiseerde denkers. De meer lichtvoetige parafrases zullen sommige lezers misschien wel een beetje verademing schenken bij het lezen van deze cryptische tekst. Zou het niet zinniger zijn deze toch wel belangrijke kwestie in een meer bevattelijke taal te gieten, zodat filosofen ook actuele vertalers kunnen worden van een stuk ideeëngeschiedenis? Vanderhoydonks heeft een stap gezet, maar is hierin zeker niet ver genoeg gegaan. (05/02/06)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

FILOSOFEN ZIJN OOK MENSEN

RECENSIE VAN: Thijs Lijster en Jan Sietsma,  Onder filosofen. 15 ontmoetingen uit de geschiedenis van de filosofie,  Klement/Pelckmans, 2005,  101 blz.

Een buitensporige benadering van dertig bekende filosofen, zo zou je dit boekje kunnen omschrijven. Buitensporig, niet omdat het over extremen handelt, maar omdat het cirkelt rond de ontmoetingen die filosofen uit een zelfde periode met elkaar hebben gehad. En dat niet langs hun geschriften, maar lijfelijk, direct. Zo kom je terecht op een spoor dat dikwijls onbekend bleef. Soms gaat het om toevallige ontmoetingen, soms ook beredeneerde en zelfs georchestreerde.  De auteurs, bekend van Filosofen Lexicon (Veen, 2003) en de Filosofie Scheurkalender, maken het boek erg interessant door een combinatie van biografische feiten, lichte anekdotiek en beknopte inhoudelijke informatie. En dat vanaf Socrates en Plato, over Erasmus en More tot Sartre en Camus en zelfs Levinas en Derrida, om er maar enkelen te noemen. Bij het lezen wordt geleidelijk duidelijk dat filosofen tenslotte ook mensen zijn van vlees en bloed met hun grote en kleine kanten, met wederzijdse aantrekking en afstoting, met zachtheid en geweld. Als je de tijd neemt om  wat dieper te kijken dan alleen maar het anekdotische, merk je ook dat inhoudelijke stellingen dikwijls samenhangen met de concrete context van leven. Dat is uiteraard vanzelfsprekend, maar dat wordt dikwijls vergeten omdat stellingen van filosofen nogal eens als ‘boventijdelijk’ of ‘absoluut’ worden beschouwd. De hier beschreven ontmoetingen uit de geschiedenis van de filosofie geven de beroemdste filosofen uit de geschiedenis een menselijk gezicht en dat kan misschien voor vele mensen een goede eerste kennismaking zijn met deze grootmeesters. Lijster en Sietsma brengen door hun werk het filosofisch gedachtengoed dichter bij het brede publiek zonder al te veel toe te geven aan sensatie. Hun benadering blijft kwalitatief. Misschien is deze weg in de huidige tijden van vervlakking een goede aanzet om het denken te stimuleren. (03/01/06)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 
bullet

HEGEL OVER RECHT, MORAAL EN POLITIEK

 

RECENSIE VAN:  Hegel,  De filosofie van de objectieve geest. Over recht, moraal en politiek, vertaling en toelichting van Bart Labuschagne, Boom, 2005.

Hegel (1770-1831) was ongetwijfeld één van de grootste filosofen van de westerse geschiedenis. Ook vandaag is zijn invloed in het filosofische denken nog duidelijk merkbaar. Centraal stond bij hem de poging om tegenstrijdige standpunten (these en antithese) te overstijgen door het ‘relatieve gelijk’ van ieder standpunt te laten zien en het op te nemen in een hogere ‘nieuwe’ eenheid (synthese). Zijn aandacht was niet alleen gericht op de kentheorie en de moraal, maar ook op politiek, religie en recht. Reeds in 1806 verscheen zijn basiswerk Phänomänologie des Geistes, waarin hij is filosofische methode uiteenzette, die vooral gericht was op alomvattendheid en systematiek. In zijn inleiding schreef hij toen reeds het beroemde aforisme: ‘Das Wahre ist das Ganze’. Die alomvattendheid kwam tot een hoogtepunt in zijn laatste werk, de derde en definitieve uitgave van Enzyklopädie der philosophischen Wissenschaften uit 1830, waarvan de eerste editie reeds in 1917 verschenen was. In deel III van deze Enzyklopädie komt het speculatieve weten aan bod onder de titel Geist, het ‘zijn an und für sich’, het zijn in de vorm van zelfbewustzijn, als reflectie op de Logik (‘zijn an sich’) en op de Natur (‘zijn für sich’). In deze context van de zelf-bewustwording van de mens vindt de behandeling plaats van het recht, de moraal, de politiek en de religie. Het voorliggende boek is een vertaling van de derde afdeling van deel III over de objectieve geest (§§ 483-552), voorafgegaan door de laatste paragraaf uit de eerste afdeling over de subjectieve geest (§§ 482). In de objectieve geest komen drie thema’s aan de orde: het recht (eigendom, contract, recht versus onrecht), de moraliteit (opzet, intentie en welzijn, het goede en het kwade) en de zedelijkheid (familie, burgerlijke samenleving, de staat).

De vertaler Bart Labuschagne is erin geslaagd dit werkstuk van Hegel te vertalen in een moderne taal, duidelijk en doorzichtig. Op die manier kan Hegel voor vele lezers dichterbij komen. Bovendien is de vertaling begeleid door een verhelderende toelichting die aan het einde van iedere paragraaf in een keurige kleinere druk werd aangebracht.  Dat maakt het lezen van de grondtekst makkelijker en toegankelijker. In de kantlijn van iedere bladzijde staan verwijzingen bredere literatuur of etymologische suggesties. Ook de inleiding met een biografie en een kort overzicht van Hegels werk en betekenis bieden interessante denkstof. Zo is deze uitgave van Hegel een sterk werkinstrument geworden voor wie dieper wil ingaan op een van de belangrijkste – en wellicht ook actueel relevante - denkpistes uit het werk van Hegel. (27/07/05)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

bullet VRIENDSCHAP  EN  VERDRAAGZAAMHEID

Walter van Reusel,  Leven met de ander. Over vriendschap en verdraagzaamheid,  Davidsfonds, 2004,  176 blz.  

Vriendschap en verdraagzaamheid zijn belangrijke items in iedere menselijke samenleving. Zij dreigen vandaag echter steeds meer op de achtergrond te geraken omdat de tendensen van egoïstisch individualisme en verzet tegen immigratie sterk toenemen. De Vlaamse filosoof Walter van Reusel tracht in dit boek te zoeken naar oorzaken van dit probleem en naar uitwegen ervoor. In elf essays rond verschillende contexten stelt van Reusel intrigerende vragen die de lezer confronteren met de eigen positie in deze thematiek. Liggen vriendschap en liefde in elkaars verlengde? Hoe is verraad en haat tussen mensen mogelijk? Hoe kan men zo onverdraagzaam worden niet alleen tegenover individuen maar ook tegenover hele bevolkingsgroepen? Waarom zijn mensen zo lief voor troeteldiertjes terwijl diezelfde mensen zich keihard opstellen tegenover de eigen soortgenoten? Hoe kunnen perversies als incest en asociaal gedrag ontstaan?  Allerlei contexten worden beschreven zoals identiteit, democratie, rechten, liefde, politiek, multiculturalisme, vrouwenstrijd, dierenrechten. Hieruit blijkt dat de vraag naar leven met de ander uiterst complex is. De grote verdienste van de auteur is dat hij deze problematiek niet beperkt tot het interpersoonlijke vlak maar zelfs voornamelijk richt op het maatschappelijk niveau. Zo breekt hij onder meer een lans voor burgerlijke vriendschap die betere verhoudingen mogelijk maakt op het grote maatschappelijke en politieke niveau, al wijst hij hier tegelijk op het gevaar verdraagzaamheid te misbruiken als ‘repressieve tolerantie’. Van Reusel onderbouwt zijn stellingen vanuit verschillende onderzoeksterreinen, zoals geschiedenis, maatschappijleer en psychoanalyse, maar ook vanuit de literatuur en theaterteksten van enkele grote denkers. Erg interessant is ook het deel waarin hij de filosofische stellingen van Simone de Beauvoir, Simone Weil, Dorothee Sölle en Hannah Arendt aanbrengt. Alles bij elkaar biedt dit boek enkele verhelderende perspectieven op het samenleven van mensen, zowel op de positieve mogelijkheden als op de minder goede en zelfs gevaarlijke kanten ervan. Een ‘goede omgang’ tussen mensen is niet evident, er moet permanent aan gewerkt worden. Van Reusels visie is ook getekend door de christelijk inspiratie. Dat laat hij herhaaldelijk blijken in zijn tekst, maar soms krijg je als lezer het gevoel dat dit er te makkelijk wordt bijgesleurd. Soms lijkt het zelfs een overbodige aanbreng. Je kan hierbij de vraag stellen of een seculiere benadering van de christelijke inspiratie niet meer zoden aan de dijk zet dan de korte explicitaties van enkele (evangelische) vanzelfsprekendheden. Deze kritische noot doet echter niets af aan de sterke filosofische en ethische spankracht die het boek als geheel kenmerkt. (28/02/05)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

bullet RAADGEVINGEN AAN POLITICI

Andries  Hoogerwerf,  Wegwijzers voor politici. Van Hammoerabi tot heden, Damon, 2004, 197 blz.

Een kritische benadering van het politiek bedrijf is een belangrijke item in de hedendaagse democratisch denken. Toch is zulke kritiek niet nieuw. In feite bestaat hij al zolang als er politiek bestaat, al was het niet altijd even makkelijk om kritische meningen vrij te uiten. De bekende Nederlandse emeritus politicoloog Andries Hoogerwerf van de Universiteit Twente brengt ons een interessant chronologisch overzicht van deze kritische literatuur uit de voorbije millennia, vanaf het Babylonische Rijk (+/- 1750) tot vandaag. Zijn uitgangspunt is dat ideeën van grote denkers uit de voorbije eeuwen ook nu nog tot op zekere hoogte als wegwijzers voor politici en bestuurders kunnen functioneren. Zijn onderzoek gaat over de rol en de taken, maar ook over de deugden, waarden en normen van de politicus. Het is onbegonnen werk al de besproken auteurs uit deze studie op te sommen, daarom bij wijze van voorbeeld slechts enkele bekende figuren:  vanaf Hammoerabi en Echnaton en de Griekse en Romeinse Oudheid (Plato, Cicero), over de vroege Islam (Mawardi, Averroës), de Middeleeuwen (Augustinus, Thomas van Aquino, vorstenspiegels) en het machtsdenken van Machiavelli tot de Verlichtingsfilosofen (Hobbes, Locke, Spinoza). Maar ook latere auteurs als Burke, Marx, Multatuli, Mannheim, Hannah Arendt en  Christopher Lash zijn erbij. Na dit lange overzicht brengt Hoogerwerf twee korte afsluitende hoofdstukken waarin hij de hoofdlijnen van de ontwikkeling tracht weer te geven, al is dat uiteraard erg moeilijk en bijgevolg ook oppervlakkig. Met name vier politieke deugden staan hier in de kijker: rechtvaardigheid, moed, gematigdheid en prudentie. Hongerwerf maakt duidelijk dat hij bij de hedendaagse politici veel te weinig van deze grote politieke deugden terugvindt. De westerse samenleving van onze tijd kenmerkt zich niet door een grote diepzinnigheid. In de populaire media nemen emotie en infotainment een te grote plaats in en onder politici is een brede visie schaars. Bovendien vindt Hongerwerf dat de bestaande democratie nog steeds elitaire elementen bevat die uitgaan van de onbekwaamheid van de burgers en de onmisbaarheid van een dominante elite. Er is nood aan een niet-elitaire democratie, al stelt die hoge eisen aan de burgers bij wie mondigheid en participatie centraal moeten staan.

Hoogerwerfs boek geeft ongetwijfeld voldoende inspiratie voor wie vandaag op een authentieke wijze aan politiek wil doen en/of er dieper wil over nadenken. Het presenteert op beknopte wijze de wijsheid uit vele eeuwen en verschillende culturen over de plaats en de rol van de macht in de samenleving. Een brede literatuurlijst en een goed register maken het boek ook geschikt als een basis voor verdere studie. En dat laatste valt zeker aan te bevelen in onze tijd van onstabiel gezag. (22/12/04)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

bullet

OP ZOEK NAAR TOLERANTIE

John  Locke,  Een Brief over tolerantie, Vertaling, inleiding en essay door Inigo Bocken,  Damon, 2004, 125 blz.

De beroemde filosoof John Locke (1632-1704) wordt beschouwd als een van de belangrijkste auteurs over tolerantie. Geen ander auteur  uit de vroegmoderne tijd legde zo helder en goed beargumenteerd  de nadruk op de scheiding van kerk en staat. Hij schreef in totaal vier brieven over tolerantie, maar vooral de eerste brief heeft school gemaakt, omdat de andere brieven het thema geen nieuw elan meer geven. Locke schreef die brief in Nederland in ballingschap, nadat hij Engeland ontvlucht was waar het opnieuw opkomende katholicisme in het koningshuis de godsdienstvrijheid dreigde te vernietigen. Vanuit zijn directe betrokkenheid als protestants filosoof bij dit probleem reageerde hij in deze brief scherpe op dat dreigende gevaar. Deze brief kreeg dan ook veel kritiek, omdat voor Locke  tolerantie alleen een religieus probleem zou zijn als een pleidooi voor vrijheid van eredienst, dit in tegenstelling tot Spinoza bij wie tolerantie een meer seculiere betekenis kreeg. Nochtans is deze kritiek niet helemaal terecht.  Lockes bewijsvoering steunt op het onderscheid tussen het innerlijk geloof en de uitwendigheid van de politiek. De verantwoordelijkheid voor het heil van de ziel ligt bij iedere burger zelf. Het gezag of de staat heeft daar geen enkele zeggingskracht over. Als de politiek dit onderscheid schendt, komt politiek in het vaarwater van illegaal geweld. Maar anderzijds heeft ook het geloof geen macht over de wereldse en eindige goederen. De religie blijft onderworpen aan het burgerlijk gezag waar het de indifferente aangelegenheden van het geloof betreft, namelijk die uitwendige dingen van de religie die op zich niets tot het heil van de mens en zijn welgevalligheid voor God bijdragen, zoals regelingen over gebouwen, veiligheid, enzovoort. Deze indifferente dingen mogen niet in tegenspraak zijn met de burgerlijke wetgeving. Op deze manier is er een duidelijke wederzijdse begrenzing van heilsperspectief en het politieke. Ze begrenzen elkaar in hun noodzakelijk karakter (innerlijkheid voor de religie – uiterlijkheid voor de politiek) en laten elkaar vrij in de indifferente dingen. Religie heeft zo een ambivalent karakter: ze moet zich vrij kunnen ontplooien, maar dat wat in de burgerlijke samenleving verboden is, is ook op het domein van de religie niet toegelaten (mensenoffers, ondergraving van de staat, enzovoort).

