recensies 2

 

          

 

Home
Up

terug naar lijst

bullet HET CONSERVATIEVE DENKEN

recensie van:  Thierry Baudet + Michiel Visser (red.),  Revolutionair verval en de conservatieve vooruitgang in de achttiende en negentiende eeuw, Uitgeverij Bert Bakker, 2012, 429 blz.

 

Na het succes van Conservatieve vooruitgang. De grootste denkers van de twintigste eeuw  (Bert Bakker, 2010) brengen Baudet en Visser een prequel over de achttiende en de negentiende eeuw, laat ons zeggen vanaf het ontstaan van de basisideeën van het conservatisme. De term dook slechts voor het eerst op in 1818, maar toen waren de basisideeën reeds langer verspreid door onder andere Montesquieu (+ 1755), David Hume (+ 1776), Edmund Burke (+1797). De term zelf heeft een nogal brede betekenis in meerdere lagen . Allereerst staat hij niet tegenover progressief, maar tegenover revolutionair, kortom als reactie tegen verandering als het overhoopgooien en de daarmee samenhangende bedreiging van het waardevolle in het bestaande. Conservatisme miskent de vooruitgang niet, maar verdedigt het vertrouwde tegen een onzekere toekomst. Deze reactionaire tendens vond uiteraard veel weerklank in de middens van de politieke restauratiebeweging na de Franse Revolutie. Tegelijk kwam ook een tweede dimensie van conservatisme naar voren. In het ideologische spanningsveld tussen individu (liberalisme) en staatsmacht(socialisme) leggen zij de nadruk op sociale, gemeenschappelijke waarden en instituties, die een organische basis bieden voor een evenwichtige opbouw van de samenleving. Toch zijn heel wat denkers uit die tijd niet rechtlijnig in te passen in een van die drie stromingen. De meeste denkers werken duidelijk met nuances die overlap tussen individu, staat en gemeenschap  mogelijk maken. Waar het op aankomt is het accent en het perspectief. Zo konden heel wat van hun ideeën overleven tot vandaag, met name in de tweekamerstelsels van de volksvertegenwoordiging, de visie op verdeling van de machten, de rol van autoriteit en gezag, de noodzaak van de grondwet, enzovoort.

In dit boek worden achttien denkers uit die tijd (van Montesquieu tot Abraham Kuyper) besproken door eminente hedendaagse conservatieve auteurs, zoals Theodore Dalrymple, Roger Scruton, Paul Cliteur, Andreas Kinneging. De verdienste van de redacteurs is dat zij een waardevolle selectie hebben gemaakt die een scherp beeld geeft van het conservatieve denken in die twee belangrijke eeuwen van onze Westerse geschiedenis. Ook de zorg voor een gelijke opbouw van alle hoofdstukken  (inleiding, levensloop, centrale thema’s, slot en bibliografie) is wellicht hun werk.  Niet alle artikels zijn even makkelijk  te lezen, maar als geheel kan het boek gezien worden als een vlotte streamer voor een sterke tendens in de tijdsgeest van toen. Het doet nadenken over het ontstaan en de groei van heel wat ideeën en structuren die  onze huidige maatschappelijk-politieke wereld nog steeds bepalen. (3/11/12)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bulletDENKEN OVER DENKEN

recensie van:  Joke Van VelzenBeter leren denken,  Garant, 2012, 151 blz.

 

Denken is uiterst belangrijk in het leven en het samenleven, maar vele mensen denken slordig en erg onnauwkeurig. Bovendien beperken ze zich hoofdzakelijk tot logisch en rationeel denken of vervallen bij complexe toestanden makkelijk in pure emotionaliteit. Daarom is het van enorm belang het denken te verbeteren door de denkvaardigheden te trainen. Maar is dat wel voldoende? In dit boek verdedigt Joke Van Velzen, onderzoeker aan de lerarenopleiding van de Universiteit van Amsterdam, de stelling dat er meer expliciet aandacht nodig is voor het metacognitief denken. Dat betekent: meer kennis verwerven over de wijze waarop het denken wordt ingezet en gebruikt. Dit is volgens haar een van de centrale taken van het onderwijs. Joke Van Velzen omschrijft in een eerste deel wat denken is,  welke de centrale denkvaardigheden zijn en bespreekt enkele theorieën daarover.  Ze onderscheidt twee typen van denkproblemen: oplossingsgerichte denkproblemen die vooral een beroep doen op het redeneren (logische analyse) en kritische denkproblemen die een beroep doen op het kritisch denken (vergelijkende analyse). In het laatste deel van het boek gaat Joke Van Velzen specifiek in op het denkproces en de wijze waarop mensen met hun denken omgaan. Er moet meer plaats komen voor een denken over denken (metacognitief), een extra stap om naast het vinden van antwoorden op problemen ook stil te staan bij de wijze waarop het antwoord tot stand is gekomen.  Dit boek is geen puur theoretische werk, integendeel, aan de hand van zeer verscheiden denkopdrachten zet het de lezers aan om zelf hun denken te analyseren, te evalueren en te verbeteren. Het komt dan ook slechts ten volle tot zijn recht als de lezers bereid zijn mee te ‘spelen’ met de denkopdrachten, want als je die opzij schuift, gaat de pointe van het boek verloren, namelijk het aanzetten tot het verbeteren van het (eigen) denken. Er wordt in het onderwijs vandaag te weinig stilgestaan bij de wijze waarop leerlingen denken, hoe ze oplossingen zoeken en waarom ze kiezen voor bepaalde denkprocedures. Dat zou echter het denken een hele stap vooruit helpen. Daarom is dit boek een uitdaging, maar tegelijk een steun voor leerkrachten zowel uit basis-, middelbaar als hoger onderwijs. Onze maatschappij zou er sterk bij gebaat zijn wanneer mensen beter leren denken en voor de problemen ook oplossingen durven zoeken buiten de enge kaders van algemeen verspreide en dikwijls onjuiste of al te vage denkpatronen. Het denken over het eigen denken hoort daar essentieel bij. (05/08/12)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bulletDE KUNST VAN HET FILOSOFEREN

recensie van: Jos Kessels,  Geluk & wijsheid voor beginners. Inleiding in de kunst van het filosoferen, Boom, 2012, 267 blz.

 

Streven naar geluk en wijsheid zijn van oudsher centrale thema’s  in de filosofie. Filosofie is immers de kunst om goed te leven. Reeds Socrates was daarvan stellig overtuigd, hoewel hij goed besefte dat het geen makkelijke klus is. Wie naar wijsheid en geluk streeft, krijgt onvermijdelijk te maken met existentiële dilemma’s die zowel fascinerend als (hart)verscheurend kunnen zijn. In deze herziene uitgave van zijn reeds in 1999 verschenen werk tracht de Nederlandse filosoof Jos Kessels deze dilemma’s op een socratische wijze aan de oppervlakte te brengen. De socratische methode die Jos Kessels meesterlijk beheert, gaat uit van het stellen van een aantal vragen rond een voorbeeldgegeven die de inherente tegenstrijdigheden in het spreken moeten duidelijk maken. Kessels hanteert deze methode rond vier filosofische thema’s:  geluk, rechtvaardigheid, kennis, schoonheid. Van elk  thema worden in korte hoofdstukjes de belangrijkste aspecten behandeld, telkens aan de hand van twee filosofen die een tegengestelde visie verwoorden. De lezer kan op die manier voor zichzelf kiezen met welke filosoof hij/zij in zee wil gaan. Ongetwijfeld een originele en interessante aanpak, maar soms lijkt de keuze wel wat gezocht. Boeiend is ook het laatste hoofdstuk dat een verslag geeft van een gesprek dat Jos Kessels voerde met een groepje bankdirecteuren uit een bepaalde regio over hun wijze van samenwerken. Hierin wordt aangevoeld hoe een socratisch gesprek dingen in beweging kan zetten, of beter, mensen zelf de kans geeft om anders te gaan denken of handelen. Op deze manier wordt duidelijk dat filosofie geen louter theoretische kwestie is op zoek naar waarheid, maar dat ze ook een vormende kracht heeft in de constructie van de menselijke persoon. De filosofische explicitering van het goede leven stelt de mens in staat zichzelf te ontwerpen en richting te geven. Geluk hangt samen met het ontwikkelen van praktische wijsheid. Het boek leest vlot en is gericht op een breed geïnteresseerd publiek, dus niet alleen voor studenten, maar misschien is het ook verhelderend voor hun ouders en voor ieder die zich wil verdiepen in existentiële levensvragen. (03/06/12)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bulletEEN EERBETOON AAN KRUITHOF

recensie van:  Rik Pinxten, Ronald Commers, Luc  Desmedt (red.),  Jaap Kruithof. Teksten voor de toekomst, EPO, 2012, 510 blz.

 

Jaap Kruithof (1929-2009) was en blijft in onze streken ongetwijfeld een van de meest spraakmakende en invloedrijkste filosofen van zijn generatie. Als moraalfilosoof en politiek denker met zijn vlijmscherpe maatschappelijke analyses kwam hij radicaal op voor een doorgedreven ecologisch humanisme en een solidaire en menswaardige samenleving. Als universiteitsprofessor trok hij volle collegezalen en als spreker wist hij tot in de kleinste uithoeken van Vlaanderen (en soms ook Nederland) mensen te confronteren met de kwalijke gevolgen van een extreem liberaal kapitalisme. Hij liet over een periode van ongeveer vijftig jaar een groot aantal publicaties (boeken, artikels, interviews) na die stuk voor stuk tot nadenken aanzetten en dikwijls ook uitdagen tot handelen. Het is merkwaardig hoe de meeste daarvan vandaag nog actueel zijn en mensen blijven aanspreken.

Dit boek is bedoeld als een ultiem eerbetoon aan deze progressieve denkers van de linkerzijde. Het is een bundeling van geselecteerde teksten uit zijn publicaties rond vier thematische terreinen: politiek, ethische vragen, cultuur (muziek) en antropologische en filosofische kwesties. Elk deel wordt ingeleid door een deskundige ter zake die tevens vertrouwd (vriend) was met de persoon van Jaap. Francine Mestrum (ULB en Wereld Sociaal Forum) leidt de teksten over politiek in. Zij beklemtoont Kruithofs aandacht voor de Noord-Zuidrelaties, zijn interpretatie van de moderniteit als emanciperende factor, zijn kritiek op het humanistisch vooruitgangsgeloof en zijn ontgoochelingen rond de crisis en vooral het afhaken van de linkerzijde. Ronald Commers (hoogleraar em. UGent) laat zien hoe Kruithof in zijn ethisch werk de mens ziet als zingever, niet in de puur subjectivistische betekenis, maar gesitueerd in een objectief zinsverband dat hem uitdaagt tot respect voor een hogere morele ordening (mensheid? natuur? kosmos?). De mens is niet de maat van alle dingen, hij is wel de opmeter, de zoeker, de bedenker. Ine Pisters (cultuurwetenschap UGent) vertelt haar ervaringen met Kruithof als gepassioneerd muziekliefhebber en gaat in op zijn uitweidingen over de westerse Bildungscultuur, de teloorgang van de smaak en de dreiging van imperialistische neigingen in de kunst. Het filosofisch en antropologisch deel wordt ingeleid door Hubert Dethier (hoogleraar em. VUB) met een analyse van de bewustzijnsindustrie en de huidige netwerkcultuur. Op die achtergrond plaatst Dethier de dood van God en het daarmee samenhangende reële nihilisme dat onze samenleving dreigt te ontredderenen te verstikken. In een laatste vijfde deel van het boek (epiloog) beschrijft Eric Goeman (Attac Vlaanderen) de figuur van Jaap Kruithof als de vechter die met de durf om de dingen onder ogen te zien voortdreef op de lange adem van de geschiedenis. Deze epiloog bevat ook drie ongepubliceerde teksten van Kruithof, lezingen die hij hield aan de Gentse Universiteit in maart 2007 en die de eerste aanzetten waren voor een nieuw (eventueel driedelig) boek, maar zijn fatale ziekte heeft verdere uitwerking ervan onmogelijk gemaakt.

Een verdienstelijke reader dat door een uitgebreide selectie van teksten uit Kruithofs oeuvre op eminente wijze een inzicht geeft in zijn doordachte gedrevenheid en grote culturele interesse. Naast confronterende en soms pessimistische analyses brengt dit boek ook tegelijk een hoopvolle kijk en een levendige inspiratie die in onze tijd helaas al te dikwijls ontbreekt. Voor de jongere generatie kan het een boeiende kennismaking zijn met de menselijke warmte en de solidariteit van een groot en kritische intellectueel. (12/04/12)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet FILOSOFIE EN HISTORICITEIT

recensie van:   Gerd Van Riel m.m.v Guy Claessens, Wijsbegeerte. Een historische inleiding, Universitaire Pers Leuven, 2011, 240 blz.

Een zoveelste overzicht van de geschiedenis van de filosofie? Dat zou je kunnen denken bij het lezen van de kaft. Maar dit boek biedt wel echt meer. Gerd Van Riel en Guy Claessens, beiden verbonden aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de K.U.Leuven, beperken zich niet tot een loutere beschrijving van de ideeën van de grote filosofen. Volgens hen moet een historische inleiding op de filosofie zich ook concentreren op de manier waarop de wijsbegeerte haar eigen geschiedenis in het denken integreert. Pas vanaf Hegel (1770-1831) is het historische een onderdeel geworden van de filosofische reflectie. En dat is vrij laat.

Een eerste deel volgt de lotgevallen van de filosofische rationaliteit. Rationaliteit werd ontdekt in de zesde eeuw v.o.t., toen de wereld een omslag doormaakte van mythos naar logos. De mens zocht niet langer zekerheid in de alomtegenwoordige kracht van de goden, maar in de universaliteit van de rede. Deze zoektocht naar logos kende in zijn verloop vele ups en downs en is vandaag nog niet ten einde. In de antieke bestaanshorizon lag de spanning vooral in de dialectiek tussen zijn en worden. In de middeleeuwen stond de relatie tussen geloof en weten centraal, waarin de herontdekking van Aristoteles een enorme invloed heeft gehad door het belang dat hij hechtte aan de empirische waarneming als basis van alle kennis. Dit bracht onvermijdelijk spanningen teweeg t.a.v. de christelijke visie die het accent legde op bovennatuurlijke bronnen van kennis. Thomas van Aquino (1225-1274) zorgde voor een voorlopige integratie door niet alleen Aristoteles’ stellingen te accepteren, maar ook door ze zo nodig te wijzigen (zoals over essentie en existentie). De moderniteit (vanaf de 15de eeuw) brengt een nieuwe filosofische ruimte tot leven door zich ten dienste te stellen van de nieuwe wetenschap en de opmars van het subject. Achtereenvolgens wordt ze gekleurd door rationalisme (Descartes), empirisme (Locke, Hume), kritisch idealisme (Kant), absoluut idealisme (Hegel). Vanaf de 19de eeuw stelt zich de vraag naar het einde van de moderniteit vanuit de grenzen van het geloof in de wetenschap en de onttroning van het subject, wat leidde naar een wijsgerige revolutie vanaf Nietzsche over de fenomenologie en het existentialisme tot de deconstructie van Derrida en de analytische wijsbegeerte met Wittgenstein.

In een kort maar interessant tweede deel beschrijven de auteurs de wijsbegeerte als historisch-hermeneutische wetenschap (Dilthey, Heidegger, Gadamer). Nu komt vooral de vraag naar het ‘verstaan’ naar voren als een betere toegang tot de werkelijkheid en een goede basis voor communicatie. De uitleiding vernoemt heel even het postmodernisme (Lyotard), maar daar blijft de lezer(es)  ongetwijfeld op zijn/haar honger zitten. De hedendaagse filosofie krijgt helemaal geen aandacht. Waarom niet?

Als handboek biedt dit boek toch dat ietsje meer dat geïnteresseerden verwachten. Een kijk op een filosofische geschiedenis die niet alleen beschrijft, maar ook uitdaagt tot verder denken. (13/12/11).

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet WERKEN MET DE CHAKRA'S

recensie van:  Sabine Maes, Naar de essentie van je leven in 8 stappen, Linkeroever Uitgevers, 2011, 96 blz.

 Heel wat mensen zijn op zoek naar zelfvertrouwen en ontwikkeling. Het leven, zeker in onze tijd, stelt immers hoge eisen. Men zou voor minder twijfelen aan de eigen capaciteiten. Je krijgt wel eens het gevoel de samenhang in je leven kwijt te zijn. Je gaat dan vragen stellen naar wie, wat en hoe je wil zijn. Maar hoe kan je opnieuw verbinding maken tussen de dingen die dreigen uiteen te vallen? Sabine Maes, lifecoach en energetisch therapeut, biedt in dit boekje een weg aan om opnieuw bij je innerlijke sterkte te komen en van daaruit je leven nieuwe inputs te geven. Volgens haar zit in ieder van ons het vermogen om onze dromen tot realiteit te maken, een vitale energie die ons leven regelt. Het komt erop aan dit potentieel uit je leven naar boven te halen.

Haar methode is opgezet in acht stappen die volgens een streng schema worden opgebouwd langs korte bezinningsteksten, vragenlijsten, affirmatie- en visualisatieoefeningen. Ze werkt volgens het patroon van de zeven hoofdchakra’s uit de Indiase geneeskunde en de yogatraditie. Het zijn energievelden die vertikaal door de belangrijkste zenuwknopen van de ruggengraat lopen vanaf de stuit (wortelchakra) over het heiligbeen, de zonnevlecht, het hart, de keel, het voorhoofd tot de kruin. In elke stap staat zulke chakra centraal De achtste stap is dan een raad om goed voor jezelf te blijven zorgen.

Dit boekje wordt ondersteund door een website www.lifecoachsabine.webs.com. Op deze site vind je de gesproken vorm van de visualisatieoefeningen, begeleid met achtergrondmuziek. Deze oefeningen creëren rust en stimuleren tot persoonlijke lichaamsbeleving op verschillende vlakken.