Naast deze brief over tolerantie bevat dit boek ook een historische inleiding en een essay van Inigo Bocken (coördinator van het Centrum voor Ethiek Katholieke Universiteit Nijmegen) die de brief van Locke uit de originele Latijnse versie vertaalde. Daarin beschrijft Bocken op heldere wijze de verhouding tussen tolerantie en de religieuze oorsprong van de liberale samenleving. In een laatste paragraaf gaat hij  in op de relevantie van deze brief voor de actuele multiculturele situatie en verwijst hij onder meer naar de recente stellingen van Habermas over de plaats van de religie en fundamentalisme in de huidige samenleving. Deze uitgave is zonder meer een belangrijke aanwinst in het Nederlandstalig gebied om de huidige discussies over tolerantie een sterk duwtje in de rug te geven. (04/09/04)

 terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

bullet

Paul  Cobben,  De multiculturele staat. Twaalf dialogen over het goede leven,  Damon, 2003. 

De uitgangsvraag van dit boek is: ‘Wat moet ik doen om een goed mens te zijn?’. Uiteraard is dat geen eenvoudige zaak  en daarvan is Paul Cobben, hoogleraar geschiedenis van de filosofie aan de Universiteit Tilburg, zich terdege bewust. Deze vraag is – in tegenstelling tot wat ze schijnt te zijn – niet zozeer een vraag naar de  persoonlijke moraal van het individu, maar zoals reeds Socrates zei vooral de vraag naar de mens als burger van een staat met goede wetten. Dat is in een multiculturele samenleving als vandaag niet vanzelfsprekend. In zulke samenleving delen de burgers hun waarden en normen niet zonder slag of stoot. De multiculturele staat bestaat uit vele cultuurgemeenschappen die elk op eigen wijze ernaar streven de vrijheid en de gelijkheid van hun leden te behartigen. Het vraagt veel tijd en dialoog voordat de staat zich kan ontwikkelen tot een harmonische eenheid van die verschillende cultuurgemeenschappen. Uiteindelijk zou volgens Cobben uit die ontwikkeling een gemeenschap van staten moeten groeien, een soort wereldstaat die de realisatie is van de burgerlijke idealen van vrijheid, gelijkheid en de mens als vrij wezen en moreel subject, van het gezinsleven als de basiscontext voor de groei van het geweten en de  rol de vrije markt en de grenzen daarvan in de opbouw van de menselijke gemeenschap.

Cobben ontwikkelt dit boek volgens de techniek van de Platoonse dialoog tussen twee personen, Timon en Guliano. Hij schrijft twaalf dialogen die telkens op elkaar voortbouwen. Op het eerste gezicht is dat een originele en boeiende methodiek, maar soms wordt het bij Cobben erg langdradig, vooral door allerlei onnodige tussenvoegsels en herhalingen. De schijn van de eenvoud wordt wel eens de basis voor vertraging van het denkproces. Een goed uitgeschreven dialoog zou pittiger mogen zijn en directer op de bal spelen.  De ‘hoe bedoel je?’-vragen en de ‘dat zal ik uitleggen’-antwoorden werken op de duur echt storend voor een vlotte lectuur. Bovendien is het deel over de mens als vrij persoon en als moreel subject erg theoretisch en zwevend, zeker voor een dialoogstijl. Je vraagt je wel eens af of het niet teveel bespiegeling is zonder bodem, alleen maar speculatieve vragen zonder veel inhoud.  Ook de visie op lichaam is hier niet duidelijk, soms erg ambigu. Het tweede deel daarentegen maakt dan weer veel goed. Vooral de vragen over de markt en het ontstaan van de multiculturele staat liggen beter in de pens van Cobben. Hier raakt hij de echte vragen van onze hedendaagse samenleving. Zelfs zijn visie op de wereldstaat met de Europese Unie als een van de tussenstappen biedt interessante perspectieven. Toch moet ook hier voorbehoud worden gemaakt voor wat hij de religieuze (zeg maar: christelijke) wortels van de vrije markt noemt. De stellingen van Weber hierover zijn realistischer.

Het boek is geschreven zonder verwijzingen naar andere filosofen of zonder voetnoten. Slechts enkele namen worden terloops genoemd zoals bijvoorbeeld Marx en Kant. Ook hier is eenvoud een manco voor wie wat verder zoeken wil. (30/08/04)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 
bullet

MOOIE  MOMENTEN UIT DE FILOSOFIE

Coen  Simon,  { De wereld tussen haakjes }. Van Plato tot Sloterdijk,  Veen Magazines,  2003.

Voor de meeste mensen zijn de oorspronkelijke teksten van de grote filosofen uit de geschiedenis haast onbereikbaar. Niet zozeer ontoegankelijk, maar meerstal niet binnen handbereik. Zo wordt filosofie dikwijls ervaren als een ver-van-mijn-bed-show. Misschien is dit boek van  de filosoof Coen Simon een goede hulp om contact te krijgen met de ideeën van belangrijke filosofen. Het is gebaseerd op de serie Westerse Mantra’s, die sinds 1998 regelmatig verschijnt in het tijdschrift Filosofie Magazine. Telkens vormt de centrale idee (een mantra) van een filosoof  - dertig keer van Plato tot Sloterdijk - de titel van een korte beschouwing die de denkwereld van die filosoof wat dichterbij brengt. Hier volgen vier van zulke mantra’s als voorbeeld: ‘Van dat waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen (Wittgenstein), ‘Filosofie kan niet volkomen gelukkig maken’ (Thomas van Aquino), ‘De hel, dat zijn de anderen’ (Sartre), ‘Geluk is niet het resultaat van de deug, maar de deugd zelf’ (Spinoza). Simon noemt die mantra’s de mooiste zinnen uit de filosofie die ons kunnen openen voor de andere kant van de werkelijkheid die niet altijd onmiddellijk zichtbaar is. Elke beschouwing bij een mantra tracht, naar de suggestie van  Husserl, ‘de wereld even tussen haakjes te zetten’ om zodoende tot het ‘wezen’ van de verschijningen door te dringen.  Simon verbindt deze teksten bovendien meestal met een kort citaat of verhaal uit de actuele literatuur zoals die van Coetzee, Grunberg, Hermans, van der Heijden (A.F.Th), Oscar Wilde en anderen. Zo krijgt de filosofische mantra een verrassend kader waarin de wereld duidelijker tot spreken komt.

Over de keuze van de geciteerde filosofen kan worden gediscuteerd, maar belangrijk is dat de helft uit de twintigste eeuw komt, wat het boek een stempel van actualiteit geeft. Simon is erin geslaagd de filosofie op een originele wijze een menselijker gelaat te geven en kan bij velen diepere interesse opwekken voor het filosofisch denken. En dat is reeds een belangrijke verdienste en een hoogst noodzakelijke opgave. (30/08/04)

 terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

bullet EEN  WEG  VAN  NORMALISATIE

G. van den Brink, Schets van een beschavingsoffensief. Over normen, normaliteit en normalisatie in  Nederland, WRR-verkenningen, Amsterdam University Press, 2004,  214 blz.

Het debat over waarden en normen ligt vandaag sterk in de markt. De grote verschuivingen in onze cultuur en de instroom van vreemde culturen in onze samenleving brengt het evenwicht in gevaar. Veel mensen weten niet goed meer waarom of waarheen. Ze willen opnieuw meer zekerheid in het maatschappelijk leven, meer duidelijke regels en groter fatsoen. In dit boek tracht Gabriël van den Brink, werkzaam bij het Nederland Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW), in te gaan op deze problematiek vanuit een filosofische en sociologische interpretatie van onderzoeken  naar normatief gedrag uitgevoerd door het Sociaal en Cultureel Planbureau in 1998 en 2001. Hij schetst op een indringende wijze de groei van het onbehagen in Nederland in de laatste twee decennia op verschillende niveaus, zoals relatievorming en huishouden, arbeid en onderwijs, publieke moraal en fatsoen en dies meer. Volgens de auteur is de groei van dit onbehagen niet zozeer het gevolg van het verlies van normbesef, maar vooral van de toename van hoge verwachtingen waaraan mens noch samenleving kan beantwoorden. Zo legt hij bijvoorbeeld de groei van het aantal echtscheidingen uit vanuit de grotere en meer geïndividualiseerde verwachtingen die partners ten aanzien van elkaar zijn gaan koesteren. Ook de toename van het onfatsoenlijk gedrag en allerlei vormen van lichte criminaliteit zouden  in de lijn moeten worden geïnterpreteerd. Te hoge verwachtingen breken op de duur onvermijdelijk zuur op.

Om dit onbehagen te verminderen stelt Gabriël van den Brink een nieuw beschavingsoffensief voor zoals dat reeds plaatsvond bij het einde van de negentiende eeuw. Uiteraard is de situatie totaal anders dan toen en moet dat offensief bijgevolg gestuurd worden vanuit een veel modernere, minder autoritaire aanpak. Het centrale punt hierbij ligt op de verspreiding en de versterking van de beginselen van burgerschap. Mensen moeten geholpen worden (soms zelfs gestuurd) om de afstand tussen normen en gedragingen te verminderen. Het komt er volgens de auteur vooral op aan de impliciete gedragsregels en codes van  het sociale leven expliciet te maken en de normatieve competenties van de burgers te versterken. Het gaat dus niet om het invoeren van een zero-tolerantie, maar om de burgers te overtuigen van de noodzaak van modern burgerschap. Hij geeft in dit proces een groot maatschappelijk gewicht aan de hogere middenklasse omdat haar waarden meestal dominant zijn en door de meerderheid aanvaard worden. Toch wil hij ook vermijden dat dit beschavingsoffensief zou leiden tot een cultivering van de middelmaat.

Een merkwaardig en indrukwekkend boek dat tot ernstig nadenken stemt. De stelling van een nieuw beschavingsoffensief is ongetwijfeld gewaagd, maar we mogen niet langer voorbijzien aan de steeds grotere problemen die zich rond normatief gedrag stellen.  Voor wie dieper op de zaak wil ingaan, biedt het boek een uitgebreid werkinstrument in de vorm van statistische gegevens uit de geanalyseerde onderzoeken, zowel in de vorm van cijfermateriaal als van staafdiagrammen. (24/08/04)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

FILOSOFIE  IN  TWEESPRAAK

Onno Zijlstra, Dilemma’s. Een kortere inleiding in de filosofie, Damon, 2003, 77 blz.

Korte inleidingen in de filosofie zijn tegenwoordig erg in trek. Maar nu zegt de auteur in de titel dat zijn inleiding ‘een kortere inleiding’ is, amper zeventig bladzijden. Hij beperkt zich tot de filosofie vanaf de zeventiende eeuw en dan nog gecentreerd rond de figuur van Immanuel Kant. Het is ongetwijfeld een originele opzet. Filosofie gaat volgens Zijlstra, docent filosofie in Hogeschool voor Kunsten in Arnhem en de Theologische Universiteit Kampen,  over de vier ‘grote vragen’ zoals Kant ze heeft geformuleerd, vragen waarop we misschien nooit een definitief antwoord vinden. In de vier hoofdstukken bespreekt hij achtereenvolgens één van deze grote vragen’:  Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Wat mag ik hopen? Wat is de mens?  In ieder thema richt hij zich op twee filosofen die daarover tegengestelde oplossingen hebben bedacht en hij  sluit telkens af met een confrontatie met de visie van Kant. Elk thema richt zich ook naar een andere eeuw, zodat je meteen een stukje geschiedenis van de filosofie krijgt van de zeventiende tot de twintigste eeuw. Rond de thematiek van  het weten bespreekt hij René Descartes (rationeel denken) en John Locke (zintuiglijk, waarnemend denken). In de vraag naar het doen (ethiek) komen Jean-Jacques Rousseau (het gevoel laten spreken) en Jeremy Bentham (handelen met het oog op nut) aan de orde. Over het thema hoop brengt hij Hegel (geschiedenis als een zinvol project) en Arthur Schopenhauer (onze doelen zijn zinloos) naar voren. Zijn sterkste stuk is zeker het laatste hoofdstuk over de mens met als filosofen Martin Heidegger (de mens als open plek) en Ludwig Wittgenstein (de mens als talig, sociaal dier).

Dit boekje is vlot geschreven en leest aangenaam. Zijlstra heeft gestreefd naar een eenvoudige benadering van de problematiek en is daar ook goed in geslaagd. Toch heeft het boekje ook voldoende diepgang om de zoekende lezer te boeien. Ook de verwijzingen naar actuele literatuur en film geven het een eigentijds cachet, zodat het filosofisch discours niet wereldvreemd blijft. De moeite waard.  (16/08/04)

 

terug naar lijst

 

 

 

bullet

EEN OPEN DISCUSSIE:  WAARDEN EN NORMEN

WRR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid), redactie P.T. de Beer en C.J.M. Schuyt,   Bijdragen aan waarden en normen, Amsterdam University Press, 2004, 408 blz.

De problematiek van waarden en normen is terug van weggeweest. In december 2003 publiceerde de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (Nederland) een opmerkelijk rapport over Waarden, normen en de last van het gedrag. Toch is het gezichtspunt van dit rapport beperkt, omdat het zich hoofdzakelijk richt op het sociaal gedrag van de doorsneeburger.  Er stellen zich ook vragen over normen en waarden in andere vlakken van het maatschappelijk leven, zoals in de opvoedingssector, in het economische verkeer, in de medische praktijken, in de wereld van de media en in processen van integratie van allochtonen. Aan dit tekort wordt nu grotendeels voldaan door de publicatie van deze nieuwe bundel bijdragen van gerenommeerde auteurs zoals Hans Adriaansens, Gabriël van den Brink, René Diekstra, Sadik Harchaoui, Henk Woldring, e.a. De meeste van deze bijdragen hebben gediend als achtergrond bij het schrijven van het rapport en kunnen bijgevolg de discussies rond de waarden- en normenproblematiek stimuleren. Omdat die problematiek erg complex en uitdagend is, is het noodzakelijk tot een betere begripsmatige afbakening van de terminologie te komen. Regels en normen moeten gedragen worden door een dieperliggende dimensie. Regels veranderen immers door tijd en omstandigheden, maar moeten een passende en hanteerbare vertaling zijn en blijven van de gemeenschappelijke waarden die minder variabel zijn. Dat is uiteraard erg moeilijk in een maatschappij waarin de levenscontext snel verandert en de input van andere culturen sterk toeneemt. De economisering en globalisering van de leefsfeer dringt overal door, zelfs tot in de meest intieme schuilhoeken ervan. Zo komen normen en waarden sterk onder druk te staan. Er ontstaan er spanningen en conflicten omdat de maatschappelijke instellingen en de mentaliteit van de burgers dit snelle proces niet kunnen volgen,. Zulke context is een vruchtbare bodem voor normoverschrijdend gedrag.

Jongeren zijn gevoeliger voor ontwikkeling, maar ook kwetsbaarder. Daarom is de overdracht van waarden en normen in opvoeding en onderwijs erg belangrijk. Welke aangrijpingspunten hebben we hiervoor? Is er op dit vlak meer samenwerking mogelijk tussen ouders en school? Kan de school een functieverbreding aan door samenwerking met andere instellingen, zoals zorg, jeugdhulpverlening, politie, cultuur en sport? Wat kan er gebeuren om de negatieve beeldvorming tegenover allochtone jongeren te verminderen of om te buigen naar de erkenning van hun eigen individualiteit?

Ook op andere terreinen liggen de spanningen en conflicten te rapen, zoals in de verloederde stadsbuurten, de allesoverheersende macht van de markt, de media met hun groeiende invloed op de wereld van de informatie en hun groter wordende afhankelijkheid van de commerciële kringen.

Het slotartikel van Hans Adriaansens kan gelezen worden als een theoretische survey van de discussie. Hij legt de nadruk op de ontwikkeling van het individuele verantwoordelijkheidsbesef  zonder de weg van het louter morele appèl te volgen die meestal weinig duurzaam is. Hij zoekt ook naar de ontwikkeling van principes voor sociale infrastructuur, met name in een context van groeiende diversiteit.

Uitermate boeiend, vlot geschreven en up to date is deze bundel een goede gids voor wie interesse heeft voor de actuele ontwikkelingen van waarden en normen. (11/08/04)

 

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 
bullet

NORMEN EN WAARDEN IN DE PRAKTIJK

Peter van Dijk,  Normen en Waarden voor beginners,  Uitgeverij M., 2004.

Sinds het begin van het eerste kabinet Balkenende is in Nederland een brede maatschappelijke discussie  ontstaan rond het thema ‘normen en waarden’. Dat debat heeft een dubbel effect. Enerzijds leidt het ernaar dat kernwaarden van de Nederlandse samenleving zoals verdraagzaamheid, zorgzaamheid, evenwichtige inkomensverhoudingen, respect voor het internationale recht, pragmatisme en godsdienstvrijheid worden bedreigd door een populisme dat wars is van nuancering. Anderzijds zijn  er ook al lijvige rapporten over verschenen, zoals Waarden, normen en de last van het gedrag (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Amsterdam University Press, 2003). Zo stelt zich uiteraard de vraag naar wat ‘normen en waarden’ uiteindelijk zijn, welke impact ze hebben op de maatschappelijke ontwikkelingen en hoe ze in de samenleving functioneren.

Peter van Dijk, die zichzelf voorstelt als tekstschrijver en vertaler, brengt in dit boek een reeks kritische beschouwingen daaromtrent. Zijn aanpak is bijzonder boeiend. Hij brengt geen theoretische bespiegelingen, maar gaat na  hoe normen en waarden in de praktijk werken en hoe politici, beleidsvoerders, managers en ook wel gewone burgers ermee omgaan. Hij brengt – soms met een cynisch accent  - voorbeelden van concreet gedrag, teksten uit de kamerdebatten of uit interviews met vooraanstaande politici (zowel in de pers als op televisie), fragmenten uit de kerstboodschappen van Koningin Beatrix, vragenlijsten voor het bekomen van een inreisvisum en dies meer. Maar ook gegevens over de toplonen van de CEO’s, de sorry-democratie, ongewenst gedrag, agressiviteit in het verkeer, meer blauw op straat, enzovoort. Al die dingen staan lukraak door elkaar, dus zonder enige logische orde. Toch krijgt de kritische lezer een duidelijk perspectief: het is met de normen- en waardebeleving niet goed gesteld, ook niet bij hen die er het hoge woord over voeren. Zero tolerantie geldt vooral voor zwervers, asielzoekers, illegalen, bijstandsgerechtigden, winkeldieven, enzovoort, maar geldt bijvoorbeeld niet voor frauderende bouwbedrijven, voorkennis bij aandelentransacties, achterkamertjespolitiek, overheden die eigen normen overtreden of misdrijven plegen.

Je moet als lezer wel eens naar adem happen bij al die informatie. Maar dat zet juist aan tot denken. De titel van het boek duidt aan dat het over normen en waarden ‘voor beginners’ handelt. Dat is correct, vooral omwille van de invalshoek:  het gaat niet om hoogdravende en ingewikkelde theoretische bepiegelingen. Je wordt meteen ondergedompeld in concrete feiten die je bij je nekvel pakken. Je begint dingen te zien die je als burger niet kunt accepteren. Bovendien word je ook met jezelf geconfronteerd. Heel wat mensen denken te makkelijk dat normen en waarden alleen maar over de anderen gaan en niet over zichzelf. Ook scheiding van huisvuil en tolerantie hebben ermee te maken. En te snel rijden of onder invloed. Peter van Dijk stelt mensen voor hun verantwoordelijkheid op alle vlakken van leven en samenleven.

Een vlot leesbaar boek, voor een breed publiek, erg prikkelend en informatief, met een berg materiaal voor discussie op alle niveaus, zowel in de school en het vormingswerk als aan de toog. (26/07/04)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

TOLERANTIE  ALS  UITDAGING

Will Derkse (red.),  Grenzen aan tolerantie. Erasmus, Hugo de Groot, Spinoza en de Actualiteit,  Damon, 2004.

De vraag naar de betekenis van tolerantie staat sinds enige tijd weer centraal in het publieke debat. Ze is bovendien een politieke vraag geworden. Het fatsoen in de samenleving laat dikwijls heel wat te wensen over. Mensen voelen zich op allerlei vlakken bedreigd en verwachten van de politieke leiders dat zij de nodige maatregelen nemen om de verhoudingen tussen de mensen opnieuw waardiger te maken. Tegelijkertijd zijn diezelfde mensen dikwijls intolerant tegenover bepaalde bevolkingsgroepen die andere waarden en gedragsregels hebben, zoals homo’s, vreemdelingen, islamieten, enzovoort. Zo stellen zich vragen naar de grenzen van tolerantie. Hoe ver kunnen we gaan? Moeten we alles aanvaarden? Is pluraliteit de enige maatstaf voor de opbouw van een samenleving?

Het Soeterbeeck Programma van de Katholieke Universiteit Nijmegen hield in het voorjaar van 2003 naar aanleiding van deze problematiek een lezingenreeks over de grenzen van tolerantie in de Nederlandse traditie. De voorliggende bundel onder de redactie van Will Derkse bouwt verder op die lezingen en de daarbij aansluitende discussies over de actualiteit ervan. Het tolerantiebegrip en de praktische houdingen die ermee samenhangen worden  kritisch geanalyseerd  en geactualiseerd. De eerste drie bijdragen handelen over de drie grote Nederlandse filosofen die met het begrip tolerantie worden vereenzelvigd: Spinoza (Miriam  Van Reijen), Hugo de Groot (Arthur Eyffinger) en Erasmus (Will Derkse). Ze laten duidelijk zien hoe tolerantie reeds sinds eeuwen een basishouding van de Nederlandse samenleving is geweest. De laatste drie bijdragen tekenen een actuele invulling van het tolerantiebegrip binnen de huidige maatschappelijke situatie. Hierbij gaan de auteurs vooral in op de vraag naar een verstandige tolerantie (Marcel Becker), het eerherstel voor weerbaar en fatsoenlijk handelen (Bas van Stokkom) en de gevaren van het populisme (Theo de Wit).  Deze drie auteurs maken ieder binnen hun eigen thematiek een onderscheid tussen de vele invullingen van tolerantie en verzetten zich tegen elke vorm van schijntolerantie. Met name Theo de Wit laat zien hoe de moderne liberale democratie twee varianten van intolerantie vertoont op basis van de theorieën van Herbert Marcuse en Carl Schmitt. Hierin wordt duidelijk dat de discussies over  tolerantie in onze liberale democratie steeds weer opduiken wanneer onze vanzelfsprekendheden bedreigd worden door wat Julia Kristeva ooit de ‘verontrustende vreemdheid’ heeft genoemd. Wanneer de vanzelfsprekendheden botsen op de uitdagingen van het vreemde, groeit de angst om het verlies van de ‘eigenheid’.  Een populistische figuur kan dan de bevolking makkelijk naar zijn hand zetten en een golf van intolerantie doen ontstaan. Van een open en plurale samenleving is er dan geen sprake meer.

Deze bundel reikt op een vlot leesbare wijze veel denkstof aan voor wie duidelijker wil zien in het moelijk ontwarbare kluwen van tolerantie en intolerantie. Al zijn de bijdragen niet altijd gesneden brood, toch bieden ze in een tijd waarin de spanningen tussen bevolkingsgroepen, volkeren en religies sterken worden enige verademing en openen ze  perspectieven om bekrompenheid en eigenwaan te vermijden. (20/07/04)

terug naar lijst

 
bullet

EEN  KIJKBOEK VOOR  FILOSOFIE

Ruben Heijloo, Erno Eskens e.a.,  Filosofen lexicon. Werk, leven en citaten van tweehonderd grote denkers, Veen Magazines Diemen, 2003, 206 blz.

Een kijkboek voor filosofie. Een realisatie van het tijdschrift Filosofie Magazine. Ongetwijfeld erg merkwaardig. In een tijd waarin filosofie zo sterk in de belangstelling komt en de visuele media steeds belangrijker worden, is zo’n kijkboek wellicht op zijn plaats. Toch is het ook gevaarlijk. Het schittert van zakelijke beknoptheid en oppervlakkigheid. Tweehonderd filosofen uit alle tijden krijgen, op enkele sporadische uitzonderingen na, elk één bladzijde met foto en al inbegrepen.  Amper plaats om iets degelijks te zeggen. Je moet de ondertitel van dit boek wel echt au serieux nemen. Alleen maar een opsomming van de hoofdwerken, van enkele biografische gegevens en van twee of drie merkwaardige of typerende citaten van de gekozen filosofen. Maar deze beknoptheid doet niets af aan de kwaliteit van het boek als kijkboek. Het heeft een mooie uitvoering met prachtig fotomateriaal waarvan een deel eerder niet was te zien. Het boek heeft ook een handig en uitgebreid personen- en zaakregister dat het opzoeken sterk vergemakkelijkt.

Over de keuze van de filosofen kan worden gediscussieerd. De auteurs zeggen dat het een kwestie is van zorgvuldig geselecteerde willekeur. Bovendien, zeggen ze, schuilt in willekeur altijd iets onrechtvaardigs. Toch kan je hierbij wel vragen stellen. Het is bijvoorbeeld spijtig dat vooral actuele invloedrijke vrouwelijke auteurs als Martha Nussbaum, Luce Irigaray, Julia Kristeva, e.a. ontbreken.

Dit boek kan goede diensten bewijzen op de leestafels van bibliotheken, in de leesruimte van scholen, maar ook thuis in het gezin, vooral als eerste kennismaking met filosofen die je weinig of niet kent.  (14/06/04)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 
bullet

SPINOZA:  KIND VAN ZIJN TIJD?

 

Gunther Coppens (red.),  Spinoza en de scholastiek,  Acco2003, 127 blz.

Sinds enige decennia is het Spinoza-onderzoek sterk gericht op de reconstructie van de historische context waarin Spinoza (1632-1677) leefde en werkte. Slechts op basis daarvan is de originaliteit van de auteur te achterhalen. In welke mate werd hij bepaald door het denken van zijn tijd en welke nieuwe accenten heeft hij aangebracht? Tot vandaag  verschenen verschillende studies over de joodse en cartesiaanse wortels van Spinoza’s denken. Maar er bleef een duidelijke leemte wat betreft de relatie van Spinoza met de scholastiek. Daaraan tracht het voorliggende boek te verhelpen. Het is de neerslag van een studiedag over Spinoza en de Scholastiek, gehouden te Rotterdam in september 2003. Het bevat een bundeling van zeven artikels geschreven door Nederlandse en Vlaamse specialisten terzake, Spinoza-kenners, historici van de wijsbegeerte en mediëvisten. De redactie is van de Vlaamse filosoof Gunther Coppens, verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en het geheel wordt ingeleid door de Leuvense filosoof Herman De Dijn.

Door nauwkeurige tekstanalyse van Spinoza’s werk, met name de Cogitata Metaphysica, de Principia Philosophiae Cartesiana en  de Ethica, komt een dualiteit naar voren tussen Spinoza’s scholastische terminologie en nieuwe betekenis die hij aan de begrippen geeft. Dat wordt vooral duidelijk in de analyse van de vroeg achttiende eeuwse discussie tussen de filosofen Anthonius Driessen en Jacob Wittich.  Daarin leer je Spinoza zien als een filosoof die de kunst verstond om op voorzichtige wijze radicaal nieuwe standpunten aan de orde te stellen. Terminologisch blijft hij heel dicht bij de traditie, maar tegelijk breekt hij diezelfde traditie open.

De verschillende auteurs van de bundel nemen hieromtrent uiteenlopende stellingen in. Sommigen beklemtonen de continuïteit tussen Spinoza en de scholastiek, anderen zien eerder een continuïteit met de perceptie van de scholastiek door Descartes, nog anderen kiezen eerder voor de radicale nieuwheid van Spinoza. Deze verscheidenheid van standpunten maakt deze bundel juist interessant en laat zien hoe complex de verwevenheid van een auteur als Spinoza  in  zijn historische context wel is. Als geheel biedt de bundel een mooi perspectief op de belangrijkste thema’s van Spinoza’s filosofie, zoals  de problematiek van de causaliteit, de spanning tussen substantie en individu, de vraag naar het ontstaan van de vormen, zijn kritiek op de beginselen van de cartesiaanse filosofie, zijn stellingen over zijn en niet-zijn. Uiteraard komt ook de godsvraag herhaaldelijk ter sprake, met name in de problematiek van de schepping en van de verhouding tussen natura naturans en natura naturata. Hoe sterk Spinoza ook de klemtoon legt op de transformatie van een transcendente God naar een wetmatige zichzelf voortbrengende natuur (Deus sive natura), toch blijkt ook bij hem het conceptuele schema van een substantie met twee attributen onvermijdelijk.

Een boek voor wie op strikt wetenschappelijke basis de context van Spinoza’s denken nader wil leren kennen. Vooral studenten filosofie kunnen er gebaat mee zijn. Het boek bevat een nauwkeurige bibliografie en een uitgebreid notenapparaat.  (05/06/04)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 
bullet

IN DE GEEST VAN PIM FORTUYN

Paul Cliteur, God houdt niet van vrijzinnigheid,  Bert Bakker, 2004,  364 blz.

Dit boek bevat een bundeling van columns en krantenartikels van de Nederlandse rechtsfilosoof Paul Cliteur (Universiteit Leiden) uit de periode 1993-2004. Een bonte mengeling uit verschillende dagbladen zoals Trouw, NRC Handelsblad, Algemeen Dagblad, Het Parool en de Volkskrant, maar ook uit de tijdschriften Liberaal Reveil, Christen-Democratische Verkenningen en Humanist. Bovendien opent het boek met de teksten van de gesproken colums uit het televisieprogramma Buitenhof.

De thema’s van deze colums zijn zeer verscheiden, maar geven tegelijk een goed overzicht van de politiek-maatschappelijke vragen en gebeurtenissen uit de besproken periode. Ze bestrijken talrijke domeinen, zoals cultuur, politiek, filosofie, recht, religie en ook specifiek het dierenwelzijn.  Ze weerspiegelen uiteraard sterk Cliteurs denken dat een rechts-conservatief  stempel draagt. Zo kiest hij onder meer voor een goed geordende opvoeding, een voorkeur voor een sterke nationale identiteit, een inpassingsbeleid voor vreemdelingen en stelt hij uitdrukkelijk dat niet alle culturen gelijkwaardig zijn. Hij reageert tegen elke vorm van relativisme die volgens hem voortkomt uit de vrijzinnigheid die Europa sinds de jaren zestig overspoelt.

Vooral zijn interesse als rechtsfilosoof komt duidelijk naar voren, met name  in zijn radicale keuze voor de democratische rechtstaat. Hier benadrukt hij voortdurend dat men moet opletten geen proliferatie van grondrechten na te streven, zoals het recht om auto te rijden of het recht op veiligheid. Het recht op rechten is volgens hem vandaag ontspoord en dat holt op de duur de grondwet uit.  Verder vraagt hij ook een nieuwe aandacht voor een radicale scheiding tussen staat en religie, zeker nu vandaag de moslims in onze westerse democratieën hun rechten willen opeisen. Hij pleit uitdrukkelijk voor het Franse model van de laïcité en gaat in tegen bepaalde opvattingen die  de islam als een positief element van integratie menen te zien voor migranten.