De vraag is of een boekvorm wel een goed medium is voor een dergelijk oefenschema. Er ontbreken in ieder geval enkele instructies om de lezer te helpen met de oefeningen te werken. De website biedt hier enig soelaas, hoewel echt summier en nogal afstandelijk. Bovendien blijft ook de vraag naar de ideologische lading van dit oefenschema. De leer van de chakra’s steunt wel op een eeuwenoude indisch-hindoeïstische wijsheid, maar blijft hij niet tegelijk een loutere hypothese? Vraagt men hier niet een grote toegift van het fantasievermogen van de mens? Uitgaan van de directe lijfelijke gegevens zou mensen wellicht beter en realistischer op weg kunnen zetten naar hun zelfrealisatie, als dat überhaupt al mogelijk is.

Het boekje oogt erg goed in een herkenbare newagestijl, opgelucht met kleuren en foto’s die het meditatief karakter ondersteunen. Al bij al is Sabine Maes erin geslaagd een therapeutisch oefenschema aan te bieden dat mensen kan helpen de innerlijke energie te leren richten op een betere levensvorm. (13/11/11).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet DE BELG EN ZIJN (HAAR) WAARDEN

recensie van:  Koen Abts, K arel Dobbelaere en Liliane Voyé (red.),  Nieuwe tijden, nieuwe mensen. Belgen over arbeid, gezin, ethiek, religie en politiek, Lannoo Campus, 2011, 296 blz.

Het groots opgezette onderzoek European Values Study (EVS) is een longitudinaal vergelijkend onderzoek naar de acceptatie en beleving van waarden in West-Europa. Gestart in 1981 werd het onderzoek herhaald in 1990-91, in 1999 en in 2008-2009, dus gespreid over meer dan een kwarteeuw. Het voorliggende boek brengt verslag uit van het Belgisch luik van het laatste onderzoek, maar tracht tevens een beeld te vormen van de evolutie sinds 1981. Waarden worden hier gezien als verwijzend naar impliciete en expliciete opvattingen over het wenselijke, over ‘wat moet’ en nastrevenswaardig is, met name op het vlak van arbeid, gezin, ethiek, religie en politiek.

Vooral twee grote trends worden bij de interpretatie van dit onderzoek naar voren geschoven: een toenemende de-traditionalisering en de drang naar individuele zelfbeschikking. De de-traditionalisering wordt zichtbaar in de afnemende bindingskracht van de traditionele kaders, zoals de impact van kerken en de sociale druk van opvattingen over huwelijk en over de rolverdeling tussen manen vrouw. Tevens worden de informeel sociale verbanden losser, wat leidt naar de erosie van het kerngezin, stijging van aantal echtscheidingen, nieuwe patronen van samenleven. Parallel met deze versplintering van vaste patronen ziet men een toename van individualisering in de vorm van individuele beslissingsvrijheid en grotere zelfbeschikking. Dit wordt duidelijk in het ontstaan van een nieuw arbeidsethos (niet als plicht, maar als kans tot zelfontplooiing) en in een lichamelijke zelfbeschikking (permissiever ten aanzien van abortus, euthanasie, seksuele geaardheid en gedrag). Nochtans mag deze individualisering niet gelijkgesteld worden met een egoïstisch individualisme of met de afwezigheid van sociale of politieke bewogenheid. Heel wat mensen voelen zich nog sterk begaan met bejaarden, zieken en kinderen uit arme gezinnen, maar wel minder met werklozen en migranten. Bovendien kan men stellen dat de gemiddelde Belg zelfs sterk blijft vertrouwen in bepaalde instellingen zoals de gezondheidszorg, de sociale zekerheid en het onderwijs, dit in tegenstelling met bijvoorbeeld de kerken, het gerecht en de administratie. Het onderzoek tracht deze waarden ook uit te splitsen volgens generatie, onderwijsniveau, geslacht, kerkelijkheid en regio.

Hoewel er niet minder dan vijftien academici aan hebben meegewerkt, is het boek vlot leesbaar geschreven voor een geïnteresseerd publiek. Het is tegelijk een degelijk studie- en naslagboek door de talrijke tabellen met vergelijkende data uit de vier onderzoeken. Maar dat vraagt van de lezer dan wel eniget technische kennis over het interpreteren en verwerken van de statistische data. In ieder geval biedt dit boek een brede kijk op wat de gemiddelde Belg vandaag denkt en waardeert, op de evoluties van de laatste drie decennia en op enkele verrassende trends naar de toekomst toe. (03/08/11)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet KRITISCH EN HELDER

recensie van:   Johan Braeckman, Kritisch denken. Hoorcollege over het ontwikkelen van heldere ideeën en argumenten, nrc academie, 2011, 6 cd’s.

 Helder en kritisch denken is erg belangrijk in de zoektocht naar waarheid en zingeving. Nochtans hebben veel mensen het er moeilijk mee omdat ze zich ondoordacht laten leiden door allerlei irrationele patronen en anekdotische verhalen die hun onmiddellijke waarneming lijken te ondersteunen. Johan Braeckman, hoogleraar filosofie aan de Universiteit Gent, brengt in dit hoorcollege (6 lestijden van 1 uur) een heldere analyse van wat kritisch denken is en welke de gevaarlijke valkuilen zijn waarmee het voortdurend wordt geconfronteerd. Hij gaat uit van wat hij de ondraaglijke lichtgelovigheid van de mens noemt. Het gaat hierbij niet alleen over het naïeve geloof in de paasklokken en racistische opvattingen bij de doorsnee-mens. Zelfs verstandige en hoog opgeleide mensen zijn volgens Braeckman extra kwetsbaar omdat ze beter zijn in de verdediging van onwaarschijnlijke opvattingen. Denk hierbij aan de jonge-aardecreationisten en voorstanders van diverse samenzwerings- of complottheorieën.

Het menselijk brein werkt niet als een harde schijf of een camera waarop we voluit kunnen vertrouwen. Heel wat herinneringen zijn verre van betrouwbaar en dikwijls ook onvolledig of vaag. Het lichamelijke en het mentale horen wezenlijk bij elkaar. Ons brein is een materieel, lichamelijk orgaan dat alle mentale gewaarwordingen voortbrengt. Elke vorm van dualisme dient geweerd te worden. We zijn ons brein. Braeckman illustreert dit aan de hand van diverse dood- en out-of-body-ervaringen. Toch komt kritisch denken niet op natuurlijke wijze tot stand, het moet geleerd en getraind worden. De mens schrikt immers niet terug van bedrog en zelfbedrog, zoals in het geloof in spoken, paranormale gaven en talrijke hoaxes die de ronde blijven doen (klopgeesten, het monster van Loch Ness en allerlei vormen van alternatieve geneeskunde). In die zin onderzoekt een kritisch denker ook religieuze beweringen en opvattingen voorzover ze vatbaar zijn voor wetenschappelijk onderzoek. Braeckman gaat hier specifiek in op de reële effecten van het bidden.

Het college wordt afgesloten met de vuistregels van kritisch denken die aanzetten tot een open minded aanpak van onze dagdagelijkse opvattingen. Braeckman breekt een lans voor het invoeren van de methodes en inzichten van kritisch denken in het onderwijs, niet alleen in de aanpak van de verschillende vakken, maar ook als een specifiek terrein van onderzoek over de geschiedenis, de missers en de methodologische aspecten van de wetenschappen.

Dit hoorcollege is rijk aan stof en aangenaam om naar te luisteren. Braeckman is een goed docent die veel aandacht heeft voor zijn publiek en de zogenaamd droge stof makkelijk verteerbaar maakt door talloze illustratieve uitweidingen. Hij zet de luisteraars aan tot verder denken en onderzoek. (18/05/11).

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

GESCHIEDENIS VAN DE FILOSOFIE ORIGINEEL BEKEKEN

recensie van:  Jan Bor,  Een (nieuwe) geschiedenis van de filosofie, Bert Bakker, 2011, 293 blz.

Een geschiedenis van de filosofie schrijven is altijd een riskante onderneming. Volledigheid is onmogelijk tenzij misschien in een dikke encyclopedie. Daarom kiezen de auteurs eerder voor een beperkte invalshoek waarin zij hun eigen kijk op die geschiedenis kunnen ontwikkelen. De opzet van de Nederlandse publicist en filosoof Jan Bor is merkwaardig. Hij pretendeert een nieuw perspectief op die geschiedenis te kunnen brengen. En dat blijkt hem ook goed te lukken. Hij breekt immers radicaal met enkele traditionele denklijnen. Allereerst begint volgens hem de filosofie niet of althans niet alleen in de Griekse Oudheid. Ook India en China hebben oude denkers gekend die gelijktijdig ideeën hebben ontwikkeld die niet hoefden onder te doen wat betreft rijkdom en diepgang. Vervolgens is voor Jan Bor de geschiedenis van de filosofie geen rechtlijnige ontwikkeling van de zelfbewustwording van de geest zoals dat door Hegel werd geprononceerd. We dienen verschillende tradities naast elkaar of in kruisbestuiving te lezen. Zo ontstaat een beeld van de geschiedenis van de filosofie waarin geen enkele traditie absolute voorrang krijgt. Ten derde opteert Bor voor een filosofie die niet als één verhaal dient gelezen, maar in brokstukken of fragmenten zoals Lyotard dat aankondigde met zijn idee over het einde van de grote verhalen. Toch zijn er ook duidelijke overlappingen, zodat de grote denktradities elkaar regelmatig tegenkomen en door elkaar heen lopen. We zijn vandaag op het punt gekomen te aanvaarden dat de verschillende waarheden gerust naast elkaar kunnen bestaan, niet als restanten van iets permanents en blijvends, maar in termen van processen waarin de grote stromen van de wereldgeschiedenis van de filosofie naar elkaar toegroeien. Dat is de weg van de filosofische dialoog waarin geleidelijk plaats komt voor intercultureel denken.

Als structuur geeft het boek een goed overzicht van de belangrijkste denkstromingen en filosofen, niet alleen uit Griekenland en Europa, maar ook uit India en China. Terloops gaat Bor in op de wederzijdse impact en doorstroming die aan het lange proces inhoud en verrijking hebben gegeven. Uiteindelijk worden we vandaag geconfronteerd met een mondiaal denken, een verruiming van de horizon over de grenzen van het eigen paradigma heen.

Jan Bor heeft een vlotte pen en zet de lezer in beweging. In grijze streamers brengt hij de lezer in contact met originele teksten uit het werk de belangrijkste filosofen: momenten van denken en stilte. Als geheel een geslaagde poging tot vernieuwing van het genre. Toch een manco in dit boek: ergens schrijft hij ‘dat de vrouwen er bekaaid zijn afgekomen in het filosofisch narratief’, maar wat blijkt? Ook bij Bor zelf komt geen enkele vrouwelijke filosofe ter sprake, ook al zijn ze er vandaag wel degelijk (écriture féminine, Julia Kristeva, Martha Nussbaum, e.a.) (30/01/11)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

FLAMBOYANT OVER FLAM

recensie van:  Willem Elias (red.),  Leopold Flam. Een filosoof van gisteren voor een wereld van morgen, VUBpress, 2010, 447 blz.

Een flamboyante hommage aan een groot Antwerps filosoof. Zo kan je dit boek over Leopold Flam (1912-1995) dat verschijnt op de vooravond van de honderdste verjaardag van zijn geboorte goed omschrijven.  Flam was naast Leo Apostel wellicht de belangrijkste figuur in de Vlaamse filosofische wereld van de jaren vijftig tot tachtig van de vorige eeuw. Hij kende in zijn carrière zowel hevige voorstanders als fervente tegenstanders. Hij trok aan de VUB volle collegezalen waarin hij de studenten trachtte wakker te schudden door onverwachte wendingen in zijn discours en door allereigenste interpretaties van grote filosofen als Hegel, Marx, Nietzsche, Heidegger, Sartre, e.a. Aan de Universiteit van Gent promoveerde hij tot doctor in de geschiedenis (1952). Als dusdanig was hij niet filosofisch geschoold waardoor hij in bepaalde filosofisch-academische kringen met veel minachting werd behandeld. Als Jood werd hij in 1943 gearresteerd en later gedeporteerd naar Buchenwald. Deze holocaustervaring heeft zijn leven zwaar getekend en heeft een enorme invloed gehad op zijn filosofisch denken. Tragisch bewustzijn en zelfbevestiging gingen volgens hem hand in hand. In zijn gekwetste existentie bleven de vele levensvragen zich almaar herhalen, al was dat geen vraag naar medelijden. In de filosofie zocht hij de zelfverwezenlijking van zijn eigen identiteit als individu, niet als egoïst maar om in staat te zijn de wereld en de anderen te begrijpen.

Het centrale deel van het boek bestaat uit 23 profielen geschreven door oud-collega’s en oud-studenten die hem van nabij hebben gekend en/of bestudeerd. Om er maar enkele van die profielen te noemen: over denken en existentie, over de melancholie van de enkeling, over poëzie en kunst, over zijn benadering van het oosterse denken, over het verlangzamen van de visuele werkelijkheid, over Heidegger en Plato, over de filosofie van de omweg. De auteurs lukken er uitstekend in Leopold Flam levendig voor het daglicht te brengen en zijn onvolprezen werkkracht op te roepen. Na deze profielen volgt nog een reeks korte eerbetonen, een stand van zaken over de filosofische nalatenschap van Flam en een bibliografie van zijn enorm aantal gepubliceerde werken.

Als geheel brengt dit huldeboek een ruim en diepgaand inzicht in wat Flam als filosoof betekend heeft en welke boodschap hij voor de toekomst uitspreekt. Hij is tot hiertoe wat ingesloten gebleven in een bepaald segment van de filosofische wereld, maar dit boek is een uitgelezen kans om Flam als mens en als auteur ook bekendheid te geven in ruimere kringen. Dat verdient hij zonder meer. (07/08/10)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

EXEGESE EN DIALOGAAL DENKEN

recensie van:   Reimund Bieringer,  Dialoog en participatie. Over hedendaagse uitdagingen van het christelijk geloof, Acco, 2010, 195 blz.

Kan men stellen dat Jezus een historische figuur is? En zo ja, gaan de aan Jezus in het Nieuwe Testament toegeschreven gezegden ook werkelijk terug tot hem of zijn het eerder theologische of kerygmatische interpretaties van de eerste christelijke gemeenschappen? Heeft de bijbelse boodschap nog een betekenis voor de hedendaagse mens? De Leuvense exegeet Reimund Bieringer doet in dit boek een merkwaardige poging deze en andere vragen over de bronnen van het christelijk geloof te analyseren en te verduidelijken. Hij gaat uit van de vaststelling dat onze samenleving getekend wordt door een godsdienstmoeheid en een religieuze desinteresse. Dat is volgens hem te wijten aan het opsluiten van bijbelse boodschap in het verleden en aan de weigering de mens als partner te laten participeren aan het religieuze gebeuren. Bieringer laat onder andere aan de hand van de hermeneutiek van de filosofen Paul Ricoeur en Hans-Georg Gadamer zien dat de normativiteit van de Bijbel gelegen is in de uitdagingen van de toekomst. Als tekst uit het verleden is de Bijbel geen gesloten, maar dynamisch boek. Bijbelse openbaring kan niet herleid worden tot mededeling van inhoud, maar is een aan gang zijnd, steeds nieuw proces dat elke deelnemer persoonlijk betrekt in de communicatie. In die zin is bijbel dialoog en participatie. De lezer dient open te staan voor de toekomstvisie die door de tekst geprojecteerd wordt en door de levende gemeenschap nog dient gerealiseerd te worden. Zo wordt het lezen van de bijbel een versmelting van horizonten. Bieringer beperkt zich niet tot louter exegetische commentaar op evangelieteksten. Hij stelt ook vanuit bijbels perspectief de belangrijkste hedendaagse vragen rond (christelijke) zingeving aan de orde: zingeving van lijden, contributieve rechtvaardigheid, omgang met bezit en rijkdom, de rol van de vrouw en de ecologische crisis. In dat kader komen twee verrassende thema’s aan bod: het lijden van Jezus in vijf recente Jezusfilms en de relatie tussen Jezus en Maria van Magdala in de analyse van Jezus’ uitspraak ‘Raak me niet aan’ (Joh. 20,17).

Het boek is een bundeling van bewerkte of in het Nederlands vertaalde artikels die Bieringer in samenwerking en dialoog met collega’s vroeger gepubliceerd heeft, maar dat belet niet dat hij er  een goed samenhangend geheel heeft gemaakt. Inhoudelijk sluit het boek goed aan bij de meest recente exegetische studies. Bovendien breekt het een lans voor een open denkstijl en een geactualiseerd en dialogaal geloof. Het vraagt wel enige inspanning en studie-ijver om alle exegetische nuances voldoende te kunnen inzien. Daarom is wel spijtig dat de lijst aanbevolen literatuur voor eventuele zelfstudie wat mager uitvalt. (21/03/10)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

DE FILOSOFIE VAN HUME

recensie van:  F.L. van Holthoon,  Hume. Leven en werk, Klement/Pelckmans, 2009, 224 blz.

David Hume (1711-1776), een van de grootmeesters uit de filosofische wereld, is vooral bekend om zijn werken over politiek, economie, ethiek en godsdienstkritiek. Nog tijdens het leven van Hume tot vandaag toe heeft zijn werk sterk ter discussie gestaan. In deze discussie brengt de Nederlandse emeritus hoogleraar Frits van Holthoon een opmerkelijke bijdrage over Hume, waarin hij enkele vernieuwende stellingen poneert. Hume is een denker van de moderniteit, die het aandurft de pure rationaliteit à la Descartes te doorbreken. Redelijkheid was ook voor Hume een belangrijk uitgangspunt, maar ze is allereerst een hartstocht die ons moet leren het evenwicht te bewaren tussen gevoel en verstand. Hume dient gelezen te worden in het perspectief van het sentimentalisme dat hij overerfde van Hutscheson, echter zonder diens extreme interpretatie. In het spoor van Newton gaat hij ervan uit dat menselijke kennis allereerst steunt op ervaring en experiment. Volgens Hume kunnen we niets nieuws ontdekken op grond van ons abstract  denkvermogen. Zijn wetenschapsopvatting is die van het gezond verstand, maar ze bleef blind voor de wisselwerking tussen wiskunde en experiment in de moderne wetenschap. Hij streed vurig tegen alle vormen van bijgeloof en corrupte godsdienst. Hij was geen fervent atheïst, maar opteerde voor een ‘natural religion’, waarin überhaupt geen plaats is voor wonderen of een hiernamaals. Het christelijk geloof is een emotie die geen praktische betekenis heeft voor ons bestaan, maar voor sommige mensen (niet voor hemzelf) wellicht een vorm van troost biedt. Ook Hume’s politieke denkbeelden komen in dit  boek uitdrukkelijk naar voren: revolutie in staat en maatschappij, de risico’s van het regimen mixtum (monarachie – Lagerhuis), het verdwijnen van de partijen en het republicanisme.

Twee belangrijke hoofdstukken worden gewijd aan een bijzonder fenomeen uit het schrijverschap van Hume: de  herschrijving door hemzelf van zijn A Treatise on Human Nature(1739-40). In 1748 publiceerde hij Enquiry Concerning Human Understanding en in 1751 Enquiry Concerning the Principles of Morals. Deze twee Onderzoekingen zijn een kritische herinterpretatie van zijn denken uit het Traktaat. Volgens Hume zelf geven allen zij de juiste weergave van zijn filosofische gevoelens en principes. Frits van Holthoon geeft een fijnzinnige analyse van dit toch wel intrigerende herschrijvingsproces.

Dit boek biedt een boeiende confrontatie met het leven en werk van Hume. Het is haarscherp geschreven, maar tegelijk toegankelijk voor niet-ingewijden. De talrijke citaten uit Hume’s werk worden vloeiend ingepast in de tekst. Er is een zeer uitgebreide bibliografie en per hoofdstuk een aanbevolen literatuurlijst voor wie er dieper wil op ingaan. Een waardevolle bijdrage aan de studie van de filosofiegeschiedenis.  (19/12/09)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

VIRTUELE REALITEIT VAN LASCAUX TOT DE CAVE

recensie van:   Elke Müller, Tijdreizen in de grot. Virtualiteit en lichamelijkheid van panorama tot CAVE, Klement, 2009, 562 blz.

Virtualiteit maakt vandaag veel opgang in de wereld van cyberspace. Dat stelt de mens voor grote uitdagingen op de grens tussen realiteit en fictie. Het probleem is vooral dat virtualiteit en realiteit elkaar steeds meer doordringen zodat beide werelden steeds moeilijker van elkaar te scheiden zijn. De Nederlandse filosofe Elke Müller brengt deze thematiek op een verrassende en doorzichtige wijze naar voren in het kader van de opkomst van de CAVE (grot), een ‘projection-based display’ technologie die een zeer realistisch aandoende virtuele ruimte creëert die de gebruiker vele mogelijkheden biedt met wetenschappelijke, artistieke, therapeutische en amusementsdoeleinden. In de CAVE wordt het menselijk lichaam zelf tot interface om de virtuele werkelijkheid te beleven. Wellicht wordt de CAVE zo de gedroomde speel- of studieplaats voor de 21ste-eeuwse homo ludens.

Müller is als filosofe vooral geïnteresseerd in de lichamelijke ervaring in virtuele omgevingen. Het gaat immers over nieuwe waarnemingsregimes die zich in onze zintuiglijkheid ontwikkelen. De vraag is welke incorporatieprocessen nodig zijn om ons de steeds nieuwe technologieën eigen te maken. Dat gaat uiteraard gepaard met allerlei gevoelens van desoriëntering, zelfs van decentrering. Müller laat duidelijk zien hoe deze ‘ziekten’ ook voorkwamen bij de eerste treinreizigers of roltrapgebruikers of bij het bekijken van de eerste panorama’s einde 19de eeuw of reeds bij de spiegelexperimenten van Leonardo da Vinci (ca. 1500). Het was en blijft nog steeds moeilijk de eigen lichaamsschema’s te heroriënteren en de nieuwe regimes te incorporeren. Zij steunt hiervoor op de inzichten van Merleau-Ponty over waarneming uit zijn beroemde werk Le Visible et l’Invisible (1964). Indrukwekkend is haar slothoofdstuk over de vergelijking van de ervaringen in de CAVE met de oergeschiedenis van de grotten van Lascaux en Plato’s voorstelling van de grot. De sjamanistische praktijken (Lascaux) en het magische poppen- en schaduwspel uit de mysteriecultus (Plato) zijn de verre voorlopers van de virtuele ruimte- en tijdbeleving in de hedendaagse CAVE. Vooral de omgekeerde lezing door Luce Irigaray van de grotmythe van Plato brengt een verrassend perspectief.

Als geheel biedt dit boek een verhelderend en breed inzicht in de voor velen nog duistere wereld van de virtuele realiteit. Müller getuigt van een zeer brede filosofische achtergrond en heeft tegelijk veel flair voor de betoverende maar ook bedreigende wereld van nieuwe media en games. Haar boek zal niet alleen voor filosofen, maar ook voor therapeuten, wetenschappers, cultuurhistorici, kunstenaars, gameontwerpers en vele anderen een welkome hulp zijn om beter inzicht te krijgen in de noodzakelijke recentreringsprocessen in een tijd waarin het virtuele steeds meer realiteit blijkt te worden. (13/08/09)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

WERELDBEELDEN  III  (Wordlviews)

recensie van:   Hubert Van Belle en Jan Van der Veken (red.),  Nieuwheid deken. De wetenschappen en het creatieve aspect van de werkelijkheid, Acco, 2008.

 De multidisciplinair samengestelde denkgroep Worldviews, in 1990 opgericht onder stimulans van Leo Apostel en Jan Van der Veken, brengt een derde reader uit over wereldbeelden. Zij wil vooral de verhouding tussen de exacte en de humane wetenschappen onderzoeken en werken aan de constructie van integrerende wereldbeelden.  De exacte wetenschappen hebben het dikwijls moeilijk met de vage begrippen en de kwalitatieve benaderingen van de humane wetenschappen en de strenge aanpak van de exacte wetenschappen maakt hun domein dikwijls ontoegankelijk voor de meeste menswetenschappers. Zo lijkt de kloof tussen beide wel onoverbrugbaar.

In dit boek brengen de auteurs een consensusstandpunt over een totaalvisie zoals die gegroeid is in het interdisciplinaire proces van de denkgroep. Zij kiezen voor een globaal denkkader voor zowel de exacte als de humane wetenschappen. Hier staat vooral het sleutelbegrip emergentie centraal, dat binnen een gelaagde werkelijkheid het doorbreken van het bestaande uitdrukt en het ontstaan van het nieuwe beschrijft in de hogere lagen van de werkelijkheid. De lagere lagen (zoals het fysieke) bieden de mogelijkheidsvoorwaarden voor het verschijnen van het nieuwe in de hogere lagen (zoals het bewustzijn). Hier worden de grenzen van het reductionisme duidelijk. Het ontstaan van het onverwachte, het niet-gepredetermineerde wijst op het tot stand komen van het echt nieuwe in de werkelijkheid. Je kunt terecht spreken van het creatieve aspect van de wereld. Daarbij speelt niet alleen ruimte, maar vooral tijd een belangrijke rol. De werkelijkheid is een creatief proces dat plaatsvindt doorheen een langetermijnevolutie, een creatieve wording.

Het laatste deel van deze reader brengt vijf deelaspecten van de problematiek naar voren. Jan Van der Veken opteert voor de continuïteitsthese die ingaat tegen een extrinsieke design of tegen een totaal onwaarschijnlijk toeval om de evolutie te verklaren . Hubert Van Belle omschrijft drie elkaar aanvullende visies op de werkelijkheid voor die creativiteit, emergentie, het niet vooraf gedetermineerd en echte nieuwheid enigszins verduidelijken. Bart De Moor laat zien hoe de evolutie een complex proces is waarin creativiteit een belangrijke rol speelt. Staf Hellemans beschrijft religie als toegang tot de werkelijkheid. Hij onderscheidt drie manieren in de omgang tussen wetenschap en religie: conflict (vijanden), contrast (vreemden voor elkaar) en contact (partners). Diederik Aerts laat zich vanuit de kwantummechanica inspireren om de deterministische beslissingsprocessen in de huidige representatieve democratie te doorbreken in de richting van een levende democratie.

Dit boek brengt de lezer in contact met het denken van een van de meest creatieve denkgroepen in Vlaanderen. Zoals de titel zegt durven zij nieuwheid denken. Uiteraard blijft het allemaal gecentreerd rond hoogwetenschappelijk werk, maar er komen geleidelijk toch wel enkele aanzetten tot praktische impact in het maatschappelijke leven. Het biedt ook goed weerwerk tegen de opkomende tendensen van creationisme in de godsdiensten en tegen het gevaar van reductionisme in de wetenschappen. Wie niet terugschrikt voor ernstig denkwerk zal in dit boek een stimulans vinden om open en creatief te leren denken. (13/04/09)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

HERIJKING VAN HET HUMANISME

recensie van:  Koo van der Wal, Humaniteit. Uitdagingen en perspectieven voor een eigentijds humanisme, Klement/Pelckmans, 2008, 90 blz.

De vraag naar het humane is al 2500 jaar lang erg relevant. Reeds Socrates en Plato waren sterk gericht op het ‘goede leven’ en het menselijk geluk. Ook vele filosofische geschriften uit het Oude Rome waren getekend door het zoeken naar de menselijke waardigheid en de leefregels om die te respecteren. Maar vooral sinds de opkomst van het humanisme (eind vijftiende begin zestiende eeuw) kreeg het humane een sterke impuls door de grote nadruk op individuele autonomie en mondigheid. Ook vandaag blijft deze vraag sterk in de belangstelling staan, met name in de humanistische beweging. Koo van der Wal, hoogleraar-emeritus wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam, gaat in dit boek op zoek naar een noodzakelijke herijking van het humanistische gedachtegoed. Het traditionele humanisme werd sterk getypeerd door het moderne denken met zijn mechanisering van het wereldbeeld, activisme en antropocentrisme. Dit geeft een bepaalde inkleuring van het humanisme die volgens van der Wal niet voldoende beantwoordt aan bepaalde nieuwe maatschappelijke vraagstukken en misschien ook niet tot de grond van het humanisme behoort. Hij denkt hierbij aan drie vraagstukken: onze verstoorde relatie met de natuur (milieuprobleem), de verkilling en verharding van de tussenmenselijke verhoudingen (gemeenschapsprobleem) en de spirituele armoede en zinsverduistering (spiritueel probleem). Op elk van deze probleemsferen geeft de auteur perspectieven voor een eigentijds humanisme. In plaats van de mens boven of buiten de natuur te plaatsen als een dominante actor, pleit hij voor een openheid die de moderne relatie van vervreemding tussen mens en natuur overstijgt in een natuurvriendelijk humanisme. Vervolgens komt hij op voor een relationeel vrijheidsbegrip, waarin vrijheid niet egocentrisch is maar zich slechts realiseert in solidariteit met anderen: autonomie met een menselijk gezicht. Als derde herijkingsfactor ziet van der Wal de acceptatie van enkele belangrijke bronnen van zinervaring, zodat er in het humanisme ook ruimte komt voor het religieuze met een gezond transcendentiebesef als impliciete dimensie van onze eindige werkelijkheid. In een (al te) korte slotbeschouwing gaat hij in op de verhouding  tussen politiek en levensbeschouwing.  Hij stelt dat politiek slechts ‘technisch’ juiste probleemoplossingen kan realiseren (bijvoorbeeld bij euthansie, bij keuzes in gezondheidszorg, bij het bestrijden van criminaliteit en racisme), wanneer  zij kan steunen op een cognitief-normatief betekenisschema, zoniet vervalt zij in louter pragmatisme. Als geestelijke stroming zou het humanisme juist hierin een belangrijke bijdrage kunnen leveren.

Dit boekje is een vurig pleidooi voor een eigentijds humanisme dat de hedendaagse mens kan aanspreken en bezielen. Het brengt een interne kritiek die het humanisme een nieuwe vitaliteit kan geven. Zo kan het oude idee van het humanum nog steeds belangrijke oriënterende ressources aanreiken voor een maatschappij in volle verandering. Een aanrader voor zinzoekers. (20/11/08)

 

 
bullet

recensie van:  EEN GENEALOGIE VAN HET PLURALISME

Guido Vanheeswijck,  Tolerantie en actief pluralisme. De afgewezen erfenis van Erasmus, More en Gillis,  Pelckmans/Klement, 2008, 112 blz.

Vandaag staat de vraag naar een pluralistische aanpak centraal in de ontmoeting tussen culturen en religies. In dit boek gaat de Vlaamse filosoof Guido Vanheeswijck, hoogleraar filosofie zowel aan de Universiteit Antwerpen als aan de KU Leuven, op zoek naar de ontstaansgeschiedenis van het begrip pluralisme om de huidige vraag naar actief pluralisme beter te begrijpen.  In de westerse wereld steunt het pluralisme op een traditie van nagenoeg vijfhonderd jaar. Sinds de opkomst van het eerste humanisme met Erasmus, More, Gillis en Cleynaerts groeide er een brede visie op redelijkheid die inging tegen het dogmatisme en het conservatisme van de middeleeuwse filosofie en theologie. Zij kozen voor een open geest die zocht naar wederzijds begrip tussen de culturen en religies, met name christendom, jodendom en islam. Maar dit hartstochtelijke pleidooi voor pluralisme was niet sterk genoeg om in de zestiende eeuw de soms hevige levensbeschouwelijke strijd tussen katholieken en protestanten (de godsdienstoorlogen) te doorbreken. De erfenis van de humanisten werd afgewezen. Toch kon de gruwelijke strijd niet blijven duren en met de Vrede van Westfalen (1648) werd een territoriaal bepaald pluralisme aanvaard. De vorst kon bepalen welke religie in zijn rijk aanvaard werd, maar onthield zich tegelijk van inmenging in andere regio’s.  Een soort passief pluralisme. Vooral onder impuls van de Franse denker Michel de Montaigne werd het territorialiteitsbeginsel geleidelijk opengebroken en werd de klemtoon verschoven naar het individuele recht van iedere menselijke persoon op eigenheid en gewetensvrijheid. Dit passief pluralisme ging echter twee wegen uit. In Frankrijk was dat vooral een vorm van privatisering: de staat was de behoeder van de vrijheid van de individuen, maar mocht zich niet mengen in de inhoud ervan. In de Nederlanden koos men voor verzuiling, waardoor levensbeschouwelijke groepen zich konden organiseren zonder door de andere te worden lastig gevallen. Met de opkomst van de wetenschappen en de moderniteit (Kant) kwam er een scheiding tussen de voorlaatste (wetenschappelijke) en de laatste (levensbeschouwelijke) vragen. Dit heeft er grotendeels toe geleid dat in de discussies in het wetenschappelijke, politieke en sociaal-maatschappelijke vlak de laatste vragen niet meer aan bod konden komen. Het passief pluralisme kreeg daardoor een sterk procedureel uitzicht, maar schuwde de inhoudelijke confrontatie. Vandaag komt een verschuiving in zicht van een passief naar een actief pluralisme, waarin de laatste vragen opnieuw aan de orde komen. Niet als scheidingsfactoren, maar als fundamentele uitgangspunten in discussie en overleg voor een redelijke uitbouw van de samenleving. Dat kan volgens Vanheeswijck alleen maar positief geduid worden als een uitzonderlijke kans op beter begrip van de verschillen. We moeten leren leven in het paradigma van diversificatie, niet langer van unificatie (blz. 104). In het laatste hoofdstuk gaat de auteur in op de rol van de hedendaagse universiteit om dit actief pluralisme te bevorderen.

Vanheeswijck brengt in een vlotte taal een ruime kijk op de genealogie van het pluralisme. Het kan de lezer helpen om het belang te appreciëren van een actief pluralisme in een context van cultuurvermenging. Een zeer waardevol essay, al zouden enkele aanwijzingen voor een concrete aanpak het geheel een grotere draagkracht kunnen geven. (28/06/08)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

NAAR EEN HEDENDAAGSE ETHIEK

recensie van:   Koo van der Wal,  Wat is er met de ethiek gebeurd? Over ethisch denken onder laatmoderne omstandigheden, Klement/Pelckmans, 2008, 245 blz.

 Tegenwoordig is het erg druk aan het ethische front. In de meest uiteenlopende gebieden komen  ethische kwesties ter sprake: geneeskunde, bedrijfsleven, journalistiek, onderwijs, ecologie, zorg, politiek. Het wordt almaar duidelijker dat mensen niet meer verantwoord kunnen handelen zonder zich de ethische vraag te stellen. De tijd waarin het morele handelen verliep volgens van buiten af geregelde vaste patronen is definitief voorbij. Koo van der Wal, hoogleraar emeritus filosofie aan de universiteiten van Amsterdam en Rotterdam, onderzoekt in dit boek welke verschuivingen geleid hebben naar een nieuw ethisch verstaan in onze laatmoderne tijd. Dit boek is een bundeling van artikels die hij in verschillende tijdschriften en readers gepubliceerd heeft sinds 1990. Alleen het laatste hoofdstuk dat ook de algemene titel van het boek draagt, is niet eerder gepubliceerd.