Cliteur schuwt geen taboes en pakt allerlei hete hangijzers aan. Hij heeft bijgevolg ook vele voor- en tegenstanders. Maar zijn stellingen zijn gedurfd, hoewel dikwijls onvoldoende onderbouwd. Je krijgt soms de indruk dat emoties sterker wegen dan argumenten. Dat heeft dan wellicht te maken met het vluchtige karakter dat eigen is aan een column of een kort artikel. Colums spelen kort op de bal, maar dat geeft wel eens te weinig kritische afstand. Ongetwijfeld vlot om lezen, maar niet altijd de nagel op de kop of soms te hard doorgeslagen. Of je wordt tegenvoets gezet en vraagt het wat tijd om je te herstellen. Voor wie daar doorheen kan kijken biedt dit boek interessante discussiestof  over actuele thema’s. Het kritische denken heeft er zeker een goede maar niet makkelijke kluif aan. (28/05/04)

 

terug naar lijst

 

 

 
bullet

EEN  RECHTSE  STEM  OVER  DEMOCRATIE

Paul  Cliteur,  Tegen de decadentie. De democratische rechtstaat in verval, De Arbeiderspers, 2004. 

De huidige interculturele samenleving stelt nieuwe vragen aan de democratische rechtstaat. Sommigen beweren zelfs dat  de democratische rechtstaat de nieuwe uitdagingen van onze tijd niet aankan. Paul Cliteur, rechtsfilosoof aan de Universiteit van Leiden, is een van hen. Volgens hem dreigt de moderne democratie decadent te worden. Hij gaat uit van de stellingen van de Amerikaanse filosoof Francis Fukuyama voor wie de liberale democratie de meest verkieslijke vorm van maatschappelijke organisatie is. De democratische rechtstaat heeft op enkele randgevallen na alle andere vormen van regering verdrongen. Cliteur ondersteunt deze stelling, maar stelt vast dat de huidige democratische rechtstaat met verval bedreigd is. Sinds de jaren zestig is er in onze maatschappij teveel laksheid en dialoogcultuur gegroeid die een goede beheersing van de samenleving onmogelijk maakt. Door het einde van alle grote verhalen aan te kondigen heeft het postmodernisme volgens Cliteur een nefaste invloed gehad op het denken over de democratische rechtstaat. Ook de verregaande toegeeflijkheid aan vreemde culturen en religieus, met name de Islam, brengt ons rechtssysteem steeds meer in gevaar. Daarom wil hij terug naar het vormingsideaal van de Grieken en de Romeinen en naar de politiek-filosofische uitgangspunten van het modernisme.

In het tweede deel van zijn boek ontwikkelt Cliteur zijn visie op een moderne democratische rechtstaat. Hij geeft vijf beginselen aan die hij stuk voor stuk beschrijft en onderbouwt. Vervolgens gaat hij aan de hand van enkele concrete casussen uit het Nederlandse politieke en rechtstatelijke leven  in discussie met zijn tegenstanders. Vooral twee items komen uitdrukkelijk aan de orde. Allereerst de rol van de grondwet. In hoever kan een grondwet gewijzigd worden en kunnen nieuwe rechten als grondrechten erkend worden, zoals het recht op (auto)mobiliteit en informatie? Is een proliferatie van grondrechten niet gevaarlijk voor een devaluatie van de grondwet? Behoort zulke ingreep tot de politieke of tot de rechtelijke macht?  Vervolgens gaat hij in op de zwijgplicht van de ambtenaren. Kunnen ambtenaren zich als burger beroepen op hun recht op vrije meningsuiting of geldt voor hen in ieder geval het ‘Befehl ist Befehl’-adagio of de ideeën van Weber over de plichtsgetrouwe ambtenaar? Cliteur eindigt zijn boek met een sterk pleidooi voor een conservatief constitutionalisme die de zachtere constructies van de laatste decennia zou moeten doen verdwijnen. 

Cliteurs stellingen bevatten uiteraard interessante denkstof, maar zijn duidelijk getekend door het rechtse denken dat vandaag meer wind in de zeilen krijgt. Ze zijn vooral gericht op het behoud van fundamentele waarden en staan weinig of niet open voor vernieuwing en dialoog. Uiteindelijk ziet Cliteur overal anarchie waar een progressief denken zoekt naar positieve ontwikkelingen en aanpassingen die dringend noodzakelijk zijn in een tijd waarin we niet meer voorbij mogen zien aan de eigen culturele veranderingen en aan de komst van andere culturen.

Voor wie deze thematiek verder wil uitpluizen is een degelijk en uitgebreid notenapparaat en een ruim personenregister voorzien. (20/05/04)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

TROUW  EN  VERTROUWEN

Jan Kerkhofs,  Trouw. Een weg naar samen-leven in vertrouwen,  Lannoo, 2003, 248 p.

Trouw is vandaag in crisis. En dat op alle vlakken, zowel in het privé-leven als maatschappelijk. Het aantal echtscheidingen groeit voortdurend, politici lopen zonder veel scrupules over van de ene partij naar de andere, beloften en contracten worden steeds minder gerespecteerd, ga zo maar verder. De Vlaamse socioloog Jan Kerkhofs, professor emeritus aan de faculteit godgeleerdheid van de KU Leuven, gaat in dit boek op zoek naar de diepere achtergronden van deze problematiek. Hij gaat uit van de vaststelling dat in onze huidige samenleving trouw geen vanzelfsprekend gegeven meer is. Uit het bekende onderzoek van de ‘European Values Study’, waarvan Kerkhofs medeoprichter is, blijkt dat in de laatste decennia de beleving  en de perceptie van trouw sterk achteruitgaat. De resultaten van het onderzoek lopen  als een rode draad van concrete gegevens doorheen de verschillende hoofdstukken van dit boek.

De auteur geeft enkele interessante interpretatieschema’s die verduidelijking brengen in het brede landschap van trouw en ontrouw. Trouw is volgens Kerkhofs allereerst een dynamisch gebeuren dat permanent in verandering is. Op basis hiervan maakt hij een onderscheid tussen trouw en valse trouw. Fundamentalisme en extreem-rechts willen trouw blijven aan vaste en onveranderlijke waarden en missen zo de weg van de dynamiek. Hun trouw is een karikatuur en als zodanig gevaarlijk. Verder moet ook gezien worden als een openstaan voor de groeikracht van het leven zelf. In alles wat leeft is ontwikkeling geprogrammeerd. Deze oerdrift is een sterke basis voor trouw aan het leven.  Wie dit ontkent, ontkent de primaire basis van trouw. Maar trouw is meer, trouw heeft ook te maken met vrijheid, met de keuze van mensen om een bepaalde vorm van leven te ontwikkelen waarin wederzijds ‘ver-trouwen’ mogelijk wordt. In dit verband stelt Kerkhofs intrigerende vragen over de kwestie van de biogenetica en het kloneren als ontwikkelingen van de mensheid. Spijtig dat hij op deze vraagstelling niet dieper is op ingegaan. Uiteindelijk is zijn boek een pleidooi voor de ‘christelijke’ trouw die steunt op het geloof in een persoonlijke God die zijn mensen niet in de steek laat, een God van een eeuwig en heilig Verbond. Hier komt ongetwijfeld de theoloog en gelovige Kerkhofs naar voren, maar zijn argumentatie blijft wat zweverig. Voorbeelden uit de geschiedenis geven wel enig perspectief, maar blijven in de sfeer van het heldhaftige, al moet gezegd dat Kerkhofs enige aandacht heeft voor de stille trouw van vele mensen in het gewone leven (huwelijk, vriendschap, solidariteit, enzovoort). Maar ook dat krijgt in zijn boek weinig vaste grond onder de voeten. Misschien zou een brede interpretatie van de Nietzscheaanse intuïtie ‘Blijf trouw aan de aarde’ de auteur een interessante piste kunnen bieden om ‘trouw’ een concretere invulling te geven, ook in de christelijke interpretatie ervan.

Kerkhofs heeft een goede pen en dat laat zich zien in de vlotte stijl waarmee hij het thema ontwikkelt. Ook zijn talrijke verwijzingen naar auteurs uit de hele literaire geschiedenis maken het boek leesbaar voor een breed publiek. (10/05/04)

terug naar lijst

 

 

 

 
bullet

ONZE GEMEENSCHAPPELIJKE WAARDEN BEDREIGD?

WRR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid), Waarden, normen en de last van het gedrag, Amsterdam University Press, 2003, 296 p.

Er is vandaag veel te doen over de gemeenschappelijke waarden die onze samenleving binden. Dat heeft uiteraard te maken met de toename van normoverschrijdend gedrag. Vele mensen krijgen de indruk dat er steeds meer een loopje genomen wordt met fatsoenregels, sociale normen en maatschappelijke waarden (toename van geweld, zwartrijden, fraude, verkeersagressie, winkeldiefstal, enzovoort). Dikwijls wordt dat in verband gebracht met de groeiende culturele verschillen die een gevolg zijn van de grote instroom van migranten. Maar komt deze perceptie overeen met de werkelijkheid? De Nederlandse regering deed in november 2002 een officiële adviesaanvraag bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid aangaande de ontwikkelingen van waarden en normen in de samenleving en de effecten ervan op het gedrag. Zulke adviesaanvraag is een goede Nederlandse gewoonte, want sinds de oprichting van de WRR in 1972 is dit reeds het achtenzestigste rapport van de Raad.

Het voorliggende rapport is een indrukwekkende studie geworden over de ruime problematiek van normoverschrijdend gedrag. De Raad heeft zich niet beperkt tot enkele algemene adviezen, maar heeft zijn rapport onderbouwd met sterke theoretisch-ethische achtergronden en een massa data van vergelijkend statistisch onderzoek. Op theoretisch niveau komt vooral de waarde- en normenproblematiek aan bod zoals die leeft in de spanning tussen het liberaal denken (liberals) en het gemeenschapsdenken (communitarians), zoals dat vandaag vooral in de Angelsaksische ethische literatuur aan de orde is. In het  statistisch onderzoek wordt zowel gevraagd naar de concrete praktijk als naar de mening van de bevolking. De Raad heeft hiervoor zelf geen onderzoek opgezet, maar vergelijkt de meest relevante resultaten uit recente studies met elkaar. Zowel de vergelijking met het verleden (vooral sinds 1970) als een vergelijking met andere landen maakt  dikwijls een relativering van de perceptie en een betere situering van normoverschrijdend gedrag mogelijk.

De Raad legt de nadruk zowel op de rol van de samenleving zelf als op die van de overheid. De samenleving is zowel een deel van het probleem als een deel van de oplossing. Vooral de rol van allerlei instituties in verband met de overdracht van waarden en normen wordt hier beklemtoond. Speciale aandacht wordt gegeven aan de taak van het onderwijs, inburgering en media. In een laatste hoofdstuk geeft de Raad concrete aanbevelingen aan de regering. Hier geldt zowel het bewaken van de gemeenschappelijke waarden en het ondersteunen van een publieke moraal als het ondersteunen en versterken van de taken van de instituties. Naast een beleid van antimarginalisering en het belang van opvoeding en onderwijs wordt onder andere veel nadruk gelegd op het bewaren en bewaken van de pluriformiteit van waarden en op de noodzaak van conflictpreventie. Op die manier wordt het wellicht mogelijk de interculturele spanningen beter te ondervangen.

Voor wie begaan is met de huidige ontwikkelingen op ethisch vlak biedt dit rapport een enorme schat aan gegevens, zowel theoretisch als praktisch, om de eigen perceptie van de actualiteit en meningen daaromtrent bij te stellen. Het kan ook een goede basis zijn voor een open discussie tussen individuen en groepen, specifiek in instellingen en in het onderwijs, rond de plaats van gemeenschapswaarden en de bedreiging ervan. Vooral de positieve teneur van heel het werk is een basis om problemen efficiënt te leren aanpakken. (29/04/04)

 

terug naar lijst

 

 

 

 

 

bullet

FATSOEN, NORMEN EN WAARDEN

Marjolijn Februari,  Park Welgelegen. Notities over morele verwarring, Querido, 2004.

Er wordt vandaag heel wat gediscussieerd over fatsoen, ethiek, normen en waarden. Dat heeft vooral te maken met het feit dat de veilige zekerheden van weleer hun vaste basis hebben verloren. Vele mensen verwachten een duidelijke moraal die als het ware kant en klaar aangeeft hoe men zich moet gedragen. Marjolijn Februari (literair alter ego van Marjolijn Drenth) gaat radicaal tegen die trend in. In haar columns in de Volkskrant, waarvan er in deze uitgave een tachtigtal werden gebundeld, tracht zij pittig, soms ook satirisch, zelfs cynisch de andere kant van de moraal te laten zien. De dingen staan niet vast en bieden verrassende perspectieven als mensen de tijd nemen om er wat dieper op in te gaan. Je kan de betekenissen van morele termen van goed tot kwaad niet aan universele standaarden afmeten. Door een scherpzinnige analyse breekt zij de vanzelfsprekendheden van de dagdagelijkse werkelijkheid waarin we gevangen zitten voortdurend open. Voor haar ligt ergens tussen de abstracte orde van de staat ( lees ook: de moraal) en de concrete rommeligheid van de samenleving het Park Welgelegen. Dat park krijgt vorm halverwege tussen het ingrijpen en het uit de hand laten lopen van de dingen. Het belangrijkste is wellicht de beleving van het ‘ah-ah’ dat alles opentrekt naar nieuwe vergezichten. Allerlei thema’s komt aan de orde. Van veiligheid tot rechtvaardigheid, van het lachen tot de ernst of het betraande gelaat, van lessen in plagiaat tot creativiteit, van een op hol geslagen verlangen tot seks, van de bikini tot de lege schoen. Verrassende in- en uitvallen. Maar steeds komt de belangrijke vraag naar de morele impact terug. Je zou dit boek kunnen lezen als een ode aan de moraal, maar dan vanuit de vrije mens die zich niet laat vastprikken in etiquette of vaste regels. Voortdurend voel je de aanwezigheid van ethische kritiek, maar ook van  politieke stellingnamen rond de echte democratische waarden die meestal verder liggen dat het handige spel van de politieke kaste.

Deze bundeling van korte columns moet je zeker lezen als je de dagelijkse dingen van fatsoen, norm en orde eens anders wilt bekijken. Je staat er soms van te zien hoe Marjolijn Februari door je huid weet te prikken en een verrassende orde van zaken aan het licht brengt. Maar ze tovert ook wel eens een glimlach op je lippen door de scherpzinnigheid van haar onverwachte wendingen. Vlot leesbaar, zowel in de trein als in de sofa , zelfs in de luie strandzetel. Waar dan ook, dit boek daagt je overal uit. (17/04/04)

terug naar lijst

 

 

 

 

 
bullet

INDUSTRIEEL, FILOSOOF, POLITICUS

J. van Beek,  Walther Rathenau. De missie van een onbegrepen Duits-Joodse Europeaan, Kok, 2003

De Europese gedachte is ouder dan men gewoon is te denken. Reeds in de tweede helft van de negentiende eeuw werden er tussen verschillende landen ernstige pogingen ondernomen om economische unies te stichten. In dit boek belicht J. van Beek een belangrijke figuur uit de daaropvolgende eeuwwisseling. Walther Rathenau (1867-1922), industrieel, filosoof en politicus, heeft een grote rol gespeeld in het ontwikkelen van de eerste aanzetten van een Europese Unie. Hij was een uiterst actieve figuur die in de spanningen van die tijd, vooral ook tijdens en na de Eerste Wereldoorlog, voortdurend de nadruk legde op de noodzaak van eenheid tussen de Europese landen om vrede mogelijk te maken. Zijn duidelijke boodschap is grotendeels onbegrepen gebleven omdat hij als directielid en later zelfs president van de AEG door velen werd aanzien als een kapitalist die uiteindelijk alleen maar uit was op grotere winsten. Ook zijn onverzettelijkheid en zijn wat solitaire weg van Einzelgänger hebben daaraan wellicht bijgedragen. Toch blijkt uit deze studie dat Rathenau in wezen een idealist was die zich met hart en ziel inzette voor fundamentele veranderingen in de samenleving. In 1921 legde hij zelfs alle functies in het bedrijfsleven neer en werd minister eerst van Opbouw en later van Buitenlandse Zaken. Zijn duidelijke standpunten met betrekking op een politiek van eenheid en vrede, waarbij ook het Oosten (Rusland) betrokken moest worden, zijn er wellicht de oorzaak van geweest dat hij in 1922 door (extreem)-rechtse kringen werd vermoord.

Zijn filosofische denkwereld werd grotendeels bepaald door zijn lectuur van Spinoza, Nietzsche, Buber en Brunner. Hij wilde de westerse mens toerusten met een Seele, een innerlijke krachtbron, om hem te laten zien dat er meer is dan positivisme, rationalisme en materialisme. In dat kader heeft hij ook merkwaardige zaken geschreven over het proces van de mechanisatie die doorwerkt op alle levensgebieden. Dat proces is volgens Rathenau sinds het midden van de negentiende eeuw onomkeerbaar geworden, maar houdt ook vele gevaren  in, vooral voor het innerlijk leven (Seele). Hij wijst met klem op de verantwoordelijkheid van de mens om zich niet te verliezen in deze ontwikkeling.

Dr. J. van Beek is er in deze studie, die als dissertatie-onderzoek werd voorgedragen aan de Protestantse faculteit voor godgeleerdheid te Brussel, in geslaagd een sprekend beeld te schetsen van een opmerkelijke figuur die in zijn tijd spijtig genoeg onbegrepen is gebleven. Het slothoofdstuk over de betekenis van Rathenau voor de Europese integratie laat zien hoe zijn gedachten ook in onze tijd nog actueel zijn. (30/03/04)

terug naar lijst

 

bullet

ZIJN  EN  NIET-ZIJN

Martin  Heidegger,  De grondvraag van de metafysica. Vertaling en aantekenin-gen Cornelis Verhoeven, Damon, 2003. 

Het is geweten dat Heidegger één van de sterkste inspiratiebronnen was van de Nederlandse filosoof Cornelis Verhoeven (1928-2001). Daarom is het zo waardevol dat in de nalatenschap van Verhoeven een door hem zelf voor druk voorbereide vertaling met commentaar van een belangrijk werk van Heidegger bewaard is gebleven.

De huidige uitgave bevat naast de vertaling van het eerste hoofdstuk van Heideggers Einführung in die Metaphysik (1953) door de betreurde filosoof ook diens filosofisch commentaar op dit hoofdstuk. De volledige tekst van Heideggers boek werd reeds vroeger in het Nederlands vertaald door H.M. Berghs onder de titel Inleiding in de metafysica (Sun, 1997). Einführung in die Metaphysik  is een door Heidegger zelf bewerkte tekst  van een reeks colleges uit 1935, twee jaar na zijn fameuze rectoraat in Heidelberg, een wel erg politiek omstreden periode uit zijn leven.  Dat het eerste hoofdstuk nu opnieuw in vertaling werd uitgegeven heeft wellicht te maken met het feit dat zij zo goed als drukklaar was toen Verhoeven in 2001 overleed.

In de voorliggende tekst van Heidegger staat de vraag centraal: ‘waarom is er eigenlijk iets en niet eerder niets?’ Volgens Heidegger is deze vraag de ruimste, de diepste en tenslotte ook de meest oorspronkelijke vraag die de filosoof zich kan stellen. Op het eerste gezicht lijkt ze een abstracte vraag, maar voor Heidegger heeft die vraag een grote impact op het leven van de mens. Hij verbindt ze met het in andere werken sterk ontwikkelde thema over de ‘zijnsvergeteldheid’ die zich langs het nihilisme in de westerse cultuur verspreidt. Dat levert een verruimende kijk op op de vraag naar de spanning tussen ‘iets’ en ‘niets’. Die vraag heeft bovendien een politieke betekenis. Zo brengt ze in dit college ook de toenmalige crisis van Europa en vooral van Duitsland, ingeklemd tussen Amerika en Rusland, ter sprake. Vooral de roeping van Duitsland om de geest te herstellen krijgt nogal wat aandacht.

In het tweede deel van dit boek geeft Verhoeven in zijn eigen typische stijl een uitgebreid kritisch commentaar op de tekst van Heidegger. Hij volgt zeer nauwkeurig de originele tekst, de aantekeningen aangeduid bladzijde per bladzijde. Hij werkt die commentaar thematisch uit wat voor de lezer de tekst van Heidegger veel toegankelijker maakt. Verhoeven gaat vooral in op wat Heidegger verstaat onder de vraag naar het zijn en de wijze waarop het zijn zich in de wereld bevindt als Dasein.  Belangrijk is ook dat Verhoeven deze tekst interpreteert op de achtergrond van de verschillende werken van Heidegger die in diezelfde periode (1922-1936) geschreven zijn. Zo kan men deze tekst contextueel lezen en begrijpen, wat verrassende perspectieven biedt  Verhoeven gaat ook zijn kritiek op de politieke positie van Heidegger niet uit de weg en laat zien dat Heidegger toch allereerst als filosoof moet worden bekeken en slecht terzijde politieke stellingen verwoordde en zelfs dan nog erg verhuld.

De uitgave van dit boek brengt het Nederlandstalig lezerspubliek wat meer inzicht op het spoor van  de raadselachtigheid waarmee het werk van Heidegger is omfloerst. Verhoeven is een meester in het duiden van de diepte zonder haar te vervlakken. Ook in dit boek is hij daar wonderwel in geslaagd. (18/03/04)

terug naar lijst

 

 

 

 

 
bullet

DE  LEEGTE  VAN  DE  VERVELING

Lars  Svendsen,   Filosofie van de verveling,  Agora, 2003, 203 blz.

Verveling behoort tot de grote vragen van de filosofie, al neemt ze in onze cultuur pas sinds een paar eeuwen een centrale plaats in.  Voor de meeste mensen is verveling iets toevalligs, iets van voorbijgaande aard, een niet goed weg weten met het verdrijven van de tijd. Voor de filosoof is het echter een existentieel probleem dat de mens in zijn totaliteit aangrijpt. Het leidt onvermijdelijk naar het verlies van zin en betekenis en maakt het leven tot een leegte. De Zweeds filosoof Lars Svendsen, hoogleraar in Oslo, gaat in dit boek op zoek naar het hoe en het waarom van de verveling. In volgelvlucht brengt hij enkele momentopnamen uit de geschiedenis van de verveling die laten zien hoe mensen ermee hebben geworsteld. Het filosofisch denken van Pascal tot Nietzsche en enkele hoogtepunten uit de Romantiek (Hölderlin, Novalis, Fichte, Schlegel, ...) brengen ons geleidelijk naar enkele hedendaagse modellen, zoals de roman American Psycho  van Bret Easton Ellis, het werk van Samuel Beckett en Andy Warhol en tenslotte de film Crash (1996) van David Cronenberg. Zij vertellen ons hoe het voor de hedendaagse mens onmogelijk is persoonlijke betekenis te vinden. Leven wordt een verwijlen in de leegte, in het wachten op wat niet komt, in de onmogelijkheid van het nieuwe. Zonder enige inhoud wordt de mens een bijna zuivere non-existentie.  Crash verhaalt hoe mensen de tijd trachten te verdrijven met het zoeken naar transgressies of noem het surrogaatervaringen van onpersoonlijke seks en snelle auto’s, maar ook de ervaringen van het cyberlichaam. Na iedere overschrijding staat de mens er altijd wat meer armzalig voor. Uiteindelijk is er niets nog positief tenzij het vullen van het ogenblik zelf, al zal dat nooit lukken. Een volgende keer misschien, zegt de hoofdfiguur als een uiting van machteloosheid.

 In de twee laatste hoofdstukken werkt Svendsen aan een fenomenologie en een ethiek van de verveling. Hij gaat uit van de  filosofische beschouwingen van Heidegger over de stemmingen en de gevoelens.  In de verveling zit de mens gevangen in een spiraal van immanentie waarin het erzijn (Dasein) niet meer transcenderend kan worden verstaan. De tijd stort in en wordt tot een groot inhoudsloos gesloten heden. De verveling ontneemt aan de mens de betekenis van zijn menselijkheid. Maar toch kan verveling ook een begin van verandering worden, omdat ze de mens confronteert met zijn ondergang en uiteindelijk wijst naar een Grote Betekenis waar de mens op zoek naar is, maar die verborgen blijft. Svendsen stelt echter dat Heideggers positieve interpretatie mank loopt. Er is volgens hem geen Grote Betekenis, want het ogenblik van het vinden van die Betekenis wordt steeds verschoven, zoals Beckett duidelijk maakt. Wij moeten met ogenblikken van betekenis (met een kleine letter) leren tevreden zijn, een moment van gelukkig zijn, een geboorte, een mooie zonsondergang, enzovoort. De tijd tussen die ogenblikken kan vervelend zijn, maar die kleine momenten van betekenis geven ons een beetje soelaas. Het verlangen blijft altijd open.

Het boek van Svendsen is, zoals  hij zelf zegt, een bundeling van schetsen die hij heeft geschreven in een tijdstip tussen zijn ander werk in. Er is geen samenhangende argumentatie, geen afsluitende conclusie. Toch spreekt het boek aan voor wie een beetje thuis is in de besproken literatuur. Voor wie dit niet is, zijn de verwijzingen wellicht te compact. Maar vervelen zal je je niet. Er is denkstof genoeg. (09/03/04)

         terug naar lijst

 

 

 

 

bullet

RESPECT  ALS  NORMATIEF

Bart  van Leeuwen,  Erkenning,  identiteit  en  verschil. Multiculturalisme en leven met culturele diversiteit, Acco, 2003, 291 blz.

 Leven in een culturele samenleving is niet makkelijk. Omgaan met het vreemde is in eerste instantie meestal bedreigend, omdat de vertrouwde kader (common sense) verstoord worden en uitgedaagd tot verandering. Vandaar dat nogal wat mensen de multiculturaliteit afwijzen. Dat brengt heel wat spanningen teweeg in een globaliserende samenleving waarin migratie en de daarmee samenhangende culturele diversiteit vanzelfsprekend wordt. Bart van Leeuwen (onderzoeker Wijsbegeerte KU Leuven) wil in dit boek bijdragen aan een beter verstaan van deze problematiek door het achterliggende mensbeeld en dito sociale filosofie te expliciteren en kritisch te onderzoeken. De auteur analyseert daartoe de stellingen van Charles Taylor en Axel Honneth in verband met erkenning van de anderen. Taylor legt met name de klemtoon op de erkenning van het dialogische zelf. De mens is geen geïsoleerd wezen en kan zijn eigen identiteit slechts realiseren in dialoog met de anderen. Daarom is de minachting of afwijzing van de andere er een oorzaak van dat die mens veroordeeld wordt tot een ‘reduced mode of being’. Dit roept echter onmiddellijk de vraag op hoever die erkenning kan gaan. Niet alle vormen van erkenning zijn zonder meer afdwingbaar. Daarom heeft Honneth een erkenningstypologie ontwikkeld  op basis van Hegel en Mead waarin hij drie lagen in het erkenningsproces onderscheidt: liefde, respect en waardering. Uiteindelijk blijkt dat alleen respect juridisch afgedwongen kan worden. Dat heeft zich dan ook geïnstitueerd in allerlei wetten en de verklaring van de mensenrechten. Dit respect is uiteindelijk een formele erkenning van verschil. Het is de erkenning dat een individu of een groep onvermijdelijk bindingen heeft met sociale verhoudingen, culturele praktijken en instituties. Bart van Leeuwen noemt dit verschilrespect. Dit accepteren maakt het mogelijk dat burgers zich herkennen in gedeelde identificaties, wat een basis biedt voor zelfrespect.

De auteur legt in dit werk de klemtoon hoofdzakelijk op een morele rechtvaardiging van het verschilrespect waarmee hij aantoont dat dit respect een normatief karakter heeft, dat wil zeggen een objectief recht is. Zelfs als iemand zich niet bewust is van dat recht behoort het hem toe. Slecht in het laatste hoofdstuk gaat hij  in op de antropologische  kant ervan, namelijk de affectief-dynamische effecten die erkenning, afwijzing of vernedering hebben in de menselijke persoon. Vooral zijn analyse van de culturele verscheidenheid en vreemdheid als magische aantrekkingskracht in de hedendaagse metropolen is hiervan een prachtig staaltje, met name waar de spanning tussen zin en zinverlies voelbaar wordt. Zo krijgt dit boek toch enigszins een evenwicht tussen theorie en praktijk. Wel dient gezegd dat de auteur voortdurend aandacht heeft om niet vervallen in een geromantiseerde visie op de multiculturaliteit. Steeds opnieuw brengt hij de spanning tussen positieve en negatieve elementen van erkenning, vreemdheid, verschil, common sense, enzovoort naar voren.

Het boek is een herwerkte en ingekorte versie van de dissertatie van de auteur en deze academische achtergrond blijft in de schrijfstijl en de structuur van het geheel misschien iets te sterk aanwezig. Het is dan ook geen makkelijk te lezen boek. Maar wie tijd heeft en voldoende uithoudingsvermogen zal aan dit werk een goede herinnering bewaren, wellicht ook een stimulans voor verdere studie. De uitgebreide bibliografie kan daarvoor een goede leidraad vormen. (28/01/04)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 
bullet

DE  SIMULTANEÏTEIT VAN HET MULTICULTURELE

Julien  Libbrecht,  De tijdloze samenleving. Over het leven in een multiculturele tijd, VUBPRESS, 2003, 541 blz.