De fundamentele ommezwaai in ethisch denken vond plaats bij de opkomst van de moderniteit die de mens losrukte uit zijn afhankelijkheidsposities en hem tot de centrale figuur van de wereld maakte. Deze trend heeft zich doorgezet in de ontwikkeling van de wetenschappen en de democratische opvattingen in het politieke veld. Dit moderniseringsproces is vandaag tot volle wasdom gekomen in de verschijnselen van globalisering, technologie, mobiliteit en complexificatie van de hele leefsfeer. Tot voor kort bleven allerlei facetten van het ‘premoderne’ leven functioneren naast de nieuwe tendensen van de moderniteit. ‘Anders gezegd, werd onze samenleving gekenmerkt door een gelijktijdigheid van het ongelijktijdige’ (blz. 202). Maar in onze laatmoderne cultuur begint dit lastige amalgaam duidelijk te verdwijnen. De traditionele ethiek was gebaseerd op een denken dat ordening nastreefde van eenvoudige en overzichtelijke situaties die het handelingsterrein waren van een bewuste en verantwoordelijke actor. De handeling werd gezien als gericht op een duidelijk omlijnbaar doel, waarvan de neveneffecten accidenteel waren die met enige zorg te vermijden waren. Bovendien ging die ethiek uit van de eenheid van de leefwereld waarin alle domeinen met elkaar harmoniëren. Zo konden op alle domeinen dezelfde principes worden toegepast.  Maar in onze laatmoderne omstandigheden voldoet zulke ethiek niet meer. Door de almaar toenemende complexiteit van onze samenleving wordt ons handelen steeds meer  getekend door onzekerheid. Wie is nog verantwoordelijk voor de onoverzichtelijke, soms ook niet gewilde gevolgen van het handelen? Wat betekent de verantwoordelijkheid van een individu in collectieve beslissingen? Bestaat er ook iets als collectieve verantwoordelijkheid? Met welke nieuwe tijdschalen moeten we rekening houden, zoals bij vervuiling van milieu of het gebruik van kernenergie? Wat betekent betrokkenheid bij mensen en gebeurtenissen aan de andere kant van de wereld? Hoever hebben wij daar mee te maken? Bij de ethische vragen van vandaag verdwijnt de overzichtelijkheid en worden we steeds meer geconfronteerd met de ‘meervoudigheid van het morele’. Koo van der Wal pleit voor een noodzakelijke herbezinning van onze ethische concepten om een nieuw elan te verschaffen aan het ‘goede leven’ onder laatmoderne omstandigheden. Het geheel oogt zeer actueel en biedt interessante aandachtspunten voor verdere ontwikkelingen in het ethisch veld. Een boek dat in ieder geval aanzet tot een verruimd denken over de dringende problemen van onze tijd. (18/05/08)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

EEN SPIRITUELE KIJK OP DE CHRISTUSIDEE

recensie van:  George Santayana,  God in de mens. De Christusidee in de evangeliën, Pelckmans-Klement, 2007, 296 blz. 

De Spaans-Amerikaanse filosoof, literair criticus en romanschrijver Georges Santayana (1863-1952) heeft een omvangrijk en veelzijdig oeuvre op zijn naam staan. Toch is hij in Nederlandse taalgebied nagenoeg onbekend. Zijn belangrijkste filosofische werken zijn The Life of Reason (1905-1906, 5 delen) en Realms of Being (1927-1940, 4 delen). Zij handelen respectievelijk over de voornaamste takken van het menselijk denken (common sense, maatschappij, religie, kunst, wetenschap) en over de verschillende zijnssferen (ideële objecten, de materie, de waarheid, de geest). God in de mens is het eerste van zijn werken dat in het Nederlands vertaald wordt. Het werd geschreven naar het einde van zijn leven toen hij zich had teruggetrokken in een klooster in Rome (1946). Deze vertaling wordt voorafgegaan door een uitgebreide inleiding over leven en denken van Santayana door de Nederlandse filosoof Paul Juffermans, die tevens  de vertaler van het boek is. In God in de mens gaat Santayana niet op zoek naar de historische Jezus, maar naar wat hij de Christusidee noemt: het geheel van theologische en filosofische opvattingen die impliciet en dikwijls ook onuitgewerkt in de evangelieteksten opgesloten liggen. Deze Christusidee kan volgens Santayana ontdekt worden door een empathische literaire interpretatie en een verhelderende filosofische analyse, met name van onopgehelderde termen als Zoon van God, Mensenzoon en Messias. Je krijgt hier het gevoel dat de werkmethode van Santayana niet echt nieuw is maar reeds langer door de bijbelse literaire kritiek wordt toegepast. Toch legt hij enkele nieuwe accenten door de verhalen te benaderen vanuit hun  religieus geïnspireerde verbeelding in plaats vanuit de historische waarde ervan. Volgens Santayana is de Christusidee gegroeid als een samenstel van vermoedens en intuïties die door gelovige inspiratie in de geest van de evangelieschrijvers zijn ontstaan. Bovendien bezigt Santayana in zijn analyse voortdurend termen uit zijn eigen filosofie: geest, animale psyche, essentie, zelftranscendentie, enzovoort. Dit kleurt zijn visie op het Christusbeeld op een specifieke wijze, vanuit een menselijk perspectief.

Structureel bestaat dit boek uit twee delen. Het eerste deel is een literaire kritiek van de belangrijkste elementen uit de evangelieverhalen: wonderen, parabels, profetieën, lijdensverhalen, verrijzenis. Hier volgt hij expliciet de teksten en verhaalde feiten van zeer nabij, maar brengt toch wel gevoelige vooral spirituele interpretaties. In het tweede deel onderzoekt Santayana vanuit zijn eigen filosofie enkele belangrijke voorstellingen uit de joodse en christelijke traditie, zoals theïsme, vaderschap van God, moralisme, Gods liefde tot de mens, enzovoort. Hier staat hij verder af van de evangelieteksten.

In dit boek word je als lezer voortdurend gecounterd. Je volgt de lijn van de goddelijke inspiratie, maar plots slaat het om naar een menselijke voorstelling. Of je voelt innig mee met de menselijke figuur van Jezus die dan plots weer verandert in een goddelijke kracht. Literair gezien is het een sterk boek, maar de spirituele, soms zelfs enigmatische schrijftrant van de auteur maakt het lezen meermals tot een inspanning. Santayana laat in ieder geval zien dat de verbeeldingskracht van de evangelieschrijvers een grote rol heeft gespeeld in het verwoorden van een Christusbeeld dat al enkele decennia onder zijn leerlingen leefde. Niet zozeer als historisch getuigenis, maar als product van poëtische verbeelding, eigen aan goede verhalen. Je zou kunnen zeggen dat God vermenselijkt wordt, maar vooral dat de mens ‘verheerlijkt’ wordt. (12/12/07).

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

GEWELD EN OORLOG

recensie van:  Thijs Jansen, Janne Nijman & Jan Willem Sap, Burgers en barbaren. Over oorlog tussen recht en macht, Boom, 2007, 379 blz.

Sinds het einde van de Koude Oorlog zijn geweld en oorlog in onze samenleving wel enigszins verminderd, maar ze hebben een ander karakter gekregen. Terrorisme, schurkenstaten met vernietigingswapens, genocides, etnische zuivering, enzovoort vragen een andere aanpak dan de traditionele oorlogvoering tussen nationale staten. Het Nederlandse kwartaaltijdschrift Christen Democratische Verkenningen (Zomer 2007) brengt een interessant themanummer over deze kwestie. De titel suggereert dat in de huidige situatie de scheidslijnen tussen burgers en barbaren eerder vervagen, omdat de barbaren niet meer ‘buiten’ wonen, maar ‘tussen’ de burgers in verblijven. Daarom stelt zich expliciet de vraag hoe in deze nieuwe situatie oorlog en geweld in de hand kunnen worden gehouden. Men vraagt opnieuw naar wat een ‘rechtvaardige oorlog’ is. Het gevaar is niet denkbeeldig dat men om de barbaren te bestrijden zelf barbaar gaat worden, denk maar aan Guantànamo, Abu Ghraib en Kosovo. De nieuwe wereldorde vergt zonder meer een radicaal nieuw denken.

Allereerst moet de klemtoon komen te liggen op internationale rechtvaardigheid. De reeds in 1973 overleden rechtsdeskundige stelde dat internationale vrede slechts mogelijk is wanneer er een internationaal recht bestaat dat supranationale bevoegdheid heeft. Daarom moet dringend worden nagedacht over de rol van de Verenigde Naties in de 21ste eeuw voor het bevorderen van vrede en veiligheid. Vandaag zijn de Verenigde Naties vooralsnog een interstatelijke organisatie gebleven. Zij zouden kunnen ontwikkelen tot een pluriforme, multi-actor wereldorganisatie. Een nieuwe invulling van  de bevoegdheden van de Veiligheidsraad is hierbij hoogstnoodzakelijk. Die zou meer kunnen worden opgezet vanuit een vertegenwoordiging van regionale organisaties zoals de Eu in plaats vanuit aparte landen waarvan sommige met vetorecht. Dit zou een nieuw elan kunnen geven aan de terrorismebestrijding. Bij de huidige antiterroristische maatregelen valt de balans soms ten nadele van de bescherming van mensenrechten uit (privacy, hoor en wederhoor, rechtsbescherming, enzovoort). Van de afzonderlijke staten mag verwacht worden dat zij hun recht van zelfverdediging en macht niet eigenmachtig en eindeloos blijven oprekken.  

Deze bundel besteedt ook veel aandacht aan de plaats en de rol van Nederland in de internationale rechtsorde. Vooral de Nederlandse steun (Balkenende IV) aan Bush in Irak wordt gezien als een bedreiging van de internationale rechtsorde. Het laatste deel van het boek gaat over de kwestie van de rechtvaardige oorlog. Hier worden principes en praktijk tegen elkaar afgewogen. Opvallend zijn hier de vertaalde kritische artikels van de Amerikaanse auteurs Michael Walzer en James W. Skillen. Tevens worden in dit kader  in aparte artikels de stellingen over een gerechtvaardigde oorlog in vier wereldreligies bekeken. (judaïsme, westers christendom, hindoeïsme en islam), dit zowel historisch als actueel.

Deze bundel brengt een zeer gevarieerde kijk op een van de belangrijkste items uit de huidige wereldpolitiek. De probleemstelling is uiterst actueel en dwingt de lezer om zelf stelling te nemen. De teneur van het geheel wijst op de absolute noodzaak van een versterking van mensenrechten en van de internationale rechtsorde als geheel. Haast alle artikels zijn vlot geschreven, sommige in interviewstijl met de vinger op de pols. Ze bieden bovendien een rijke bron aan discussiemateriaal waarmee in scholen en vormingswerk goed gewerkt kan worden. (09/10/07)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

FILOSOFEN OVER SEKS

recensie van:  Machteld Allan (red.),  Hoe te beminnen. Filosofen over seks, Meulenhoff, 2007, 331 blz.

Ook filosofen hebben heel wat geschreven over seks. Reeds bij Plato was het een belangrijk thema in zijn beroemde Symposium. In dit verhaal laat Plato zien hoe het bij Socrates op de eerste plaats ging over eros als een streven naar het hogere, het goede en het schone.  Die Eros was niet lichamelijk en we zijn haar sinds de Renaissance ‘platonische liefde’ gaan noemen. Maar toch komt in het Symposium ook de lichamelijke kant van de liefde, noem het maar seks, duidelijk naar voren komt, vooral in de discussie van Alcibiades. Bij hem is eros de lichamelijke begeerte met alle persoonlijke consequenties vandien. Uitgaande van deze spanning heeft de Nederlandse auteur Machteld Allan een reader samengesteld waarin zij enkele belangrijke teksten over seks uit de geschiedenis van de filosofie samenbrengt. Als eerste tekst brengt zij Alcibiades’ toespraak uit het Symposium en als laatste de kritische beschouwing daaromtrent van  Martha Nussbaum. Tussen deze twee teksten in vinden we beschouwingen van zowel klassieke als hedendaagse bekende filosofen. Lucretius beschrijft de spanningen van het verlangen. Arthur Schopenhauer gaat op zoek naar een metafysica van de geslachtelijke liefde. Hij beklemtoont de onverwoestbaarheid van de kern van individu dat langs zijn geslachtelijke liefde voortleeft in de soort: alle seks is ondergeschikt aan het streven van de soort. Immanuel Kant legt de klemtoon op het feit dat het huwelijk (en alleen op basis van het contract) de vergoelijking is voor het egoïstisch motief dat aan alle seksuele activiteit ten grondslag ligt. Kierkegaard toont ons in zijn dagboek de macht van de verleiding die haast onvermijdelijk uitloopt op het verlies van de onschuld maar dan  ook het einde van de relatie betekent. De actuele teksten zijn van de hand van Roger Scruton (opwinding), Maurice Merleau-Ponty (het lichaam als geseksualiseerd wezen), Alan Soble (de ethiek),  Ayn Rand (het genot) en C.S. Lewis (eros).

Als geheel biedt deze reader interessante denkstof aan rond een thema dat in de filosofie te makkelijk op de achtergrond blijft. Als onderzoeksthema zijn liefde en seks vandaag haast een monopolie geworden van de psychologie en andere menswetenschappen. Toch heeft ook de filosofie daaraan een belangrijke bijdrage te leveren. Zij kan zich vragen stellen over het doel en de waarde van seks, over de zin van de liefde en haar bijdrage aan het samenleven. Machteld Allan heeft met deze reader een aanzet gegeven die zichtbaar maakt hoe dit kan. Dat lijkt mij haar grote verdienste. Toch blijf je wat op je honger zitten. Er zal nog heel wat werk moeten worden geleverd om deze inzichten te actualiseren en te richten op de belevingen en ervaringen van hedendaagse mensen. Herkenningspunten zijn gegeven, maar nieuwe openingen ontbreken. Dat is misschien de zwakte van deze reader. Ook Martha Nussbaum heeft al wel andere dingen geschreven over seks dan haar commentaar op Alcibiades’ toespraak. Maar alles bij elkaar toch een boek dat thuishoort op de boekenplank van wie filosofische geïnteresseerd is. (07/08/07)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

DUURZAME ONTWIKKELING REVISITED

recensie van:  Koo van der Wal en Bob Goudzwaard (red.), Van grenzen weten. Aanzetten tot een nieuw denken over duurzaamheid, Damon, 2006,  231 blz.

In het fameuze VN-rapport van de Brundtland-commissie (1987) over milieuzaken stond het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ centraal. Sindsdien wordt ‘duurzame ontwikkeling’ begrepen als “de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen”. De voorliggende bundel onder de redactie van de twee bekende Nederlandse academici Koo van der Wal en Bob Goudzwaard bekijkt nu twintig jaar later hoe het staat met onze houding tegenover duurzaamheid. Het redactioneel standpunt gaat uit van de vaststelling dat de moderne samenleving een structureel onduurzaam karakter vertoont. De huidige economische en politieke tendensen zijn bijna uitsluitend gericht op groei zonder weinig of geen rekening te houden met de grenzen die aan deze groei gesteld moeten worden. Het wordt hoog tijd dat we een nieuw denken ontwikkelen dat groei niet langer als obsessie ziet, maar als een weg om de aarde op een zinnige wijze te beheren. De aangezochte auteurs zijn stuk voor stuk eminente deskundigen in hun vakgebied. Verschillende terreinen worden geanalyseerd en kritisch besproken: de beperktheid van de energiebronnen, onze relatie met andere levensvormen (dieren, planten, enz.), de risico’s van klimaatverandering, onze wijze van consumeren en produceren. Naast deze analyses bevat de bundel ooi meer filosofische bijdragen. Om een leefbare toekomst te realiseren moeten we dringend een echte realiteitszin ontwikkelen en bereid zijn tot overeenkomstig handelen. Dit veronderstelt een drievoudige inzet. Allereerst is het van belang duidelijker bewust te worden van de natuurlijke, ecologische, energetische en sociale grenzen die bij het leven zelf behoren. Vervolgens zullen we moeten leren omgaan met de spanningen die op het snijpunt met die grenzen ontstaan. De eisen van duurzaamheid moeten uiteindelijk voorrang krijgen. Onbezonnenheid is onverantwoord en heeft vaak een veel te hoge prijs die we uiteindelijk niet meer zullen kunnen betalen. Tenslotte moeten we zoeken naar uitwegen. Er is nood aan een nieuw denken. Het heeft geen zin terug te vallen in het oude denken dat steunt op het vertrouwen in de krachten van de technische vooruitgang en een wereldwijde spontane marktwerking. De auteurs in dit boek getuigen er op meervoudige wijze van hoe dringend nieuwe waardeheroriëntaties zijn en hoe gedragveranderingen en ondersteunende beleidsmaatregelen niet ten koste van menselijk welzijn hoeven te gaan. Duurzaamheid is een wereldomvattende oriëntatie zonder weerga met veel dimensies, maar zeker niet onmogelijk. Dat is de hoopgevende boodschap van dit boek.

Ondanks de grote verscheidenheid van invalshoeken is in deze bundel toch duidelijk een rode draad te herkennen: we moeten onze illusies van onbeperkte groei doorbreken en een bewuste versobering van levensstijl ontwikkelen. Het boek is ondanks zijn deskundige aanpak erg vlot leesbaar. Dat is een grote verdienste en maakt het geschikt om een breed geïnteresseerd publiek aan het denken te zetten. Het reikt ook enkele tools aan om concreet aan de slag te gaan, zeker nu de toch wel sterke confrontatie met de klimaatveranderingen ons uitdaagt het probleem ernstig aan te pakken. (07/05/07)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

FILOSOFEN DENKEN OVER EUROPA

recensie van:  J.J.A. Mooij,  Het Europa van de filosofen, Klement/Pelckmans, 2006.