Het discours over de multiculturaliteit krijgt vandaag een belangrijke plaats in het politieke en maatschappelijke denken. Een van de grote leemten hierbij is dat nogal weinig wordt nagedacht over de inherente vooronderstellingen van onze westerse cultuur. Vanuit de centrale ideeën van de moderniteit blijft men te makkelijk steken in een vanzelfsprekende meerwaarde ten aanzien van de andere culturen. Julien Libbrecht schreef hierover een briljante doctoraaalscriptie (VUB) die nu in een herwerkte vorm als boek werd uitgegeven. Het originele aan het werk van Libbrecht is dat hij allereerst te rade gaat bij niet-westerse auteurs om dan op comparatieve wijze hun stellingen te confronteren met een westerse visie. Deze werkwijze leidt uiteraard naar een wederzijdse bevruchting die een uitdieping mogelijk maakt van de problematiek. In een eerste matrix analyseert Libbrecht de denksporen van Edward Said, Mohammed Arkoun en François Lyotard. Said is vooral bekend om zijn kritiek op het kolonialistisch imperialisme zoals hij dat gekend heeft in de Oriënt en hij beschrijft als therapie voor de diepe wonden een proces van ‘cross-fertilization’. Arkoun legt in zijn werk het accent op de openingen die de Islam biedt – ondanks vele vormen van eng nationalisme – om de relaties tussen culturen beter te begrijpen. Het werk van Lyotard beklemtoont de noodzaak van het aanvaarden van de ‘différend’, het ‘andere’ of het ‘verschil’ dat wordt weggedrukt in de pogingen om tot een eenheidscultuur te komen. Als criteria voor de analyse van deze auteurs gebruikt Libbrecht twee interessante invalshoeken, enerzijds het communicatieve rationaliteitsmodel of de Diskursethik van Jürgen Habermas en anderzijds de systeemtheoretische benadering van de school van Palo Alto (G.Bateson, P.Watzlawick, e.a.). Op basis van deze tweebenenmethode stelt hij het werk van iedere auteur bloot aan vier onderzoeksvragen, respectievelijk handelend over de gevolgde methode, hun visie op intersubjectiviteit, het cultureel pluralisme en hun tijd- en ruimtebenadering. Na deze uitvoerige analyse brengt een tweede matrix de besluiten. In een eerste besluit stelt de auteur dat de kritiek van niet-westerse auteurs ten aanzien van de moderniteit grondig verschilt van de westerse kijk en dat hun aandachtspunten anders liggen. In een tweede besluit wordt duidelijk dat het multiculturele een helende (therapeutische) invloed uitoefent op culturen in het algemeen. Voor  de individuen is het er echter niet makkelijker op geworden. Het vergt van hen een sterke mate van  flexibiliteit, een houding van dialoog en openheid en een ter discussie (kunnen, durven) stellen van de eigen identiteit. Een derde besluit tenslotte beklemtoont het multiculturele als een nieuwe tijdsbenadering. Tijd kan niet meer worden gezien als een lineair fenomeen waarin de dingen elkaar opvolgen en naar een duidelijke toekomst wijzen zoals dat in de moderniteit het geval is. Tijd moet eerder begrepen worden als simultaneïteit waarin de verschillende culturen elkaar wederzijds beïnvloeden en zo in een tijdloosheid (zonder lineariteit) een nieuw en uitgebreider referentiekader mogelijk maken. In de theorie van de dissipatieve structuren van Ilya Prigogine vind je daarvan reeds de eerste aanzetten.

De tijdloze samenleving is een oerdegelijk werk dat door zijn originele aanpak belangrijke aanzetten biedt in het verder ontwikkelen van een multiculturele theorie. Door zijn strikt theoretische benadering is het geen makkelijk werk om lezen, maar het biedt een rijke schat aan informatie en analysekracht. Voor studenten sociologie, politicologie en (culturele) antropologie in ieder geval een must. (13/01/04)

 terug naar lijst

 

 

 

 

 

bullet

OP  ZOEK  NAAR  GOD

H.S. Benjamins,  Een zachte soort van zijn. Drie manieren om van God te denken: Plotinus, Rilke, Jonas -  Damon 2003, 207 p.

Over God denken is in onze postmoderne samenleving niet vanzelfsprekend. Meer dan ooit zoekt de mens de zin van zijn bestaan binnenwerelds. De traditionele religies en godsdiensten blijven gevangen binnen hun traditionele clichébeelden en kunnen de huidige mens weinig of geen soelaas meer bieden in zijn zoektocht naar zin. De vraag is of er überhaupt nog wel op redelijke wijze over God gedacht kan worden. De Nederlandse predikant Benjamins tracht in dit boek op die vraag een antwoord  te vinden langs drie invalshoeken: de platonische filosofie van Plotinus (204-270), de lyrische poëzie van Rilke (1875-1926) en de biologische filosofie van Hans Jonas (1903-1993).  Zoals de titel suggereert ontdekt de auteur bij deze drie figuren een onverholen weg naar de diepste kern van het bestaan, maar dan niet als harde dogmatiek maar wel als een zacht aanvoelen van een aanwezig uitnodiging.

Voor Plotinus bestaat de mens ‘in vollere zin’ als hij zich als geest op het Ene richt. Hij draagt wat ‘boven’ is in zichzelf. Daar vindt de mens zijn werkelijke bestemming die vanaf het begin in ons aanwezig is. Als de mens ingaat tot zichzelf, komt de ziel tot rust door op te stijgen naar wat van alle kwaad gezuiverd is, het schone en het goede. Plotinus had een sterke invloed op de grote kerkvader Augustinus en heeft langs die weg een diep spoor getrokken in ons westers mensbeeld.

Voor Rilke is god te vinden in de duisternis. Hij ligt verborgen onder de aarde als een ongearticuleerde macht. De mens moet aan die God beelden en namen geven die nochtans altijd verhullend blijven. Toch is die God niet ver, want hij woont in ons, vooral als wij onze eigen armoede beseffen en ons overleveren aan de wetten van het zijn. Hierin ziet  Rilke de grote taak van de kunstenaar, want in het dichterlijke beeld ‘van ongeveer’ opent zich het geheim van de wereld.

De joodse filosoof Jonas, leerling van Heidegger en Bultmann, heeft haast heel zijn filosofisch werk in het perspectief van de zoektocht naar God geplaatst. Hij begon in de studie van de gnostiek en mythe en evolueerde naar een confrontatie met de wetenschappen in een filosofische biologie waarin hij stelde dat de geest en materie onlosmakelijk samenhangen. Vanaf het begin is geest inherent aan de materie en ontvouwt zich doorheen de materie. God heeft zich totaal ontledigd en uitgeleverd aan de materie. Bij het ontstaan van de mens heeft dit proces een hooogste intensiteit bereikt. De mens wordt nu medeverantwoordelijk om God zichtbaar te maken en de evolutie niet te verbreken. Jonas trekt deze consequentie radicaal na de schande van Auschwitz en ontwikkelt een ethiek voor een technologische wereld. Meer dan ooit is God van de mens afhankelijk.

Benjamins wil in dit boek vooral laten zien dat de religie tot taak heeft dat de mens het geheim van de wereld toegewijd blijft, zeker in een tijd waarin deze door exploitatie en vernieling in zijn voortbestaan bedreigd wordt. Hij geeft drie beelden om mee te werken. Zij bieden ons geen pasklare oplossing, God wordt niet in de vitrine geplaatst. De lezer krijgt geen duidelijke handleiding, eerder een uitnodiging voor een zoektocht, voor een moment van denken over waar het ons uiteindelijk om gaat. Zeker geen makkelijke lectuur, maar een stevige basis voor verder denken. (22/12/03)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

IN HET SPOOR VAN HEIDEGGER

Marc  Van den Bossche,  Het pathos van het denken. Opstellen over subjectiviteit en intersubjectivi-teit,  Damon, 2003.

In een wereld vol technologie is het van essentieel belang na te denken over de betekenis en de waarde(n) van die technologie. Je kan je niet laten meedrijven op de vanzelfsprekendheden waarmee beheersbaarheid , maakbaarheid  en zekerheid zich als fundamentele categorieën van het maatschappelijk zelfverstaan opdringen. De Vlaamse filosoof Marc Van den Bossche heeft reeds geruime tijd met deze problematiek geworsteld. In de voorliggende bundel opstellen, ontstaan als een herwerken van vroegere geschriften (sinds 1992), maakt hij een inventaris op van waar hij op dit moment is aangekomen. Zijn filosofische kritiek is grotendeel bepaald vanuit het heidegerriaanse gedachtegoed waarin het bezinnende denken een opening maakt in het technische denken van de moderniteit dat uniformerend en strikt methodisch wil zijn. Het technische denken is slechts één mogelijkheid die vandaag alles overheerst, maar ingegeven is door het rekenen. Zulk denken is eensporig en dus blind voor andere manieren van handelen. Al worden we door de techniek (technologie) steeds meer omgeven, toch hebben we nood aan een openheid om tot onze eigen existentie te komen. De auteur laat zien hoe andere filosofen deze grondintuïtie van Heidegger verder hebben ontwikkeld. Het hermeneutisch denken van Gadamer kiest radicaal voor de openheid en de dialoog als uitweg uit datgene wat zich aandient als absoluut en zeker. Het hermeneutisch verstaan zal blijven peilen naar motieven en de belangen die aan het spreken of het handelen voorafgaan. Merleau-Ponty radicaliseert het denken van Heidegger als een denken met het lijf dat voertuig is van ons in-de-wereld-zijn. Hier wordt elk dichotomisch denken over object en subject opgeheven omdat het subject juist vorm krijgt in de dialoog met de (het) ander en de natuur. Heideggers filosofie is niet expliciet maatschappelijk of politiek, al zijn er voldoende aanzetten aanwezig. Daarom laat Van den Bossche zien hoe auteurs als Hannah Arendt en Benjamin Barber (hoewel geen heideggeriaan) deze leemte trachten in te vullen. Bij Arendt wordt duidelijk dat denken allereerst ook handelen is en Barber beklemtoont de noodzaak van de ‘strong democracy’. Beide filosofen verzetten zich in het spoor van Heidegger tegen elke vorm van macht die het menselijke platdrukt. Een laatste opstel staat stil bij het nihilistisch denken van Gianni Vattimo als wellicht de (enige) uitweg uit de huidige crisis. Het accepteren van het einde van de absolute waarheid en zekerheid – hoe donker de nacht dan ook is – biedt ons de mogelijkheid van een nieuwe vrijheid en emancipatie, maar dan als een ‘zwak denken’ dat zich durft te begeven  naar de overkant van het ‘sterke’ denken waarin de moderniteit zichzelf heeft vastgereden.

Deze bundel is het resultaat van een sterk stuk denkwerk geschreven in de typisch zwierige taal van de auteur, soms meeslepend, soms verwarrend. Hij biedt een diepe lezing van het heidegerriaanse spoor in functie van een beter inzicht in de problemen van een technologische wereld. Een taaie brok om te lezen, maar de auteur zegt zelf dat dat zijn bedoeling is. Hij richt zich tot filosofiestudenten, filosofieliefhebbers en geduldig lezende ‘leken’. Het lezen kan dan niet anders dan denkwerk zijn. (09/12/03)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

NIEUWE  ETHISCHE  PROBLEEMVELDEN

Herman  De Dijn,  Taboes, monsters en loterijen. Ethiek in de laat-moderne tijd, Pelckmans/Klement, 2003.

De vooruitgang van wetenschap en techniek beïnvloedt vandaag het leven op alle terreinen, zowel individueel als collectief. Zelfs de intiemste uithoeken van het menselijk bestaan zijn niet meer veilig voor de ontwikkelingen in de genetica en biotechnologie. Dat leidt uiteraard naar nieuwe ethische probleemvelden die de mens soms op paradoxale wijze in de tang nemen. Herman De Dijn, hoogleraar aan de KU Leuven analyseert deze nieuwe situatie aan de hand van enkele cultuurfilosofische beschouwingen. Allereerst reageert hij tegen het groeiende sentimentalisme in onze samenleving dat alle waarden als ruilwaarden ziet en uiteindelijk de mens en zijn gevoelens tot maat van alle dingen maakt. Maar ethiek kan volgens de auteur niet losgekoppeld worden van de traditie die aan de mensheid enkele fundamentele taboes voorhoudt, grenzen die niet zonder meer geschonden kunnen worden, zoals  bijvoorbeeld de onderscheidingen tussen mens en dier, mens en machine, man en vrouw, kind en volwassene, levend en dood, enzovoort. De huidige biomedische ontwikkelingen dreigen deze traditionele grenzen op het spel te zetten. En het gevaar bestaat dan ook levensgroot, aldus De Dijn, dat onze technologische cultuur monsters zal produceren die de band tussen mens en natuur zullen doorbreken. Denk hierbij aan het kloneren, de productie van cyborgs en andere hybride wezens, ver doorgedreven vormen van eugenetica, het aanpassen van mensen aan specifieke vormen van leven zoals in ruimtecapsules of op andere planeten, enzovoort. De (menselijke) natuur kan echter niet volledig beheerst en gedetermineerd worden. Een van haar meest centrale kenmerken is juist haar bepaaldheid door het lot, de fundamentele onzekerheid die de mens confronteert met wat hem overstijgt. De laat-moderne mens wil zich aan alle loterijen die het leven bepalen (genetisch, sociaal of cultureel) onttrekken om te leven in een totaal voorspelbare wereld. Daardoor offert hij de sacraliteit van de menselijke natuur op en herleidt haar tot pure beheersbaarheid. De Dijn pleit voor het accepteren van fundamentele grenzen wat als grondhouding een aanvaarding van en een overgave aan het leven vraagt. Dan alleen kunnen we onszelf en elkaar blijven zien als personen die gericht staan op een betekenisvolle, mysterieuze werkelijkheid die we niet totaal kunnen beheersen.

Dit boek zet ongetwijfeld aan tot dieper nadenken over een van de sterkste uitdagingen aan de menselijke toekomst. De Dijn is zeker geen doemdenker als Jacques Ellul die de technologie als de moeder van alle kwaad aanwijst. Toch overheerst ook in zijn denken een negatieve kwalificatie van de ontwikkelingen op de (gevaarlijke) grenzen. Je mist hier een creatieve ethiek van de mogelijkheden van de nanotechnologie, de gentechnologie en de biomedische wetenschappen. Alleen maar wijzen op de andere ‘mysterieuze’ kant van de mens of het leven is onvoldoende om een volwaardig ethisch perspectief te bieden. Werken aan ‘het goede leven’ vraagt ook aandacht voor de positieve pistes.

Voor de trouwe lezers van De Dijn brengt dit boek niets nieuws, omdat alle hoofdstukken al afzonderlijk als artikels in allerlei tijdschriften werden gepubliceerd. Maar hun bundeling geeft wel een imposante indruk en kan een aanzet zijn tot flinke discussies tussen voor- en tegenstanders. (15/11/03).

terug naar lijst

 

 

 

 

 

bullet

WAT KAN JEZUS VANDAAG NOG BETEKENEN?

Jef  Van  Gerwen,  Onderweg. Over de navolging van Christus in de 21ste eeuw, Lannoo, 2003

Er zijn reeds bibliotheken vol geschreven over de wisselende betekenissen die de figuur van Jezus Christus in de loop van de geschiedenis heeft gekregen. Toch biedt het boek van de in 2002 overleden jezuïet Jef Van Gerwen, toenmalig hoogleraar filosofie aan de UIA, een zinvolle bijdrage aan dat thema uit de nieuwtesta-mentische exegese. Vooral omdat Van Gerwen erin lukt om deze moeilijke hermeneutische thematiek op een tamelijk bevattelijke wijze neer te schrijven. Zijn verschillende hoofdstukken zijn opgebouwd volgens een duidelijk plan in drie stappen. Eerst bekijkt hij hoe het thema in de geschiedenis is geëvolueerd. Vervolgens stelt hij de vraag welke bezwaren de hedendaagse cultuur bij deze historische opvattingen of belevingen geeft. Tenslotte tracht hij op die bezwaren te antwoorden door een herinterpretatie van de klassieke christelijke thema’s voor de mens van de 21ste eeuw. In het eerste deel onderzoekt hij enkele heikele thema’s uit het evangelie: Jezus als wonderdoener, de leer van Jezus en ook zijn kruisdood en opstanding. Hij tracht vooral in te gaan op de perceptie van de hedendaagse mens en de betekenis die deze thema’s voor hem nog kunnen hebben. Dat is uiteraard een moeilijk proces omwille van de grote kloof tussen de cultuur waarin Jezus leefde (eerste eeuw) en onze hedendaagse cultuur. Toch staan er volgens Van Gerwen enkele wegen open om de christelijke boodschap in onze cultuur te behoeden en door te geven. Daarop gaat hij in het tweede deel van zijn boek dieper in en analyseert daartoe vier wegen: de ethische weg van de naastenliefde, de mystieke weg van bezinning en verinnerlijking, de esthetische weg van de scheppende kunst en de weg van de bewuste omgang met dood en sterfelijkheid (ars moriendi). Toch zijn er volgens Van Gerwen nog andere wegen, maar die zijn door de eenzijdigheid van de moderniteit in onze hedendaagse leefwereld geblokkeerd. Hij denkt hierbij uitdrukkelijk aan de weg van kosmische Christus (theologie van de Logos, Teilhard de Chardin) en de weg van de utopie als het eschatologisch voorbehoud van de hoop tegenover het groeiende pessimisme.

Dit boek getuigt van het groot synthetisch vermogen van de auteur waarmee hij in staat was om in de grote verscheidenheid van stromingen een duidelijke richting aan te wijzen. Van Gerwen bezat  een open en kritische geest, niet alleen ten aanzien van de grote maatschappelijke vraagstukken, maar ook ten aanzien van het christendom waaraan hij op loyale wijze fundamentele vragen durfde stellen. We kunnen in dit boek echter niet voorbijzien aan enkele zwakke punten zoals de vanzelfsprekendheid waarmee hij het godsgeloof poneert (zeker in confrontatie met andersdenkenden) en het onvoldoende ernstig nemen van  de vragen van postmoderne denkers zoals bijvoorbeeld Vattimo (het zwakke denken). Toch kan dit werk, een soort levenstestament van de auteur, een belangrijke aanzet geven tot een ruime discusie over  levensbeschouwe-lijke, interreligieuze en interdisciplinaire vragen in verband met de actuele betekenis van het christelijk geloven.

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

bullet

ETHIEK  IN  EEN  VERANDERENDE  WERELD

RECENSIE VAN Ignaas Devisch  &  Gert Verschraegen,  De verleiding van de ethiek. Over de plaats van morele argumenten in de huidige maatschappij,  Boom, 2003.  

Ethiek speelt vandaag geleidelijk een grotere rol in de hedendaagse leefwereld. Allerlei maatschappelijke verschijnselen en ontwikkelingen worden hoe langer hoe meer bediscussieerd in morele en ethische termen: nieuwe technologieën, dierenrechten, nieuwe medische technieken, tolerantie in een multiculturele samenleving, de zakenwereld, derdewereldproblematiek, enzovoort. Ook in het politieke leven wordt voortdurend de nadruk gelegd op het herstel van normen en waarden, burgerzin en gemeenschapsgevoel. De voorliggende bundel, waaraan twaalf Vlaamse en Nederlandse auteurs uit verschillende disciplines (filosofie, sociologie, economie) vanuit een ethisch interesse hebben meegewerkt, tracht de plaats en de betekenis van de ethiek in de huidige maatschappij kritisch te evalueren.  Blijft de hedendaagse ethiek niet al te sterk gevangen in de traditionele denkkaders en staat ze voldoende open voor de diversiteit en het pluralisme waarin zelfs tegenstrijdige normen en waarden elkaar belagen? In een eerste deel wordt het ethisch vocabulaire op de korrel genomen. Hoe kan ethiek vandaag  stelling nemen in het publieke debat en hoe wordt de ethiek daarin ter sprake gebracht? (R. Visker). Welke is haar spreekbevoegdheid? (H. Zwart). Wat betekenen ethische termen nog? (M. de Kesel). Hoe kan ethiek bijdragen aan een nieuwe zingeving van het leven? (I. Devisch). Het tweede deel stelt de vraag aan de orde naar de rol van de ethiek in de media en de nieuwe technologieën. Zo maakt R. Laermans vanuit  Luhmann’s systeemtheorie een scherpe analyse over de verhouding van moraal en het hedendaags mediasysteem. De media moraliseren teveel, maar geven niet thuis op de vraag wat de mens zou moeten doen. J. De Mul gaat na hoe en in hoever de nieuwe technologieën de menselijke autonomie begrenzen, nu wij het morele handelen en beslissen steeds meer uitbesteden aan computers en expertsystemen. Volgens P.-P. Verbeek komt hier de rol van de apparaten als morele actoren naar voren, zeker naarmate we omwille van de complexiteit van het leven en uit zorgeloosheid onvoldoende onze verantwoordelijkheid nemen. Moeten onbemande camera’s en andere controlesystemen het dan in onze plaats doen? Hoever kunnen wij daarin gaan zonder onze autonomie te verliezen? Volgens Tsj. Swierstra moeten we in ieder geval erkennen dat we ethisch anders gaan denken onder invloed van de technologische ontwikkelingen. We worden gedwongen  onze normatieve uitgangspunten voortdurend ter discussie te stellen. In een laatste deel komen vier specifieke thema’s aan bod: democratie (G. De Vries), tolerantie (Th. De Wit), de zakenethiek (Ph. Van Parijs) en de mensenrechten (G. Verschraegen).

De hele bundel getuigt van een open en dynamische visie op ethiek in een maatschappij in volle verandering. De auteurs zijn er in geslaagd deze toch wel moeilijke thematiek tot een leesbaar geheel te maken. Leesbaarheid is echter niet altijd hetzelfde als eenvoudigheid. Sommige problemen zijn te ingewikkeld om zonder meer toegankelijk te zijn voor een breed publiek. Toch zal de geïnteresseerde lezer met enige inspanning deze teksten goed kunnen verwerken. Het is een bundel die in vormingswerk en opleiding een voorname plaats zou kunnen innemen. Hij evalueert en confronteert en zet daardoor sterk aan het denken. (20/09/03)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

ALTERNATIEVE  KIJK  OP  INGENIEURSWERK

RECENSIE VANMarcel Scheele en Pieter Vermaas (red.), Handelingsontwerpers. Een wijsgerige visie op ingenieurs-werk,  Damon, 2003.

Ingenieurs worden dikwijls uitsluitend gezien als ontwerpers van materiële artefacten of gebruiksvoorwerpen. Zo worden  ze vlug getypeerd als technici die zich louter om de resultaten bekommeren. Dat is uiteraard een eenzijdige benadering van het ingenieursschap. In dit boek trachten acht Nederlandse techniekfilosofen, verbonden aan de Technische Universiteit Delft, een ruimere visie te ontwikkelen op de rol van de ingenieur in de huidige samenleving. Zij verdedigen de stelling dat ingenieurs niet alleen producten ontwikkelen, maar ook de gebruiksplannen die bij die producten horen. In die zin zijn ingenieurs ontwerpers van handelingen van gebruikers. Dit laatste brengt ongetwijfeld een grote verantwoordelijkheid met zich mee. Want op die wijze bepalen ingenieurs door het ontwerpen van materiële artefacten op de duur ook het handelingspatroon, misschien zelfs de denkwijze en de mentaliteit van de gebruikers. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het ontwerpen van de computer of de gsm. Het gaat hier niet alleen om het materiële product als resultaat, maar ook over de manier waarop en met welke doelen dat product zal worden gebruikt door de gebruikers. Een deel van de ethische verantwoordelijkheid ligt hier weliswaar bij de gebruiker zelf, maar door het gebruiksplan van het artefact ontwerpt de ingenieur ook een bepaalde vorm van levenscontext en menselijk gedrag bij het gebruik van het artefact. Veel hangt hierbij ook af van de transparantie van het gebruiksplan en de communicatie ervan aan de gebruikers. Hier stellen zich belangrijke ethische vragen voor de ingenieurs. Kunnen zij zo maar alles ontwerpen wat mogelijk is? Zijn er bepaalde maatschappelijke of humane criteria waaraan zij zich moeten onderwerpen in hun ontwerpproces? Moeten zij ook geen rekening houden met de effecten die hun artefacten op mens en  maatschappij hebben, bijvoorbeeld op het vlak van milieu en gezondheid?  Denk hierbij aan de uitputting van grondstoffen en de accumulatie van afval. Of aan het ontwerpen van massavernietingswapens. Zo krijgt de rol van de ingenieur een uitgesproken sociale dimensie die vandaag maar al te dikwijls verborgen blijft.

Deze reader is geen lijst met praktische wenken voor ontwerpers. Het is een bundel die enkele interessante aanzetten geeft tot een alternatief perspectief op  de taak van de ingenieur in onze samenleving. Als filosofische bezinning zal hij zeker niet misstaan in iedere opleiding tot ingenieur, maar kan hij ook de huidige generatie ingenieurs aan het denken zetten over hun werk. Toch is het spijtig dat – ook al zijn er in het boek enkele verwijzingen naar concrete toepassingen – het boek in zijn geheel in een abstract filosofische taal geschreven is. Meer directere taal zou het boek wellicht sterker doen beklijven en een grotere reikwijdte geven. Dat is het zeker waard. (08/09/03)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

bullet OVERBEVOLKING:  EEN  DRAMA

RECENSIE VAN  Paul Gerbrands Mijn land van veel en vol. Méér mens met minder mensen, Damon, 2003.

Een beklijvend pamflet. Zo zou je dit boek kunnen typeren. De Nederlandse historicus Paul Gerbrands brengt een gedreven pleidooi tegen de dreigende overbevolking van onze planeet. Specifiek is dat hij zich niet beperkt tot enkele algemene beschouwingen, maar concrete toepassingen uitwerkt voor  Nederland. Hij steunt zich in de eerste plaats op ecologische criteria, met name op het ecologisch grondgebruik (de ecologische voetafdruk) per mens. Zo is in Nederland slechts 1,7 hectare grond per inwoner beschikbaar, terwijl het verbruik (de voetafdruk) 5,3 hectaren is. Een tekort van 3,6 hectaren dat moet worden aangevuld door import van belangrijke goederen uit het buitenland. Voor België liggen de cijfers enigszins anders: 1,3 hectare beschikbaar tegenover een verbruik van 5 hectaren, een tekort van 3,7 hectaren. Zo pleit de auteur voor maximaal tien miljoen of zelfs zeven miljoen inwoners in Nederland en ruim drie miljoen in België. Op wereldschaal kan de aarde ecologisch slechts drie miljard mensen aan, terwijl dit er binnenkort zeven miljard zullen zijn. We leggen een te groot beslag op de schaarse ruimte. De enige oplossing is volgens Gerbrands een drastische vermindering van het bevolkingsaantal. Hij vat dit samen in de slagzin: Meer mens met minder mensen. Hij pleit niet meer voor een geboortecoëffiënt van vervanging (2,1 kinderen per vrouw), maar voor slecht 1,3 per vrouw, geradicaliseerd tot 1 per vrouw. Wie meer kinderen wil moet zelf voor de kosten instaan en kan niet langer een beroep doen op  de staat bij middel van kindergeld, zwangerschapsverlof en andere premies. Hij pleit zelfs voor een belastingsvoordeel voor gezinnen zonder kinderen. Als we niet vrijwillig maatregelen willen nemen, zullen we dit binnen enkele jaren moeten doen onder dwang van de omstandigheden. Tot daar een radicaal, maar acceptabel pleidooi.

Naast dit pleidooi voor vermindering van de geboorten, is de andere peiler van Gerbrands oplossing een streng in de hand gehouden immigratiestop en een actief remigratiebeleid. Volgens hem is Nederland vol, te vol, zoals Pim Fortuyn beweerde, en zijn economische vluchtelingen niet langer welkom. Noodgevallen (bijvoorbeeld om politieke redenen) krijgen slechts tijdelijke toegang, hooguit vijf jaar en moeten dan terug naar het land van herkomst.  Gerbrands stelt uitdrukkelijk dat hij geen racist is, maar  slechts het taboe van de overbevolking wil doorbreken. Hij komt echter eenzijdig aandraven met argumenten die steunen op de angst om onze welstand te verliezen, zoals economische achteruitgang, toenemende werkloosheid, onveiligheidsgevoelens, groeiende criminaliteit bij allochtonen, culturele en religieuze apartheid, enzovoort. Hij verzet zich ook tegen de ‘overhaaste en onverantwoorde’ invoering  van de multiculturele samenleving. Je krijgt het gevoel hier dicht bij de stellingen van ‘eigen volk eerst’ te komen. Uiteraard brengt immigratie ernstige problemen met zich mee, maar Gerbrands stelt deze problematiek veel te weinig in het bredere kader van de globalisering van onze wereld. Hij pint zich haast eenzijdig vast op de rechten van volk en  grond. Maar aan wie behoort de aarde toe? Zijn wij uiteindelijk niet allemaal wereldburgers? De oplossing ligt wellicht niet in een migratiestop, maar in een beter internationaal migratiebeleid.

Voor wie zich in de problematiek wil verdiepen geeft de auteur een thematisch gestructureerde  bibliografie,  de nodige informatie over zijn onderzoek, verwijzingen naar belangrijke rapporten rond het bevolkingsbeleid en heel wat cijfermateriaal. Een boek dat ongetwijfeld aanleiding zal geven tot harde  discussies. (28/08/2003)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

bullet DE  FILOSOOF  ALS  VROEDVROUW

RECENSIE VAN: Jos  Delnoij & Wieger van Dalen (red.),  Het socratisch gesprek,  Damon,  2003.