 De aandacht van filosofen voor Europa is niet nieuw. Verschillende thema’s, die in het twintigste-eeuwse-denken over Europa voorkomen, hebben een lange voorgeschiedenis. Sommige ontstonden in de tijd van de Verlichting en de Romantiek, andere gaan terug op de middeleeuwen, nog andere dateren uit de klassieke oudheid. De Nederlandse filosoof Mooij, emeritus hoogleraar in de analytische filosofie aan de Universiteit Groningen, laat in dit essay zien dat filosofen een belangrijke bijdrage hebben gehad in het tot stand komen van de Europese gedachte. Vooral de verhouding van Europa met het Oosten of de tegenstelling tussen beide heeft eeuwenlang centraal gestaan. Hierin speelden het Christendom, het Latijn als algemene taal, maar ook de bewondering voor het Oosten (ex oriente lux) een grote rol. Maar vooral vanaf de negentiende eeuw kwam de vraag naar de betekenis en de rol van Europa steeds meer naar voren bij figuren als Victor Hugo, Immanuel Kant, Novalis, Ernest Renan, John Henry Newman, Fichte en uiteraard ook Hegel en Marx en Nietzsche. In hun teksten kwam een zeer verscheiden beeld van Europa tot uiting. Een algemene trend was dat Europa een grote beschavingstaak had in de wereld omwille van zijn hogere cultuur. Tegelijk werd deze visie doorkruist door de nationalistische tendensen van Duitsland en Frankrijk die elke voor zich de hoogste plaats opeisten.

Mooij bespreekt ook uitdrukkelijk de periode van het interbellum waarin met name figuren als Oswald Spengler, Arnold Toynbee, Thomas Mann op een optimistische wijze de aanzet gaven voor een nieuwe rol voor Europa. Naar het einde van deze periode (bij de doorbraak van het nazisme in Duitsland) brengen vooral Julien Benda, Hermann Keyserling en Paul Valéry eerder pessimistische geluiden, al bleven ze geloven in solidariteit en autonomie. De term crisis was niet uit de lucht. Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een nieuw elan. In september 1946 werd in Genève een conferentie gehouden over de Europese geest met enkele belangrijke namen: Julien Benda, Denis de Rougemont, Karl Jaspers, Georg Lukàcs, Merleau-Ponty en enkele anderen. Deze conferentie vormde een eerste aanzet tot een nieuwe bezinning op de identiteit en de waarde van de Europese beschaving. Zij viel ook samen met de periode van het begin van de Raad van Europa en de EEG. In een laatste hoofdstuk beschrijft Mooij de laatste dertig jaar waarin hij vooral filosofen als Gadamer, Finkielkraut, Enzensberger, Kolakowski en de Tsechische Jan Patocka in het licht stelt. In zijn slotbeschouwing wijst Mooij op drie tradities die de huidige Europese geest sterk hebben beïnvloed: de Verlichting, Europa’s bijzondere rol in de wereld (naar buiten) en de geest van zelfkritiek (naar binnen).

Dit essay is vlot geschreven, brengt een breed perspectief en biedt voldoende opening om de betekenis en de rol van Europa verder door te denken, zonder eigenwaan en triomfalisme. Toch mis je in dit boekje de meest actuele spanningen rond de acceptatie van een Europese Grondwet, de integratie van de nieuwe lidstaten en het snel doorbrekende interculturalisme. Spijtig dat een filosoof als Jürgen Habermas hier onbesproken blijft die daarover al heel wat heeft gewerkt.(13/01/07)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

OP DE GRENS VAN DE MODERNITEIT

recensie van:  Francis Bacon,  Aforismen over de interpretatie van de natuur en het rijk van de mens. Ingeleid, vertaald en geannoteerd door Henri Oosthout, Klement, 2006.

Er is vandaag veel belangstelling voor de filosofische grondleggers van de moderniteit. De kritiek van het postmodernisme heeft velen aangezet om de basiswerken van de moderne filosofie opnieuw te gaan lezen. In dat kader dient ook dit boek geplaatst te worden, al dient gezegd dat Francis Bacon (1561-1626) geen echt modern auteur was. De moderniteit vond haar wortels in de zeventiende eeuw, vlak na het optreden van Bacon. Toch komt de problematiek reeds bij Bacon aan de orde, met name in zijn reactie op het rationalisme dat ervan overtuigd was dat menselijkheid kan worden bedacht en geconstrueerd. Bacon pleitte eerder voor de nederigheid van het menselijk verstand en gehoorzaamheid aan de natuur, maar stimuleerde tegelijk het experimentele natuuronderzoek. zoals dat door Robert Boyle en Christiaan Huygens in praktijk werd gebracht. Bacon was geen grondlegger van het moderne onderzoek, maar hij tastte de grenzen af van een traditie en droeg er zo toe bij dat die traditie van binnenuit werd opgeblazen. Hij was geen vernieuwer, maar tekende de ruimte uit waarin vernieuwing tot stand kwam.

De Nederlandse filosoof Henri Oosthout heeft nu het eerste deel van  Bacons beroemdste werk Novum Organum uit 1620 in goed Nederlands vertaald. Dit eerste deel van het Organum bestaat uit 130 aforismen die gelezen moeten worden als een verzameling min of meer op zichzelf staande inzichten die zonder strikte logische ordening bij elkaar worden gebracht. Toch betekent dit niet dat Novum Organon geen structuur zou hebben. Na een reeks inleidende aforismen (1-37) over het primaat van de natuur en de onmacht van de traditionele logica volgen nog twee delen, een lijvig deconstructief deel (38-114) en een korter deel dat als voorbereiding dient op de Baconiaanse methode (115-130). In het eerste deel geeft Bacon na een kritiek op het aangeboren menselijk denken of de drogbeelden van het verstand (38-68), een kritiek op de bewijsvoeringen en de theorieën (69-91), waarin hij vooral aandacht heeft voor de onmacht van de vroegere denkers (71-90) en voor de oorzaken van de toenmalige malaise (78-91). Tenslotte wijst hij op de tekenen van hoop in zijn tijd (92-114), zoals grondige reorganisatie van het experiment en zorgvuldige inductie, onverwachte ontdekkingen en een betere besteding van tijd en capaciteiten. In het tweede deel presenteert Bacon het nieuwe werktuig (novum organum) dat het aanzien van de wetenschap grondig moet veranderen. Hij legt veel nadruk op gehoorzaamheid aan de natuur: geen onbegrijpelijke of onbetrouwbare kennis, maar een juist begrip van de natuur. Op die basis kan de nieuwe methode voor alle wetenschappen geldig worden.

Inleidend op de vlotte en goed leesbare vertaling van de aforismen brengt Oosthout een kort maar eminent essay over Bacon en de context waarin hij leefde en werkte. Het occultisme (Paracelsus, het alchemisme), het humanisme (Erasmus, Montaigne), het belang van het experiment (Paracelsus, Telesio, Galilei), van de wiskunde en de inductie vormen een belangrijkse context vooreen nieuwe wetenschap. Deze inleiding zet de lezer op weg om de aforismen van Bacon beter te plaatsen en te begrijpen. Ook de aanvullende notities, het glossarium en het register van eigennamen zijn goed hulpinstrumenten. Het is ongetwijfeld een verrijking dat Novum Organum nu ook beschikbaar is voor het Nederlandstalige publiek. (02/12/06)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

BEZINNEN MET KIERKEGAARD

recensie van:  Hans Van Munster,  Wijsheid van Kierkegaard, 365 teksten voor elke dag van het jaar, lannoo, 2006, 339 blz.

De Deense filosoof Soren Kierkegaard (1813-1855) staat vandaag opnieuw sterk in de belangstelling. Verschillende teksten uit zijn oeuvre worden vertaald en bieden goede denkstof in confrontatie met huidige maatschappelijke kwesties. Het verrast soms hoe actueel de teksten van Kierkegaard zijn. De bekende Nederlands franciscaan Hans van Munster, filosoof en theoloog, brengt nu een boek met een selectie van korte teksten (telkens minder dan een bladzijde) uit het hele werk van Kierkegaard als stof voor rustige bezinning. Voor iedere dag van het jaar heeft van Munster een korte tekst vertaald waarmee hij de lezer uitnodigt het oeuvre van Kierkegaard beter te leren kennen. Hij hoopt dat de lezer in gesprek met deze teksten zijn eigen ‘toespreker’ wordt.

Kierkegaard stamt uit de piëtistische (protestantse) milieus van het begin van de negentiende eeuw waarin hij ongetwijfeld inspiratie vond om zijn ervaring van het christelijk geloof voldoende voeding te geven. Maar tegelijk ontmaskert hij dit piëtisme als een absolutistische vorm van christendom dat als een machtssysteem de ‘kleine luyden’ overheerst en inpast. Voor hem zijn de kerken dan ook machtsvormen die met alle middelen bestreden moeten worden. Kierkegaards geloof sluit nauw aan bij zijn filosofische visie van de ‘enkeling’,  de mens die op bewuste wijze voor het leven kiest maar voortdurend dreigt opgeslokt te worden door het ‘publiek’ (massa), waarin de moraal zijn kracht verliest. Daarom dient men in een persoonlijke aanhankelijkheid de weg van Christus te gaan in plaats van in een onpersoonlijke vorm van geloof alleen maar waarheden aan te nemen die het leven niet bevruchten. Het christelijk geloof is geen gehoorzame onderwerping aan Gods majesteit. Het christendom begint volgens Kierkegaard bij elke generatie (en dus ook bij iedere mens) opnieuw. Het is geen leer, maar een bestaansmededeling.  De echte christen is de enkeling die met zijn bestaan het bestaan van Christus herhaalt. Centraal bij Kierkegaard staat de authenticiteit. Elke ander poging om tot zichzelf te komen, loopt uit op vervreemding en zonde, waarin de beweging ophoudt en de mens zich opsluit in onvrijheid, onmacht of onwil om zich naar de andere te openen. Kierkegaards pleidooien voor het christelijk geloof zijn gericht op de ontwikkeling van een fervent geloof dat zich niet afhankelijk maakt van een verstikkende systeem.

De door van Munster gekozen tekstfragmenten trachten het jaar rond de lezer te confronteren met deze geëngageerde kijk op geloven. De thematiek is dan ook zeer breed: liefde, zelfverloochening, goed en kwaad, dood, de bron in jezelf, de einder van het bestaan, eros, Gods aanwezigheid, gebed, stilte, geduld, te veel om op te noemen. De vertaling door van Munster zelf is goed geslaagd en geeft aan de teksten een hedendaags accent. Deze overbrugging van haast twee eeuwen maakt het boek goed leesbaar en laat zien hoe Kierkegaard ook vandaag nog veel te bieden heeft. Hij leefde immers ook in een tijd waarin vele zekerheden verdwenen en alles opnieuw herdacht werd. Je mag terecht spreken van een bezinningsboek met open geest en zonder franjes, zonder eng dogmatische taal of sentimentaliteit, eerder nuchter en realistisch. (24/03/06)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

WAT IS WAARHEID?

recensie van: Simon  Blackburn,  Filosofie van de waarheid, De Bezige Bij, 2006. 

De vraag of wij de waarheid kunnen kennen is wellicht zo oud als de mensheid zelf. Maar de antwoorden op die vraag zijn zeer verscheiden. Volgens sommigen is onze kennis alleen maar illusie, volgens anderen kennen wij de dingen zoals ze zijn, weer anderen blijven twijfelen en nemen eerder een sceptische of agnostische houding aan.  Het postmodernisme met zijn relativerende kracht heeft deze problematiek opnieuw levensgroot in de belangstelling geplaatst. Simon Blackburn, hoogleraar filosofie aan de universiteit van Cambridge, gaat in dit boek uitvoerig op deze kwestie in. Hij gaat na hoe uiteenlopende filosofen als Plato, Locke, Hume, Nietzsche en Wittgenstein over de waarheid dachten en haar binnen hun eigen filosofische visie wisten te plaatsen. En deze posities confronteert hij met de hedendaagse vraagstelling over waarheid en brengt hierbij enkele belangrijke auteurs in stelling zoals Williams, Putnam, Gadamer, Derrida, Rorty, Nagel, Sellars, e.a.  Het grote probleem is dat de mens zich steeds meer als maat van alle dingen is gaan beschouwen, zodat hij zich niet meer op een instantie boven of buiten de wereld (God, Idee, Macht) kan blijven beroepen om met het probleem klaar te komen. De vraag is dan of alles relatief wordt en er geen absolute waarheid meer bestaat. Zijn er dan geen vaste normen of waarden meer? Hangt alles af van onze subjectieve interpretatie? Wat blijft er over van ‘geloof’ en ‘vertrouwen’? Moeten we ons dan tevreden stellen met een minimalistische interpretatie die zich beperkt tot de ‘feiten’. Maar wat zijn dan de ‘feiten’? Om tot een verhelderend inzicht te komen werkt Blackburn met een centraal schema dat steunt op vier domeinen die telkens een eigen benadering van waarheid weergeven maar ook elkaars tegenpolen vormen. Het eliminativisme wijst alles af wat niet past in de eigen denkschema’s. Zo willen sommigen het religieuze taaleigen uitsluiten, anderen eerder de wetenschappelijke terminologie, enzovoort. Het realisme stelt het eigen discours als de enige waarheid voor. Het gaat ervan uit dat het  in staat is de wereld te beschrijven zoals hij is. Feiten zijn feiten, de dingen zijn waar of onwaar. Het constructivisme beklemtoont dat je niet de waarheid bezit, maar dat je er moet naar blijven zoeken en opbouwen. Het is eerder pragmatisch en werkt met de acceptatie van waarschijnlijkheden. Tenslotte is er het quietisme dat eerder deconstrueert en zich beperkt tot de regels die in een bepaald gebied van de werkelijkheid heersen. Zich daartoe beperken en er leren mee leven is volgens het quietisme de enig mogelijke houding in verband met de waarheid.

Blackburn wil aantonen dat ook in onze warrige tijden de mens enig houvast kan vinden. Of je nu gelovige bent, atheïst, postmodernist, scepticus of nihilist, ergens moet toch een minimale waarheid te vinden zijn. Maar het boek maakt duidelijk dat zoiets niet eenvoudig is. We beschikken niet over een ‘absoluut’ verhaal dat de waarheid gratis cadeau geeft. Slechts door permanent te blijven zoek naar verklaringen en beoordeling van onze discoursen kunnen we misschien stap voor stap een stukje van de sluier lichten.

Blackburns boek leest niet makkelijk, het vraagt een intense aandacht en een vermogen om talrijke associaties en verwijzingen te kunnen plaatsen. Daarom is het slechts aangewezen voor wie reeds over een  flinke dosis filosofisch inzicht beschikt. Toch gebruikt de auteur ook enkele boeiende metaforische verwijzingen die het boek ook wel leesbaar maken voor wie zich echt wil verdiepen in de vraag naar waarheid. (31/08/06)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

KIERKEGAARD ALS MAATSCHAPPIJCRITICUS

recensie van:  Frits Florin / Soren Kierkegaard, Een passieloze tijd. De actualiteit van Kierkegaards maatschappijkritiek, Ten Have, 2006, 143 blz.

Kierkegaard (1813-1855) is bekend als een sterk criticus van zijn eigen tijd. Hij analyseerde op scherpe wijze de grote onverschilligheid die hij in het politiek en maatschappelijk veld meende te herkennen. Hij noemde zijn tijd een ‘passieloze tijd’, een tijd waarin de begeestering voor waarden werd uitgehold.  Frits Florin, filosoof en theoloog, brengt in dit boek een geslaagde Nederlandse vertaling van een deel van Kierkegaards De recensie van een roman uit 1846, dat Een passieloze tijd als titel kreeg.

In het eerste deel van dit boekje brengt Florin enkele beschouwingen over Kierkegaards maatschappijkritiek waarin hij vooral de thema’s vrijheid, gelijkheid, broederschap ter sprake brengt die Kierkegaard bespeelde in het zog van de Franse Revolutie. Daarbij gaat Florin ook in op de betekenis van Kierkegaard voor onze tijd. Origineel is het slot van zijn kort essay waarin hij een gesprek fingeert tussen Kierkegaard en Albert Camus over de romanfiguren van deze laatste uit De vreemdeling en De pest. Hier komen onverwachte perspectieven naar boven over leven en niet willen leven.

Het tweede deel van Florins essay bevat de vertaling van Kierkegaards Een passieloze tijd. Dit stuk is het derde deel van een grote recensie van de roman Twee tijdperken van de Deense schrijfster Thomasine Gyllembourg. Kierkegaard had een grote bewondering voor deze roman en bracht die tot uiting door het schrijven van een lange recensie. Hij herkende in de ontwikkeling van de romanfiguren van twee generaties de juiste typering van wat er zich in de samenleving van zijn tijd afspeelde. Een verschuiving van passie naar passieloosheid. Dat komt vooral doordat de ‘enkeling’, de mens die op bewuste wijze voor het leven kiest, opgeslokt werd door het ‘publiek’ (massa), waarin de moraal zijn kracht verliest. Na het tijdperk van de ‘revolutie’ (op basis van de kracht van de individuen) is er het tijdperk van de verdwaling, de traagheid, de inertie, het alleman (door de leegheid van de massa). Het verstand wordt inhoudsloos en de geestdrift verdwijnt. Helden maken plaats voor meelopers. De drijfveren van het leven verliezen hun elasticiteit. Men houdt nog wel de status hoog, maar het is een en al dubbelzinnigheid. In plaats van het gesprek komt het kletsen, oppervlakkig gepraat, in plaats van erotiek komt geflirt. Mensen duiken onder in de anonimiteit. Ze weten veel, maar ze willen er niet naar handelen.

Als je deze recensie leest, 160 jaar geleden geschreven, krijg je soms het gevoel dat het allemaal over vandaag gaat. Hier en daar blijven uiteraard enkele historisch bepaalde accenten, maar het geheel kan gelezen worden als een kritiek op de huidige maatschappelijke ontwikkelingen. Kierkegaard leefde in een tijd waarin de media nog geen grote invloed hadden, maar je zou kunnen zeggen dat hij aanvoelde wat ze in de toekomst zouden bewerken: een maatschappij vol oppervlakkigheid en dubbelzinnigheid. Voor velen die denken dat Kierkegaard alleen maar een pessimistische existentialist is met een ontoegankelijke boodschap kan dit werkje hem beter verstaanbaar maken en hem zelfs een grote actualiteitswaarde schenken. En dat is geen geringe verdienste. (08/06/06)

 

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 
bullet

RELIGIEUZE THEMA'S BIJ KIERKEGAARD

recensie van:  Udo Dodoens, In het teken van tegenspraak. Steekhoudende gedachten van Soren Kierkegaard, Meinema, 2005, 120 blz.

Soren Kierkegaard (1813-1855) staat vandaag weer sterk in de belangstelling bij filosofische auteurs. In dit boekje bladert de Nederlandse predikant en filosoof Udo Dodoens door de dagboeken van Kierkegaard met name om de religieuze en godsdienstige beschouwingen van de auteur zichtbaar te maken. Deze dagboeken die een groot deel van Kierkegaards oeuvre beslaan, zijn over het algemeen samengesteld uit korte aantekeningen en invallen. Doedoens heeft gekozen voor een bloemlezing met commentaar. Elk hoofdstuk is op dezelfde wijze opgebouwd. De auteur begint met een korte inleidende beschouwing over het aangesneden thema en geeft daarna enkele uitgeknipte teksten van Kierkegaard zelf in een goede vertaling. Als belangrijkste thema’s komen aan de orde: mensen, existeren, geloven, zonde en vergeving, Jezus Christus, bidden, autoriteit, liefde, tijd, passie, enzovoort. Doorheen deze thema’s komt tot uiting hoe Kierkegaard zich afzet tegen het geloof als systeem of als instelling (kerk). Hij kiest radicaal voor de ‘enkeling’, de mens die zich ‘krachtens het absolute’ uit het woud van betrekkelijke verhoudingen en verplichtingen heeft losgemaakt en zo onvoorwaardelijk aanwezig kan zijn in wat hij denkt en doet. De mens die niet wil ondergaan in de massa. De mens als hartstochtelijk wezen dat zich niet laat inpassen in regels en ideologieën. Zo is Kierkegaard zelf een teken van tegenspraak, een beetje een roepende in de woestijn. Vele wijze woorden zijn verrassend genoeg erg actueel. Volgens Dodoens is Kierkegaard een beetje Socrates in de christenheid.

Deze bloemlezing helpt ons om mediterend te grasduinen in het uitgebreide oeuvre van Kierkegaard. Uiteraard heeft Dodoens keuzes gemaakt, maar zijn inbreng doet geen afbreuk aan de inspiratie van de grote filosoof. Integendeel, ze brengt ons in contact met Kierkegaards bewogenheid die vandaag dikwijls ontbreekt in het spreken over mens en samenleving. Geen ingewikkelde theorieën, maar rustige, hoewel kritische, bezinning. (8/06/06)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

recensie van:  MONDIALE PUBLIEKE GOEDEREN

Dries Lesage (red.), Het beheer van de wereld, Academia Press, 2006, 231 blz.

De mensheid kampt vandaag met reusachtige problemen: oorlog, armoede, klimaatwijziging, terrorisme, noem maar op. Dit ondergraaft de levenskwaliteit van talloze miljoenen mensen. Er moet dringend worden ingegrepen. Daarover zijn al massa’s rapporten en kritische beschouwingen geschreven, maar de hamvraag is wat er moet gebeuren en vooral of er wereldwijd voldoende politieke draagkracht voor bestaat. Onder de redactie van Dries Lesage publiceert de Onderzoeksgroep Global Governance van de Vakgroep Politieke Wetenschappen van de Universiteit Gent een indringende studie over deze thematiek. Zij willen niet het zoveelste boek in de rij zijn dat alleen maar jammerklachten en pessimistische beschrijvingen brengt. Origineel aan dit werk is de focus die gericht wordt op de politieke haalbaarheid van politieke mondiale goederen. Politieke haalbaarheid is niet alleen een kwestie van technische haalbaarheid maar gaat ook over ethische keuzes die door burgers en politici gemaakt worden over de ultieme vraag of iets wenselijk is of niet. Vanuit die keuzes moet geleidelijk een breed draagvlak worden ontwikkeld dat voldoend politieke wil genereert om een trendbreuk te realiseren door problemen in te bedden in concrete beleidsmaatregelen waarmee ze effectief en efficiënt worden aangepakt vanuit een ‘global governance’.  Als mondiale publieke goederen worden achtereenvolgens bestudeerd: veiligheid (Tine Vandervelden), sociale grondrechten (Carl Devos), ontwikkelingsfinanciering (Jan Orbie), rechtvaardige fiscaliteit (Dries Lesage), gezondheid (Sara Van Belle), milieubescherming (Dries Lesage). Elk hoofdstuk wordt systematisch opgebouwd volgens een helder schema: wenselijkheid, knelpunten (hinderpalen) en politieke haalbaarheid. De verschillende bijdragen spelen dicht op de bal en gaan uit van zeer actuele informatie op wereldschaal. Als geheel biedt deze onderzoeksgroep een kritische benadering van de huidige mondiale en zelfs lokale inspanningen en vraagt veel aandacht voor corrigerende maatregelen met het oog op het belang van de burgers. Erg verhelderend en bemoedigend is ook het hoofdstuk over de rol van Europa (Hendrik Vos en Jan Orbie). De vraag is of Europa als model voor de wereld zou moeten groeien naar een Europese civiele macht in plaats van naar een militair of economisch machtsblok. De huidige trend in Europa is dubbelzinnig omdat de verschillende staten nog te sterk korte-termijn-belangen nastreven, meestal in eigen voordeel.

Dit boek kan gelezen worden als een poging om politieke strategieën te ontwikkelen om het dynamische potentieel binnen de huidige (politieke en economische) krachtsverhoudingen te activeren en zo het politieke draagvlak te verruimen. Daarom kan het grote diensten bewijzen niet alleen aan studenten in politieke wetenschappen, maar ook aan politici zelf en aan allen die werkzaam zijn in civiele organisaties die met de wereldproblemen begaan zijn. De auteurs geven wel voetnoten met bibliografische verwijzingen, maar een degelijk bibliografisch overzicht ontbreekt, wat toch wel een manco is in een boek van dit formaat. (04/05/06)

 terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

LEIDERSCHAP IN VRAAG

recensie van:  Eric Bolle,  Filosofie & Leiderschap, VUBPRESS, 2005.

De rol van het leiderschap staat vandaag sterk in de aandacht. In de grote organisaties krijgt de dominante managementsideologie het moeilijk om zich te blijven doorzetten. Managers staren zich wel eens blind op budgetten en begrotingsmodellen en verwaarlozen de menselijke aspecten van samenwerking en scholing. De Nederlandse filosoof Eric Bolle, werkzaam als directielid bij Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving in ’s Hertogenbosch, beweert dat het hoog tijd wordt het denken over management te verrijken met een denken over leiderschap. Managers, zo zegt hij, zijn bezig met processen, structuren en rollen en willen eigen posities behouden. Leiders interesseren zich voor ideeën, mensen en gevoelens en durven daarom risico’s nemen. Leiders zijn sterke persoonlijkheden die wars van ieder conformisme onbehouwen op hun doel afgaan. Managers scheiden denken en voelen van elkaar, leiders niet. Om de discussie over deze spanning een nieuwe input te geven gaat Eric Bolle te rade bij wat de filosofie te zeggen heeft over leiderschap, want de filosofie van Plato tot Nietzsche is volgens hem niets anders dan scholing tot leiderschap. Het grote manco in de huidige organisaties is dat zij visie missen en dat is nu juist wat filosofie kan aanbrengen. Het is verrassend hoe Bolle er in slaagt om de geschriften van beroemde filosofen op leiderschap te betrekken, zelfs al hebben zij er niet expliciet naar verwezen, zoals Heidegger, Agamben, Virilio, Cacciari, Schmitt, Sloterdijk, e.a. Soms komt het verband wel iets gezocht over, maar de grote lijn van zijn betoog is duidelijk: een leider moet zichzelf vormen door de grondideeën van de filosofie zelf te verwerken en te integreren in zijn leiderschapsstijl. Zeer boeiend in dit verband zijn de hoofstukken over existentieel leiderschap bij Heidegger en over het omgaan met urgentie, stress en deregulering dat Bolle reeds herkent in het leiderschap van de apostel Paulus. Bovendien krijgen we een actuele touch door de vraag naar de plaats van de leider in onze geglobaliseerde wereld op basis van Sloterdijks opvatting.

In het laatste deel van het boek brengt Bolle op een beklijvende wijze zijn visie op poëzie, dit aan de hand van het werk van de Spaanse dichter José Angel Valente. Een dichter moet erin slagen gevoelens te benoemen, een stem te geven aan de innerlijkheid en condities te scheppen voor vrijheid. Dat is ook de rol van een leider die zich ethisch engageert en de mens helpt om dichter bij zichzelf te komen en zich te redden uit de verstening en de machteloosheid. Bolle geeft hier prachtige aanzetten om het denken over leiderschap een nieuwe kleur te geven, maar loopt ondanks alles het gevaar zich te verliezen in een wat overtrokken woordenstroom. Toch geef ik hem graag gelijk in zijn fervente poging om leiderschap los te wrikken uit de klassieke managementsideologie en mensen die leiders willen zijn of worden te confronteren met de centrale concerns van filosofie en poëzie.   

Het boek is op twee korte hoofdstukken na een bundeling van sinds 1998 in tijdschriften of readers gepubliceerde artikels, maar de bundeling geeft het gevoel van een goede samenhang en een geslaagd geheel. Bolle heeft een aangename schrijfstijl zonder betutteling. Hij analyseert kritisch en brengt op vlotte wijze nieuwe verbanden aan. In alle managementsopleidingen en nascholingscursussen voor leiderschap zou dit boek verplichte literatuur moeten zijn. (01/03/06)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

OVER  LINKS  LIBERALISME

recensie van:  Bart Snels (red.),  Vrijheid als ideaal, Sun, 2005.

Het liberalisme staat of valt met de invulling van het begrip ‘vrijheid’. Maar vrijheid is een containerbegrip, het verenigt in zich vele betekenissen, zowel van rechtse als van linkse signatuur. Isaiah Berlin heeft dit duidelijk gemaakt door het onderscheid aan te brengen tussen negatieve en positieve vrijheid. Rechts liberalisme gaat ervan uit dat vrijheid alleen maar inhoudt dat de burger niet gehinderd mag worden in zijn ontplooiing als hij tenminste daardoor anderen niet schaadt. De staat heeft hierin een beschermende en controlerende functie. (negatieve vrijheid). Links liberalisme, dat vandaag ongetwijfeld opgang maakt, stelt dat de burger ook over de mogelijkheden moet beschikken om die vrijheid in zijn leven concreet te kunnen realiseren. De staat moet dan ook de nodige mogelijkheden en voorzieningen stimuleren en desnoods zelf aanreiken. (positieve vrijheid). Deze discussie vormt de thematiek in dit boek met een sterke nadruk op de zegeningen van de positieve vrijheid. Het is tot stand gekomen op initiatief van het Wetenschappelijk Bureau van de Nederlandse politieke partij GroenLinks. De redacteur, Bart Snels (voorzitter van dat Bureau) is erin geslaagd enkele bekende linkse (liberale) auteurs te laten uitweiden over de verschillende aspecten van deze discussie. In een eerste deel wordt het nieuwe politieke speelveld van vandaag beschreven en daarin gezocht naar de opdrachten voor een links vrijheidsbegrip (Dick Pels, Bert van den Brink). Het tweede deel analyseert het omstreden vrijheidsbegrip tussen autonomie en paternalisme, tussen cultuurrelativisme en interculturaliteit. Het stelt ook de vragen naar ethiek, identiteit en de betekenis van groen liberalisme (Sjaak Koenis, Sjoerd de Jong, Pieter Hilhorst, Baukje Prins, Naïma Azough, Marcel Wissenburg). Het derde deel bespreekt vanuit het vrijheidsbegrip de klassieke instituties: de rechtstaat  (Herman van Gunsteren), de democratie (Jantine Oldersma), de markt (Bart Snels).  In een nawoord vat Femke Halsema, fractievoorzitter van GroenLinks in de Tweede Kamer, de zaken goed samen wanneer ze haar visie op sociaal-individualisme (het sociaal geëngageerde individu) ziet als een ferm, politiek verzet tegen de heersende uitleg van individualisme als consumentisme en egoïsme. Zij pleit niet voor de restauratie van de verzorgingsstaat die teveel afhankelijkheid en inactiviteit kweekt, maar voor een beroep op het sociaal engagement van mensen en op hun behoefte zichzelf en de samenleving te ontwikkelen. Dit kan volgens haar leiden tot een linkse lente in de wetenschap deel uit maken van een rijke traditie van emancipatie en bevrijding.

Het boek overstijgt in een vlotte taal veruit de pamfletstijl van een politieke partij. Het biedt een ernstige bezinning op een van de belangrijkste thema’s van de huidige politieke wereld. Het steekt ook een hart onder de riem voor wie links durft blijven denken in een maatschappij die steeds meer wordt overgeleverd aan financiële, economische en industriële machten. Al is het gericht op de politieke situatie van Nederland, toch zal het ook de welwillende Vlaamse (linkse) lezer interessante perspectieven aanreiken. De droom van ’68 is blijkbaar nog niet helemaal dood. (17/01/06)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

ONTHAASTING EN DUURZAAMHEID

recensie van: Freek  Broekman,  Alle waar is naar zijn tijd. Tijdfundamenten van duurzaam leven in de 21ste eeuw,  Aspekt, 2005.

Haast, tijdgebrek en stress zijn typische kenmerken van onze tijd. Het aantal publicaties rond deze problematiek is onoverzichtelijk geworden. Vele zijn erg oppervlakkig en zelf het product van een overhaast zoeken naar oplossingen. Allerlei pleidooien voor onthaasting en consumptieve versobering richten zich dikwijls alleen op symptoombestrijding die achteloos voorbijgaat aan de structurele oorzaken van het probleem. Dat leidt onvermijdelijk naar een paradox: tijd besparen om steeds minder tijd te hebben. Als econoom klaagt Freek Broekman dit fenomeen aan. Hij gaat ervan uit dat zonder historische, psychologische economische en sociologische achtergronden alle pogingen om de fenomenen van tijdschaarste, stress en haast aan te pakken op drijfzand staan. Daarom maakt Broekman een diepgaande analyse van het fenomeen ‘tijd’ zoals dat in de geschiedenis van de mensheid vorm kreeg en beleefd werd. Tijd heeft voor de mens altijd al een rol gespeeld. De ervaring van het ‘te laat’ heeft mensen geleerd ‘op tijd’ te komen (bij oogst, bij jacht op dieren, enzovoort). De Industriële Revolutie betekende echter een enorme omslag in de tijdbeleving omdat sindsdien de tijd steeds meer beheersbaar werd en soms zelfs een dwangmatig karakter kreeg. Tijd werd ook verbonden met geld, elk tijdsgebruik moet opbrengen, rust is verloren tijd tenzij als herstel van arbeidskracht. Geleidelijk, maar vooral in de twintigste eeuw, werd tijd ook vrije tijd en tijd voor consumptie. Hier ontstaat de duidelijke spanning tussen tijd voor arbeid en ‘eigen tijd’. De economische groei heeft veel ‘eigen tijd’ mogelijk gemaakt, maar vraagt van de individuen ook een sterke betrokkenheid op de arbeidsmarkt. Met de ‘eigen tijd’ kreeg ook de vraag naar ‘immateriële welvaart’ meer ruimte in de vorm van scholing, vorming, literatuur, kunst. Veel hangt af van de wijze waarop mensen in de maatschappelijke contexten tijdsvoorkeuren ontwikkelen.  Het is echter geen louter historisch boek geworden. Broekman geeft de actuele concrete vragen rond tijdbeheersing, toenemende consumptiviteit, werkbelasting en leefkwaliteit de nodige ruimte. In dit kader stelt hij dan ook de vraag naar duurzaamheid. In een tijd van haast gaan dingen snel voorbij en verliezen ze hun betekenis. De ontwikkeling van tijdsbesef kan meer aandacht krijgen voor de duurzaamheid van dingen, leefwijzen en culturen. Het rijke deel van onze wereld leeft vandaag veel te vluchtig en verspilt daardoor ook veel te veel goederen en waarden. Het arme deel van onze wereld wordt daardoor volledig platgedrukt. Een nieuw besef van duurzaamheid (vertraging, versobering, bewustheid) zou in deze verhoudingen wellicht een nieuw evenwicht kunnen brengen. Dit is in ieder geval een sprankel hoop die de auteur de wereld instuurt als model voor een menswaardig bestaan voor allen.  

 De schrijfstijl van Broekman is niet makkelijk, soms zelfs  wat ondoorzichtig. Toch krijgt het geheel een aangename ondersteuning van de denkbeelden van Seneca en Goethe tot Thomas Mann, Marcel Proust en Simon Vestdijk. Het is een boek dat tot nadenken stemt en de lezer uitnodigt om zichzelf te plaatsen in de spanning tussen tijdbeheersing en tijdbeleving. (19/07/05)

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

VRAGEN UIT DE EMPIRISCHE ETHIEK

recensie van: Johan Braeckman, Bert de Reuver en Thomas Vervisch (red.),  Ethiek van DNA tot 9/11, Amsterdam University Press, 2005.