Het socratisch gesprek wordt steeds meer erkend als een boeiende vorm van filosoferen. Je kan het omschrijven als een groepsgesprek in de goede traditie van Socrates die ervan uitging dat de filosoof allereerst moet werken als een vroedvrouw. De kennis ligt in de mens zelf verborgen en de filosoof moet door het stellen van de juiste vragen haar ‘uit de mens laten geboren worden’. De begeleider van de groep mag zichzelf dan ook niet beschouwen als de allesweter, maar als een facilitator die het gesprek tussen de deelnemers bevordert. Het gaat in het gesprek ook niet om het verwerven van theoretische kennis, maar om op basis van het spreken over concrete ervaringen de eigen levensvisie en het eigen waardepatroon te verdiepen of te verhelderen. Deze methode van filosoferen is tot stand gekomen onder de impuls van de Duitse filosoof en politicus Leonard Nelson (1882-1927). Vooral in Nederland heeft deze methode ingang gevonden, maar sinds enkele jaren waait ze ook over naar Vlaanderen. De voorliggende reader is uitgegeven in samenwerking met de Vereniging voor Filosofische Praktijk die opleidingen organiseert voor socratische gespreksleiders en filosofische consulenten. Hij bevat artikels van dertien verschillende auteurs (waaronder de Vlaamse filosoof Kristof Van Rossem) die allen zelf als facilitator in de dagelijkse praktijk van het socratisch gesprek functioneren. Zo’n opzet brengt zeer verscheiden invalshoeken aan bod omdat iedere gespreksleider de vrijheid behoudt persoonlijke accenten te leggen in zijn werk. Toch ontdek je bij de lezing doorheen de verschillen ook een eenduidige lijn waarin de kenmerken van de socratische methode gerespecteerd worden, zoals enkele basisregels, de gesprekssoorten en de fases van het socratisch gesprek. De meeste artikels bevatten voorbeelden van gevoerde gesprekken (of delen ervan), zodat de lezer een zeer concrete indruk krijgt van hoe de gesprekken gevoerd worden en hoe de begeleider daar mee omgaat. Deze vorm van gesprek is niet alleen bedoeld voor beroepsfilosofen, maar voor een zeer verscheiden publiek vanaf vriendenclubs en groepen uit het vormingswerk tot teams van bedrijfsleiders of beroepsverenigingen.  Hij kan functioneren voor ieder die bereid is om in groep concrete levensvragen aan de orde te stellen en uit te diepen. Interessant in deze reader is hoe de ontwikkelingen en de zoektocht van de methode zelf aan het licht komen. Je krijgt daarbij het gevoel dat deze methode zich niet opdringt als een vast en definitief patroon maar kansen geeft aan interne vernieuwing. Het boek biedt een ruim kader van ideeën, tips en argumenten voor zowel deelnemers als begeleiders. In die zin is het een waardevol leerboek, eenvoudig en inzichtelijk geschreven. De veelheid van auteurs rond eenzelfde focus brengt soms wel wat teveel (storende) herhaling mee. Maar wie zei ook weer dat de herhaling de beste leermeester is? (16/08/03)

terug naar lijst

 

 

 

bullet

KWALITEITSZORG EN RESPECT VOOR DE MENS

RECENSIE VAN: Herman De Dijn,  De herontdekking van de ziel. Voor een volwaardige kwaliteitszorg, Pelckmans/Klement, 2002.

Kwaliteit en kwaliteitszorg staan vandaag hoog op de agenda in het denken over instellingen, diensten en het politiek-maatschappelijk leven in het algemeen. Maar het gevaar is niet denkbeeldig dat men hierbij al vlug blijft steken in een zuiver technische benadering (type I) die er alleen op gericht is de technieken en de problemen  te beheersen en te controleren. De kwaliteit van de mens als persoon (type II) dreigt dan op de achtergrond te raken zodat het respect voor de menselijke waardigheid makkelijk verdwijnt. In een kort essay tracht Herman De Dijn, hoogleraar wijsbegeerte aan de KU Leuven, kritisch in op deze problematiek in het perspectief van een volwaardige kwaliteitszorg. Volgens hem zitten in de huidige Westerse cultuur de opvattingen over kwaliteit gevangen zitten in het kader van sentimentalisme of psychologisme. De huidige lifestyle-tendensen zijn niet gericht op de inhoud of de ethische kwaliteit van denken en handelen, maar op het effect ervan op de gevoelens en reacties van anderen. Men wil op de eerste plaats de anderen voor zich innemen. Zo gaat men meestal voorbij aan het essentiële en wordt het leven eerder schijn dan echtheid. Dat wordt volgens De Dijn nog versterkt door de nadruk op zelfbevestiging en een narcistisch zoeken naar erkenning.  In dat perspectief wordt kwaliteitszorg een horizontale kwaliteitszorg  die streeft naar ‘onderlinge afstemming van onafgestemde verlangens’. De mens wordt hier herleid tot een bundel gedifferentieerde behoeften en gevoelens waaraan zo professioneel en economisch mogelijk moet tegemoet wordt gekomen. Daarom kan volgens de auteur de idee van kwaliteitszorg zoals die van toepassing is in de industrie en het bedrijfsleven (type I) niet zomaar overgedragen worden naar de non-profitsectoren of naar de menselijke relaties in het algemeen (type II). In type II moet kwaliteit allereerst steunen op respect voor de gehele mens, dat op de eerste plaats tot uiting komt in het fenomeen zorg. Daartoe heeft onze cultuur een grote nood aan de herontdekking van de ziel, het openstaan voor en het aanvaarden van wat van buiten op ons afkomt, voor wat we niet kunnen beheersen en controleren, zelfs al blijft het lichaam het ultieme referentiepunt. Dit kan niet steunen op wetenschappelijke of puur theoretische gronden. De Dijn verwijst hier naar het aangesproken worden door het gelaat of de blik van de ander zoals Levinas dat in zijn filosofie centraal stelde. Dat geldt het sterkst voor de zwakste mensen  zoals kinderen, zwaar mentaal gehandicapten,  comateuze patiënten, seniele bejaarden en anderen. Daar ligt het ultieme bewijs voor het bezielde lichaam waar  een volwaardige kwaliteitszorg zich dient naar te richten.

De Dijn voelt in dit essay een van de thema’s die sterk bepalend zullen zijn  voor de toekomst van de mensheid haarfijn aan. Toch stelt hij de problematiek te zwart-wit vanuit een ‘spiritualistische’ invalshoek. Hij gaat bovendien veel te weinig in op de vele mengvormen die zich vandaag in de kwaliteitszorg ontwikkelen en dat is toch wel een grote lacune. Talrijke herhalingen en de al te sterke nadruk op het eigen gelijk maken het korte essay op de duur toch wat langdradig. (22/07/03)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

bulletSLEUTELWOORDEN VOOR EEN POLITIEKE FILOSOFIE

RECENSIE VAN:  Hannah Arendt, Politiek in donkere tijden. Essays over vrijheid en vriendschap, Boom, 1999.

Hannah Arendt (1906-1975) is ongetwijfeld één van de belangrijkste filosofen van de twintigste eeuw. Ze heeft zich vooral geïnteresseerd aan de verhouding van filosofie en politiek, een thema dat reeds vanaf Socrates een grote rol speelde, maar al te dikwijls op de achtergrond werd geschoven. Filosofie werd meestal gezien als een ‘zuiver’ interesse voor de hogere dingen dat niet mocht worden bezoedeld door de bekommernis om de dagelijkse aangelegenheden. Daarom hebben vele filosofen zich afzijdig gehouden van politieke theorieën. Arendt heeft zich eigenlijk vanaf het begin gericht op de studie van de Griekse (democratische) politiek uit de Oudheid en vooral van de stellingen van de filosofen daaromtrent. Centraal bij haar staat het begrip van de publieke ruimte, die in Athene werd gesymboliseerd door de agora. De mens wordt maar tenvolle zichzelf als hij zijn private, gesloten wereld overstijgt en zich begeeft in de publieke ruimte waar het samenleven vorm krijgt. Zoals de Oude Grieken legt ook Arendt veel nadruk op het belang van het gesprek tussen de partners, niet om tot de ene allesomvattende waarheid te komen, maar om de pluraliteit van meningen en overtuigingen in wederzijds respect te leren kennen, begrijpen en op elkaar afstemmen. Dat biedt interessante elementen voor het herdenken van het huidige politieke bedrijf dat te sterk gebonden is aan eigenbelang en het doordrukken van het eigen grote gelijk.

Arendt ontwikkelde in deze teksten de belangrijkste sleutelwoorden van haar filosofisch denken: het menselijk handelen, het begrip geschiedenis, menselijkheid, gesprek en publieke ruimte, moed en vriendschap, pluraliteit en verwondering. Langs een confrontatie met Socrates en Plato laat ze zien hoe het spanningsveld tussen filosofie en politiek sterk verschillende wegen uittekent naargelang van de politieke context. Haar teksten rond Lessing, Jaspers en Heidegger zijn toespraken die ze bij verschillende gelegenheden hield en die elk op hun terrein de filosoof van vandaag opnieuw een beetje geloof bieden in zijn/haar werk.

Het loont echt de moeite dat in deze reader zes nog niet vertaalde teksten van Arendt worden aangeboden. Remi Peeters en Dirk de Schutter, beiden werkzaam aan de EHSAL te Brussel, brengen een vlot lezende en heldere vertaling van deze selectie die tevens een goede inleiding is op de politieke filosofie van Hannah Arendt. Wie nog niet veel van haar gelezen heeft, zal met deze teksten goed op weg geraken. Het wordt hoog tijd dat ook bij ons deze grote filosofe in bredere kring wat meer bekendheid krijgt. Nuttige informatie vind je in de beknopte biografie en een volledige lijst van haar werken.

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

INTELLECTUELEN EN DE POSTMODERNITEIT

Patrick Loobuyck, Hoe ver-drijven intellectuelen de postmoderniteit? Vlaamse intellectuelen in de postmoderne wereld, VUBPRESS, 2000

Sinds Emile Zola in 1898 zijn beroemde brief J’Accuse aan de president van de republiek als steun aan Alfred Dreyfus publiceerde in het dagblad L’Aurore Litéraire, is de vraag naar de kritische rol van de intellectuelen voortdurend in de aandacht gebleven. Sommigen zijn ervan overtuigd dat het niet hun taak is om expliciete stellingen in te nemen. Door hun nauwgezette en eerlijke intellectuele arbeid zouden ze voldoende kritische impact hebben op het maatschappelijk gebeuren en de richting aanwijzen waarin de maatschappij dient te evolueren. Anderen, zeker de meerderheid, gaan ervan uit dat intellectuelen hun expliciete verantwoordelijkheid niet mogen ontlopen en daarom vanuit hun kennis als ‘spectateurs engagés’ moeten functioneren. Zonder die betrokkenheid zou de samenleving volledig in handen zijn van machthebbers die kritiekloos hun eigen belangen en waarden kunnen doordrukken. Intellectuelen moeten zich in het maatschappelijk debat mengen door op grond van rationele elementen de pervertering aan te klagen en de discussie vooruit te helpen. Dat is het typische statuut van de moderne intellectueel die opkomt voor universele waarden. Maar hoe staat het dan met die ‘moderne’ intellectuelen in de postmoderne situatie? Kunnen zij daar nog enige rol spelen? Patrick Loobuyck, licentiaat godsdientswetenschappen (KULeuven) en Moraalwetenschappen (RU Gent), onderzoekt in de voorliggende studie hoe de intellectuelen zich in de laatste honderd jaar (sinds Zola) hebben opgesteld. Het is een zeer rijk palet geworden waarin Loobuyck met naam en toenaam de talrijke standpunten van de intellectuelen beschrijft en bekritiseert. En dat op verschillende niveaus, zoals hun aanwezigheid in de op- en neergang van het communisme, in verzuiling en ontzuiling, in de massamedia, in de opkomst van de postmoderniteit. Uiteindelijk gaan steeds meer intellectuelen zich profileren als zingevers in een postmoderne tijd waarin de traditionele instituten steeds meer in vraag gesteld worden. In het tweede deel van zijn werk stelt Loobuyck de vraag hoe het intellectuele landschap in Vlaanderen er tijdens de vorige eeuw heeft uitgezien. Hij gaat hier eerst in op de grote breuklijnen die traditioneel zichtbaar zijn geweest zoals de tegenstelling progressief tegen conservatief, verzuiling en ontzuiling en de Vlaamse beweging. Maar boeiend is vooral zijn analyse van de nieuwe breuklijnen die zich vandaag aftekenen, zoals de democratie en de uitholling ervan, de massamedia met hun openbaar of commercieel karakter, het proces van de individualisering en disciplinering. Al bij al brengt het werk van Loobuyck een rijke schat aan informatie als je wat dieper wil graven in de intellectuele geschiedenis van de voorbije eeuw. Tegelijk voel je ook hoe vandaag in ons postmodern levensgevoel nieuwe uitdagingen en tegenstellingen naar voren komen die hun sporen weten te trekken in de huidige discussies. De postmoderne intellectueel wordt in plaats van normsteller steeds meer interpretator, wat uiteraard leidt naar groter pluralisme. Velen zullen zich in deze spanningen en evoluties voldoende kunnen herkennen. De rijke bibliografie bij dit boek kan je ook op weg zetten om wat dieper in te gaan op bepaalde auteurs of thema’s.

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bulletHET  POSTMODERN  SUBJECT:  EEN   POLITIEKE  UITDAGING

RECENSIE VAN Eric Rosseel,  Het onschatbare subject. Aspecten van het postmoderne Zelf, VUBPress, 2001.

De postmoderniteit vormt geen welomlijnd maatschappelijk en cultureel kader. Ze lijkt eerder een vloeiend omhulsel waarbinnen het hedendaags leven zich afspeelt. Vooral het menselijk Zelf wordt steeds meer deel van die liquiditeit. De stabiele continuïteit die tekenend was voor het moderne subject wordt in de postmoderne context voortdurend ondermijnd. De mens ervaart zichzelf niet meer als een onwankelbaar centrum van bewustzijn en denken, maar als een veelheid die bepaald wordt door de talrijke rollen die men in het sociale leven speelt. Hij voelt zichzelf als gedecentreerd, als een soort onontkoombare verketening van al dan niet samenhangende betekenissen die hem op welbepaalde momenten en contexten richting geven, maar geen blijvende eenheid uitmaken. Eric Rosseel, docent aan de Vrije Universiteit Brussel, gaat in dit boek op zoek naar wat hij het ‘onschatbare’ subject noemt: het postmoderne subject als ‘pièce unique’. Daarom is een kwantitatieve benadering van dit subject ontoereikend, want het is niet te meten. Het individu is ‘in wording’ zonder dat dit worden ooit een eindpunt heeft. In het spoor van Deleuze en Guattari beschouwt Rosseel de mens als een nomade, iemand die voortdurend onderweg is. Op reis zonder een bestemming voor ogen te hebben, dus geen pelgrim met een doel voor ogen, maar een altijd onderweg zijnde nomade. In dat reizen wordt de mens steeds een ander mens. Hij kan hij ook nooit helemaal bij zichzelf komen en blijft "steeds op zoek naar de bron van het tekort in de hoop een soort nirwana-toestand, een oceanisch gevoel te bereiken". (blz. 11). Hierin wordt de mens geconfronteerd met de ‘dood van het moderne subject’. Daarom stelt de postmoderniteit een levensgrote vraag bij het klassieke humanisme, waarin de Mens (met een hoofdletter) zichzelf zou realiseren in een quasi-perfecte samenleving. Rosseel tekent dan ook enkele schetsen voor een nieuw postmodern humanisme dat de essentialistische conceptie van de Mens moet laten varen en de concrete mensen een waaier van mogelijkheden biedt om hun leven vorm te geven binnen de geëigende contexten. In dat zoeken hecht Rosseel veel aandacht aan de sociale en politieke betekenis van het postmoderne subject. Hoe is politieke participatie in de postmoderniteit nog mogelijk? Wat betekent socialisatie in een postmoderne wereld waarin de individualisering almaar sterker schijnt te worden? Is het nomadisme meteen het einde van de solidariteit? De auteur concretiseert deze stellingen exemplarisch in twee items: Ligt de postmoderniteit mede aan de basis van de lokroep van extreem-rechts? Wat moeten we doen met de bedelaar aan de ingang van de supermarkt? Deze sociaal-politieke benadering van het postmoderne subject is het meest innoverend deel van dit boek. De verschillende hoofdstukken zijn oorspronkelijk geschreven als aparte teksten, maar de auteur is er in geslaagd er een boeiend geheel van te maken. Ook al blijft de verscheidenheid en de liquiditeit van de delen voldoende leven om er een postmoderne leeservaring van te maken. Warm aan te bevelen aan wie kritisch wil nadenken over het postmodernisme, maar zeker aan ieder die twijfels heeft bij de positieve kansen van een postmoderne levensstijl.

terug naar lijst