Dit boek toont met klem de hoogdringendheid van de praktische en empirische aanpak in het ethisch veld.  Ethiek kan slechts efficiënt functioneren wanneer er voldoende spanning bestaat tussen theoretische en praktische elementen. Helaas blijven beide gezichtspunten dikwijls  volledig van elkaar gescheiden in aparte hokjes. De redacteurs van dit boek laten een aantal Vlaamse en Nederlandse academici aan het woord die  een ethisch thema behandelen op zoek naar evenwicht tussen een theoretische en een praktische benadering. De titel geeft de ruimte aan waarbinnen de hedendaagse ethische vraagstukken aan de orde zijn: de ruimte van de technologische, sociaal-politieke en mediatieke ontwikkelingen die onze tijd in al zijn complexiteit sterk tekenen. Er is op het vlak van de ethiek een sterke verschuiving merkbaar van zuiver subjectieve of persoonsgebonden thema’s naar meer collectieve en maatschappelijke thema’s, wat niet wil zeggen dat deze laatste niet getekend kunnen zijn door persoonlijke smaak of voorkeur. Zonder de waardering van mensen zou het morele niet bestaan. Het zijn immers menselijke keuzes die ten grondslag liggen aan het morele. Goed en kwaad zijn geen platonische of absolute entiteiten, maar menselijke constructies die bijgevolg permanent kunnen worden bijgestuurd. Het is vanuit deze overtuiging dat de verschillende auteurs stuk voor stuk hun thema een boeiend profiel geven. Een opsomming doet recht aan hun verscheidenheid. Het begint bij de medische ethiek met de kwestie van ‘wrongful life’ die leidt naar schadeclaims bij het geboren worden van zwaar gehandicapt leven of bij het laten geboren worden van een kind als donor (als middel?) voor het overleven van een reeds geboren kind. (G. den Hartogh). In de  reprogenetica gaat de aandacht vooral naar stamcelonderzoek, de pre-implantatie genetische diagnostiek en de wens op genetisch ouderschap. (G. Pennings). Daarna volgen enkele aparte  thema’s over morele emoties (F. Jacobs),  waardig sterven (H. Van den Enden) en het gebruik van DNA-onderzoek in strafzaken vanuit  het begrip populaties. (A. M’charek). Op het vlak van natuur en milieu wordt gezocht naar een nieuwe verstandhouding met de natuur. (H. Zwart). Daarbij stellen zich onvermijdelijk de kwesties van dierenrechten (P. Cliteur) en het voedsel als een niet-neutraal publiek goed (M. Korthals). Ook de juridische regulering van biodiversiteit komt in internationale verdragen steeds meer ter sprake (S. Sterckx). Heel andere terreinen zijn die van de media (R. van Es) en de bedrijfsethiek (W. Vandekerckhove). Een laatste cluster behandelt de huidige politieke vraagstukken. Allereerst is er de vraag naar een wereldethiek of een ‘common morality’ als basis voor een vreedzame internationale samenleving (R. Commers). De multiculturele samenleving wordt bekeken vanuit de casus van de huwelijksmigratie en het humanistische standpunt daaromtrent (P. Derkx). Tenslotte komt der verhouding tussen utopie en realiteit in de wereld na 11 september aan de orde (R. Coolsaet).

Als geheel biedt dit boek een inspirerende kijk op de ontwikkelingen die het ethisch veld van de volgende decennia zullen bepalen. Het getuigt van een open geest en een kritische blik die iedereen die zich grondig en betrouwbaar wil informeren over actuele ethische vraagstukken kunnen aanzetten om onze samenleving wat positiever te bekijken.  (06/06/05)

 
bullet

 

bullet

OVER  DE  ZIN  VAN  HET  LEVEN

recensie van: Richard Holloway,  Kijken in de verte. Een zoektocht naar betekenis in een tijd zonder God, Anthos,  2004,193 blz.  

De vraag naar spiritualiteit krijgt vandaag weer veel belangstelling. In een tijd waarin normen en waarden fel door elkaar worden geschud is de mens op zoek naar houvast en stelt hij zich uitdrukkelijk de vraag naar de zin van het leven. Traditioneel gaven de grote religies hierop het antwoord, maar zij vinden vandaag maar moeilijk echte aansluiting bij de noden en de inzichten van de mensen. Richard Holloway, een anglicaans bisschop en theoloog, is zich daarvan intens bewust. Hij beseft zeer goed dat de christelijke verkondiging in de huidige wereld een vreemde indruk maakt en gaat open op zoek naar een hedendaagse invulling van spiritualiteit. Hij gaat ervan uit dat spiritualiteit bij het leven hoort en niet exclusief door godsdiensten geclaimd kan worden. Het geestelijk leven begint daar waarmee de mens geconfronteerd wordt als hij is voorzien van voedsel en onderdak en dat is ongeveer alles wat voor hem belangrijk is. Holloway brengt een open en eerlijke benadering van deze problematiek. Hij vertrekt niet vanuit zijn traditionele (christelijke) theologische kennis, maar zet zich rustig in een zetel om als mens na te denken en te voelen wat er met hem aan de hand is. Dit werk is een soort persoonlijk getuigenis, al blijft het toch systematisch geordend. Het bestaat uit vier delen. Eerst is er het kijken (in de verte) waarin de mens geïntrigeerd raakt door het onverklaarbare en een voelbare afwezigheid van het goddelijke. We moeten leren tevreden zijn met het levensproces alszodanig en niet op zoek gaan naar buiten of boven onze werkelijkheid. Na het kijken komt de tijd voor het spreken of het vertellen van verhalen. Hij stelt vast dat het veelomvattende verhaal van het christendom als werkmodel is vervangen door het veel omvattende verhaal van de exacte wetenschappen. In deze omslag zijn we voor onszelf verantwoordelijk geworden en is het nodig dat we ons meer dan ooit openstellen voor elkaar. Daarom is luisteren zo belangrijk geworden. Alleen dan wordt het mogelijk niet te vervallen in fundamentalisme. Mensen zijn wezens die verwachten dat men hun mening vraagt en dat op alle vlakken van het leven. Dit is een nieuw ethisch principe dat ons de mogelijkheid biedt om het toch met elkaar te rooien, ook als we het niet altijd met elkaar eens zijn. Hier brengt Holloway een sterk pleidooi voor het leren leven in de geweldige veranderingen en de pluralistische uitdagingen die onze tijd met zich meebrengt. Het vierde en laatste deel handelt over vertrekken, leren omgaan met de dood. Voor vele mensen blijft sterven een onverwerkte gebeuren. Ze hebben hun eindigheid niet aanvaard. Daarom is afscheid nemen, haast dag na dag, van alles wat ons zo dierbaar is van levensbelang. Maar dat kan slechts als we ons vluchtige leven met passie beleven.

Dit werk van Holloway is een intrigerende reis van een denkend mens doorheen de vragen van het leven. Erg vlot en inspirerend. De auteur onderbouwt zijn beschouwingen met poëzie en fragmenten uit romans. Hij slaagt er wonderwel in deze elementen echt te integreren in zijn stellingen, zodat ze geen sentimentele franjes worden maar de lezer meenemen in een zoektocht naar levensvervulling.  Ongetwijfeld een boek dat vele mensen kan helpen die vandaag wat stuurloos zoeken naar een kader voor hun vele vragen over zin en onzin.

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 
bullet

DE  SCHAARSTE  VOORBIJ?

recensie van:  Rutger Claassen,  Het eeuwig tekort. Een filosofie van de schaarste, Ambo, 2004. 275 blz.

Schaarste is een van de belangrijkste bepalende factoren in het leven van de moderne mens. De schaarste is vandaag zelfs eindeloos geworden. In onze consumptiemaatschappij worden steeds nieuwe behoeften gewekt en de mens stelt alles in het werk om ze te bevredigen. Maar hij stoot altijd weer op de onmogelijkheid van totale bevrediging, zodat de schaarste zijn leven blijft bevangen. De filosoof en jurist Rutger Claassen brengt op basis van zijn proefschrift aan de faculteit Wijsbegeerte van de Universiteit Utrecht een boeiend boek over die kwestie. Hij gaat op zoek naar de mechanismen die dat voortdurend gevoel van niet genoeg te hebben creëren. Waar komt ons oneindig verlangen naar méér vandaan, ondanks alle welvaart en overvloed? Is dat een gevolg van de economische theorieën en praktijken sinds de moderniteit?

In een eerste deel beschrijft Claassen de genealogie van de schaarste. Hij verwijst zowel naar de visies van het utilisme (Jeremy Bentham  en John Stuart Mill) als naar de filosofische wortels van het liberalisme bij David Hume en Thomas Hobbes . In de hedendaagse filosofie komen deze tendensen terug bij liberale denkers als John Rawls (matiging van verlangen en rechtvaardigheid), maar ook bij René Girard (het mimetische verlangen) en Richard Taylor (gelijkheid en nood aan individuele erkenning).

In een tweede deel stelt de auteur de vraag naar een weg voorbij de schaarste. Hij stelt een soort derde weg voor tussen enerzijds de utilistische en liberale strategieën die de schaarste voorstellen als een zinnig en verantwoord leefpatroon en anderzijds de strategieën van het ascetisme en de aristocratie, die eerder kritisch staan tegenover de schaarste en de mens in zijn behoeften willen temperen. Claassen kiest voor een pluralistisch antwoord op de schaarste. Hij steunt daarvoor op de fenomenologie van het menselijk handelen zoals beschreven door Hannah Arendt. Zij maakt het onderscheid tussen arbeid (productie), werk (ambachtelijke omgang met materie) en handelen (de menselijke activiteit als zelfstandig wezen). Volgens Claassen kan de schaarste slechts overwonnen worden in een vruchtbaar evenwicht van deze drie vormen van menselijke activiteit. De ‘condition humaine’ bestaat uit een pluraliteit van activiteiten. Bij de huidige consumptiemens is de balans eenzijdig omgeslagen naar het element ‘arbeid’, zodat hij zich in een ongenadig productieproces voorbijholt en slachtoffer wordt van de daarmee samenhangende behoeften. Er is dringend nood aan andere keuzes.  In zijn epiloog geeft de auteur concrete aanwijzingen voor deze derde weg op verschillende vlakken: het onderwijs, het werk, de ambtenarij en de straat. Hij maakt duidelijk dat onze huidige vorm van behoeftenbevrediging slechts één weg is te midden van een veelheid aan waardevolle levensvervullingen.

De auteur is erin geslaagd een van de meest centrale vragen van onze samenleving op een aanvaardbare manier te verduidelijken. Echte antwoorden zijn er uiteraard niet, zijn suggesties zijn slechts aanzetten die in de concrete leefwereld door de mensen zelf moeten worden gerealiseerd. Dat zal echter niet makkelijk zijn, omdat wellicht de diepstestructuur van de mens reeds is aangetast. Daarover zegt Claessen weinig of niets. Dat zou het boek nog rijker maken dan het al is.

Een goed notenapparaat en een uitgebreid bibliografie maken het ook erg geschikt voor verdere persoonlijke studie.

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 
bullet

HEROPLEVING VAN SPIRITUALITEIT?

recensie van:  Jacques Haers en Peter De Mey (red.), Theologie en Spiritualiteit: het gesprek heropend, Acco, 2004? 272 blz.

In de loop van de laatste eeuwen zijn theologie en spiritualiteit slechts zelden goede vriendinnen geweest. Tot de twaalfde eeuw waren beide disciplines nauw met elkaar verweven. Theologie was dikwijls de vrucht van een diepgaand gebedsleven en een sterke religieuze ervaring. Sindsdien is echter een brede kloof ontstaan tussen beide. Theologie sloot zich grotendeels op in academische kringen en spiritualiteit werd teruggedrongen naar de monastieke milieus of kwam hoogstens tot enkele sporadische uitingen in de volksdevotie. Vandaag is er opnieuw een sterke dialoog op gang gekomen tussen beide disciplines. Het voorliggende boek brengt ons een representatieve selectie van teksten uit een congres dat enkele jaren geleden over dat thema gehouden werd aan de faculteit Godgeleerdheid van de Katholieke Universiteit Leuven. In een eerste deel worden de historische achtergronden geanalyseerd van scheiding en toenadering. Een tweede deel brengt enkele belangrijke systematische studies over de actuele mogelijkheden in de relatie tussen theologie en spiritualiteit. De Nijmeegse hoogleraar Kees Waaijman beschrijft het algemeen kader van spiritualiteit zoals dat vandaag zichtbaar wordt. Hij analyseert zowel de verschillende scholen in de spiritualiteit als het belang van de lekenspiritualiteit en de talrijke (liminale en marginale) tegenbewegingen die zich buiten de gevestigde orde ontwikkelen. Uiteindelijk kiest hij voor een spiritualiteit als betrekkingsgebeuren tussen God en mens. Jacques Haers (KULeuven) ziet spiritualiteit vooral in het kader van verbondenheid en conversatie (communicatie). Hij verzet zich sterk tegen elke vorm van individualisme en intimisme en kiest radicaal voor een voorkeursoptie voor de armen, als concrete vormgeving van een holistische spiritualiteit, iets wat in een geglobaliseerde wereld hoogst noodzakelijk is. Lieven Boeve (KULeuven) gaat een indringend en verhelderend gesprek aan met Habermas en de postmoderne filosofen Rorty en Lyotard om het begrip communicatie helderder te krijgen en na te gaan of de huidige theologie nog wel iets te zeggen heeft. Moet de theologie aan het einde van de conversatie uiteindelijk niet leren te zwijgen in de confrontatie met de God die elk spreken overstijgt. Ook in haar  bijdrage legt Anne-Marie Korte (Katholieke Theologische Universiteit Utrecht) als feministisch auteur enkele belangrijke accenten. Vooral haar klemtoon op het lichaam als ijkpunt voor een feministische spiritualiteit is vernieuwend. In een derde deel komen nog enkele toegepaste studies aan de orde over Kerk als beleving van de Communio, de plaats van het gebed als utopische herinnering, de rol van de sacrale én van de populaire (rock, pop) muziek als vindplaatsen van spiritualiteit.

Voor wie geïnteresseerd is aan de theologische achtergronden van heropleving van de spiritualiteit, biedt dit boek een grondige en doordachte denkstof die ongetwijfeld zal aanzetten tot verder onderzoek.  Het is zeker geen makkelijk boek geworden, ook geen directe getuigenis uit het concrete leven zelf, maar een diepgaande reflectie die evenwichtig en eerlijk nieuwe perspectieven presenteert. Op deze manier wordt het gesprek tussen twee belangrijke disciplines op een zinnige wijze heropend.  

terug naar lijst

 

 

 

 
bullet

TOENEMENDE AGRESSIE?

recensie van:  Roger Burggraeve, Johan De Tavernier, Didier Pollefeyt, Jo Hanssens,  e.a.,  De verruwing voorbij. Over de kwetsbaarheid van alle leven, Davidsfonds - Pax Christi/Vlaanderen, 2004, 354 blz. 

Het lijkt wel alsof onze samenleving vandaag getroffen wordt door een sterke golf  van geweld. Niet alleen het ‘grote’ geweld zoals oorlog, genocide, kindsoldaten, terrorisme, vrouwenhandel en criminaliteit, maar ook het ‘klein’ geweld in het dagdagelijks leven, zoals uitingen van achteloosheid, intimidatie, ruwheid en grofheid. Soms gaat het zelfs om vormen van bijna-niet-geweld in het gezin, de school, op straat, in trein, tram en bus, in het verkeer, enzovoort. In deze bundel, een cahier uit de reeks vredestheologie van Pax Christi/Vlaanderen, gaan enkele eminente auteurs op zoek naar de oorzaken van de huidige verruwing en naar wat er kan gedaan worden om wegen te vinden om die problematiek te overstijgen. Roger Burggraeve en Didier Pollefeyt de verruwing te verklaren vanuit concrete feiten en verwoorden enkele dringende uitdagingen om voorbij de verruwing te komen zonder nochtans te vervallen in slappe kritiekloosheid. Het gevaar van een vicieuze cirkel is groot, geweld roept geweld op. Het doorbreken van deze vicieuze cirkel is belangrijk, zowel door het erkennen van het berokkende kwaad als door het overwinnen van de haatgevoelens. Annemie Dillen beschrijft het gezin als bron, maar ook als remedie tegen de verruwing. Zij pleit voor een gezinscultuur voorbij het familialisme zodat het gezin een leerschool wordt van humaniteit in een christelijke traditie. Opmerkelijk is de bijdrage van Veerle Draulans over een genderanalyse van de toenemende agressie. Zij laat zien hoe een cultuur die permanent denkt in tweedelingen en tegenstellingen een basis is voor toenemend geweld tegen vrouwen. Het is van groot belang genderbewust om te gaan met omstandigheden, feiten, beelden en allerlei vormen van repressie. Tussendoor komen eerder bezinnende thema’s aan de orde zoals de relevantie van de decaloog (Bénédicte Lemmelijn), onze ‘schepselijkheid’ als bron van achting (Frans Maas), een lofrede aan de visie  van Albert Schweitzer (Hans Bouma). Een laatste deel brengt opnieuw fundamenteel maatschappelijke thema’s naar voren. Luk Boukaert beschrijft het verband tussen globalisering en verruwing op wereldvlak. Hij gaat hierover in discussie met de rechtvaardigheidstheorieën van John Rawls en wijst op de grenzen en mogelijkheden van een bedrijfsethische correctie. Roger Burggraeve analyseert op systematische wijze de vraag naar het recht van de toekomstige generaties als een verschuiving van retrospectieve naar prospectieve verantwoordelijkheid op basis van een herwaardering van de deugd van bezonnenheid. Johan De Tavernier verruimt de problematiek van ‘gij zult niet doden’ naar het respect voor dieren. Hij neemt duidelijke standpunten in over de kwesties van pijn (humaan doden?), het doden van dieren voor vleescomsumptie en het rituele slachten. Een laatste item (Jo Hanssens) is een eloge aan de grote activiste voor geweldloos verzet Hildegarde Goss-Mayr, een bewogen vrouw met een indrukwekkend palmares aan standpunten en activiteiten.

Als geheel brengt deze bundel een beklijvend overzicht van de huidige problematiek van de verruwing. Bovendien biedt het ook een visie die uitwegen aanwijst om een meer zorgzame cultuur te ontwikkelen. Voor vele mensen, zeker voor zij die actief zijn in allerlei actiegroepen, kan de lectuur van dit boek  een stimulans zijn om de moed niet te verliezen. Warm aan te bevelen. Toch spijtig dat bij sommige auteurs het spreken over God wat vanzelfsprekend gevangen blijft in de traditionele terminologie. En dat sputtert soms bij de hedendaagse lezer. (17/10/04)

terug naar lijst

 

 

 

 

 
bullet

OVER  ALTERNATIEVE  GENEESKUNDE

Recensie van : Hugo S. Verbrugh &  Maud Kips,  Al te naïeve geneeskunde? Materiaal voorn de vorming van een oordeel over alternatieve geneeswijzen, Klement, 2004, 222 blz.

De alternatieve geneeswijzen hebben altijd ter discussie gestaan sinds met de opkomst van de positieve wetenschappen ook de geneeskunde zich gericht heeft op efficiëntie en resultaat. Het is bovendien ook nooit duidelijk geweest wat onder de term ‘alternatief’ moet verstaan worden. Alternatieve geneeswijzen vormen een breed amalgaam van zeer verscheiden soorten zorg en heling. Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw  zijn ze in het zog van de New Age-beweging en de hernieuwde aandacht voor de natuur sterk in de belangstelling gekomen. Tot vandaag bevindt zich  de discussie met de reguliere geneeskunde nog grotendeels in een patstelling. Hugo Verbrugh en Maud Kips, beiden werkzaam als docenten aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, trachten in dit boek enige orde op zaken te stellen. Ze zijn beiden vertrouwd zowel met de reguliere als met de alternatieve sector. Kips is jurist. Verbrugh is (reguliere) arts en maakte deel uit van de befaamde commissie Muntendam die in opdracht van het Nederlandse departement Volksgezondheid en Milieuhygiëne in 1981 het rapport Alternatieve geneeswijzen in Nederland uitbracht. Beiden zijn antroposoof, ook al staan ze voldoende kritisch tegenover de antroposofische geneeskunde. Hun hoofdbekommernis in dit boek is een ordening aan te brengen in het brede veld van de alternatieve geneeswijzen en zo materiaal aan te bieden voor een evenwichtig oordeel. Zij centreren hun aandacht rond wat ze ‘de vijf integrale systemen’ noemen: acupunctuur en TCM (Traditional Chinese Medicine); de antroposofische geneeskunde, de homeopathie, de natuurgeneeskunde en de paranormale geneeswijzen. In hun beschouwingen steunen zij zowel op historische, cultureel-antropologische, economische als filosofische elementen, wat hen het voordeel oplevert een zeer brede benadering van de problematiek te kunnen uitwerken. In hun poging zo neutraal mogelijk te zijn geven zij voor elke geneeswijze, telkens in twee aparte paragrafen, zowel een positieve beschrijving als kritische beschouwingen. Zo kunnen ze de alternatieve sector ook versterken in zijn strijd tegen talrijke vormen van kwakzalverij en misbruik van vertrouwen. In een kort slothoofdstuk geven zij aan welke leerpunten  uit hun onderzoek te onthouden zijn zowel uit de reguliere geneeskunde als uit de sector van de alternatieve geneeswijzen. 

Je kunt dit boek beschouwen als een schat aan gegevens die de spanning tussen de beide sectoren vermindert, al is een oplossing voor het probleem nog niet voor vandaag. Het brengt in ieder geval een open benadering die voor- en tegenstanders op een rustige wijze met elkaar confronteert. Het einde van een loopgravenoorlog. En dat is op zich reeds een grote verdienste. Al is dit boek  geschreven op de achtergrond van de Nederlandse  situatie en wetgeving, toch kan het ook in Vlaanderen grote dienst bewijzen om de discussie tussen beide sectoren minder emotioneel en eerlijker te maken. Warm aanbevolen aan artsen, verpleegkundigen, alternatieve zorgverstrekkers en ieder die met deze toch wel belangrijke problematiek begaan is. (27/09/04)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

bulletDE  VRAAG  NAAR  EEUWIG   LEVEN

RECENSIE VAN :  Herman Berger, Over de dood heen. Filosoferen over eeuwig leven, Damon, 2001

 Bijna altijd werd die vraag naar een leven over de dood heen beschouwd als een van geloof. Maar daarmee riep ze ook altijd een tegenstelling op. Vanuit onze ‘menselijke ervaring’ moet je zeggen dat het leven met de dood eindigt terwijl ‘het geloof’ ons iets leert (openbaart) over opstanding, verrijzenis, eeuwig leven bij God. De bekende Nederlandse filosoof Herman Berger (°1924) doet in dit boek een poging om die tegenstelling te overbruggen. Hij is ervan overtuigd dat er een filosofie bestaat die als een derde speler naast ervaring en geloof in dat proces kan fungeren. Maar dan moet het om een bijzondere vorm van filosofie gaan, die zich niet opsluit in de hedendaagse trends van uitgesproken eindigheidsfilosofieën. Berger gaat hiervoor te raden bij de hele filosofische traditie, zelfs tot ver buiten de westerse wereld. Hij vertrekt bij het Indische denken van de Veda’s tot de Oepanisjaden, waarin een filosofie van de absoluutheid zichtbaar wordt die alles met alles verbindt. In de Griekse Oudheid volgt hij de geschiedenis van de ziel, eerst als het onsterfelijk element dat de menselijke wereld ontkent (Plato), nadien als het vormelijk element (forma) dat de materie doordringt en identiteit geeft. De idee van onsterfelijkheid ontwikkelt de auteur dan verder vanuit de metafysische vraag, de vraag naar wat de mens zich vanuit zijn diepste wezen richt. Die vraag krijgt in de moderne geschiedenis vanaf Descartes geen ruimte meer, tenzij als louter binnenwereldse gerichtheid. Vooral bij Heidegger en Ernst Bloch komt dat sterk tot uiting. Heidegger kiest voor het Dasein als een transcenderende beweging, maar beschouwt de mens tenslotte als een Sein-zum-Tode. Ook Bloch spreekt over transcendentie, maar dan als een Transzendenz ohne Transzendenz, die Berger nogal makkelijk afdoet als het opgeven van de metafysische vraag. Berger zelf kiest voor de traditionele weg van een juiste verhouding van het Ware, het Goede en het Schone die als analoge begrippen ieder op eigen wijze iets laten vermoeden van wat verder ligt. Niet volgens het Platonisme, maar in de lijn van Thomas van Aquino die de grote interpretator van Aristoteles is geweest. In het volgen van die drie vormen van transcendentie komen we tot het punt waar de naam ‘God’ moet vallen, ook al is dat geen zeker weten, maar eerder een zien dat zeer dicht aansluit bij de poëtische ervaring. Op dat moment is het woord ‘eeuwig leven’ niet meer te vermijden.

Berger heeft een intense poging ondernomen om de problematiek van het ‘eeuwig leven’ als een open filosofisch probleem te benaderen. Het werd een goede analyse van zeer verscheiden en diepgaande filosofische tradities en theorieën. Toch voel je vanaf het begin van het boek waar de auteur naartoe wil. Leven over de dood heen is voor hem een absolute zekerheid. Bovendien komt de theologische vooringenomenheid van het christelijk perspectief vlug als een vanzelfsprekendheid om de hoek kijken. Dat is Bergers goed recht, maar dan zou hij ook meer kleur moeten bekennen. Filosofie moet ten einde toe filosofie blijven. Al doet dat niets af aan het feit dat ze voldoende openheid moet hebben naar ‘wat niet gezegd kan worden’. Misschien is dit laatste wel de belangrijkste verdienste van dit boek.

terug naar lijst

 

bulletONUITGEGEVEN MANUSCRIPTEN VAN LEO APOSTEL

Leo Apostel (1925-1995) is wellicht de belangrijkste Vlaamse filosoof van de twintigste eeuw geweest. Daarom is het verheugend dat nu onder leiding van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de Universiteit Gent drie interessante - zij het nog onafgewerkte - manuscripten van Apostel worden uitgegeven: 1) de eerste vier hoofdstukken van Natuurfilosofie,  2)   Oorsprong,  3) Levend sterven. voor publicatie. Een vierde manuscript Het levend kristal en de overige hoofdstukken van Natuurfilosofie worden binnenkort via het internet ter beschikking gesteld. Deze manuscripten zijn geschreven naar aanleiding van Apostels onderzoek in het kader van zijn werk in de studiegroepen Clea en Worldviews dat tijdens het laatste decennium van zijn leven veel van zijn aandacht opslorpte (1, 2) en als verslag  van een reeks voordrachten (3).

In een inleidend essay op Natuurfilosofie schetst Wim Christiaens op overzichtelijke en bevattelijke wijze een overzicht van de belangrijkste bouwstenen van Apostels project voor een metafysica waarin het begrip causaliteit als een rode draad doorheen loopt. Hij sluit dat overzicht af met een uitgebreide bibliografie van en rond Apostels werk. (20/05/01)

terug naar lijst

RECENSIE VAN:  Leo Apostel, Natuurfilosofie. Voorbereidend werk voor een op de fysica gebaseerde ontologie, VUBpress, 2000.

Apostel is één van de weinigen geweest die het in de twintigste eeuw heeft aangedurfd een ‘wetenschappelijke metafysica’ te ontwikkelen. Traditioneel bleef de metafysica schuldig aan een buiten- of bovennatuurlijke gegevenheid die als laatste verklaring van de totaliteit gegeven kon worden. Hierbij kon Apostel zich niet neerleggen. Hij ging op zoek naar een ‘inductieve’ methode die "er zich rekenschap van geeft dat ‘wezenlijke aspecten’ en ‘geordende organisatie’ actieve bijdragen zijn van het intellect, die in alle wetenschapsmethoden een rol spelen en die hier op het gebied van de metafysica een uiteraard zéér sterke inbreng hebben." (p. 46). Apostel gaat ervan uit dat het verantwoord is te geloven in de kenbaarheid en de verstaanbaarheid van de werkelijkheid. Daarom is zijn natuurfilosofie één lange zoektocht doorheen de fysica om heuristische criteria te vinden om voor de mens noodzakelijk referentiekaders op te bouwen. Ongetwijfeld een gewaagd project, maar van uitzonderlijk belang in een maatschappij die zich steeds meer laat bepalen door de krachten van het menselijk intellect. Zijn onderzoek gaat langs de verschillende domeinen in de fysica waarin hij de confrontatie met de belangrijkste auteurs niet uit de weg gaat, dat vanaf de klassieke mechanica over de relativiteitstheorieën en de nieuwste opvattingen over entropie, symmetrie en chaos. In relatie met de twee wiskundig beschrijfbare begrippen : symmetrie en symmetriebreking tracht Apostel deze verschillende domeinen te verenigen in een metafysica op basis van zijn ontologie. Het is duidelijk dat zijn werk onaf is gebleven - daarvoor was Apostel zelf een te sterk ‘methodisch twijfelaar’ -, maar het biedt een schitte-rend uitgangspunt om verder op zoek te gaan naar een wereldbeeld waarin materie, leven en bewustzijn hun geëigende plaats vinden. Voor wetenschappelijke specialisten en filosofen is Natuurfilsofie een onmisbaar werk dat als basis voor verder gesprek over de grenzen van ideologisch verschillen heen belangrijke perspectieven aanbrengt.

terug naar lijst

RECENSIE VAN :  Leo Apostel, Oorsprong. Inleiding tot de metafysica van het ontstaan van mens, leven en heelal, VUBPress, 2000.

Oorsprong is een onderdeel van Apostels project om een wetenschappelijke metafysica te ontwikkelen (cfr. Natuurfilosofie). De vraag naar de oorsprong is van uitzonderlijk belang voor de mens om met zichzelf in het reine te komen. Daarom wil Apostel op wetenschappelijk-analytische wijze teruggaan naar de verste ontstaansgeschiedenis van het heelal. Hij wil een wereldbeeld opbouwen dat steunt op een vergelijking van de drie ontstaansgeschiedenissen: mens (antropogenese), leven (biogenese) en materie (kosmogenese) hoe grondig die ook van elkaar verschillen. Hij begint bij het ontstaan van de mens. Op de achtergrond van een zeer gespeciali-seerd detailonderzoek van de paleoantropologie gaat hij in op de relatie tussen de hominisatie en het ontstaan van het leven en de kosmos. Het ontstaan van de mens kan gezien worden als het breken van bereikte symmetrieën of evenwichten binnen de bestaande levensvormen die zelf uit de kosmische processen tot stand zijn gekomen, wellicht langs gelijkaardige vormen van symmetriebreking. Apostel laat duidelijk zien hoe moeilijk de vergelijkbaarheid is van deze drie vormen van genese en tracht in dat alles de min of meer zekere feiten te scheiden van interessante, maar gewaagde speculaties.

In het laatste hoofdstuk stelt Apostel de vraag naar onze waardering van de werkelijkheid. We staan nog maar "aan het allerprilste begin van een wijsgerige kosmologie". (p. 200). Belangrijke vragen blijven bestaan: Waarom bestaat dit heelal? Waarom is het ontstaan zoals het ontstaan is? We hebben er momenteel geen antwoorden voor, alleen maar vermoedens en onderzoeksrichtingen. Daarom vindt Apostel dat we in onze hermeneutiek meer rekening moeten houden met bepaalde gevoelens. Door ons deel-zijn van de ontstaansprocessen ligt er in ons misschien meer kennis opgeslagen dan we tot hiertoe met onze rationaliteit naar buiten hebben kunnen brengen. Onze vermoedens, zoals die tot uiting komen bij vreugde, liefde en eerbied ten aanzien van het heelal, zijn misschien openingen naar de diepere waarheid van de totaliteit. "Uiteindelijk zijn intellect en emotie één en moet met het intellectuele dus ook een affectief wereldbeeld samengaan." (p. 219). Methodologisch is het nodig de praktijk van het wetenschappelijke en metafysische denken gescheiden te houden van de praktijk van het esthetische, religieuze, ethische en metafysische voelen. Maar de vraag is: tot waar? De verbinding tussen intellect en affect maakt een vollediger doorleven van de totale realiteit mogelijk. Dat is volgens Apostel terecht een nieuwe uitdaging waarmee in de wetenschap tot hiertoe nog te weinig rekening werd gehouden.

Oorsprong is een boek dat vele wetenschappers en filosofen verder aan het denken kan zetten in hun zoektocht om de fundamentele waarden en krachten in de ontstaansgeschiedenis van de mens en zijn kosmos te achterhalen. Het is tevens een zinvolle bekroning van Apostels filosofische droom een wetenschappelijke metafysica te construeren die een mens- en wereldbeeld ontwikkelt vanuit een kritisch en naturalistisch realisme.

terug naar lijst

RECENSIE   VAN:   Leo Apostel, Levend sterven, VUBPRESS, 2000 

Deze postume uitgave van Leo Apostel (1925-1995) bevat een reeks lezingen over sterven en dood die hij aan het eind van de jaren tachtig gehouden heeft aan de Vrije Universiteit Brussel. Apostel toonde hierin duidelijk zijn voorkeur voor een interdisciplinaire aanpak van deze problematiek. Het heeft geen zin, zo meent hij, de filosofische optiek te ondersteunen met een praktisch ethische dimensie. Ook de relevante psychologische, antropologische, biologische, sociologische en historische gegevens zijn belangrijk voor een theorievorming die nauw aansluit bij de praxis. De mensheid heeft vanaf het begin met vallen en opstaan een ware strijd gevoerd met de problematiek van sterven en dood zowel door haar te verdringen of te expulseren (hiernamaals, onsterfelijkheid, reïncarnatie, enz.) als door haar in het leven te integreren (eindigheid, verwerking, rouw, enz.). Voor de ontwikkeling van zijn theorie steunt Apostel op de (historische) verklaringscode van Norbert Elias t.a.v. de lichaamsfuncties. Daardoor krijg je een contextuele interpretatie van sterven en dood doorheen de verschillende eeuwen in nauwe samenhang met de wisselende economische, sociaal-maatschappelijke en religieuze factoren van elke periode. Deze theorie wordt sterk onderbouwd door gegevens uit de wetenschappen. Allereerst uit de wijsbegeerte zelf zowel met de opvattingen uit de Oudheid (epicurisme, stoïcisme) als van moderne auteurs (Hegel, Marx, Heidegger, Sartre, Jankélivitch). Hij brengt ook kritiek op de bekende opvattingen van Kübler-Ross en ondersteunt zijn standpunt met een kritische beschouwing bij de theorieën van de klassieke psychoanalyse (Freud). Boeiend is ook zijn antropologische benadering door een vergelijking tussen de Negro-Afrikaanse beschaving en de westerse visies rond sterven en dood. Vanuit de biologie brengt hij elementen aan voor een beter begrijpen en aanvaarden van de veroudering als basis van eindigheid en sterven. Vanuit de socio-economische invalshoek laat hij zien hoe rond sterven en dood talrijke concurrentiële conflicten bestaan tussen verschillende groepen die er rechtstreeks bij betrokken zijn (de stervenden, artsen, verpleegkundigen, priesters, rouwverzorgers, enz.). De historische ontwikkelingen rond sterven en dood tracht hij te belichten vanuit de monumentale werken van Philippe Ariès en Michel Vovelle, die elk op hun wijze deze geschiedenis hebben beschreven. Vanuit de confrontatie met al deze wetenschappen tracht Apostel enkele aanzetten te geven voor het ontwikkelen van een interdisciplinair onderzoeksprogramma van de thematiek. In ieder geval een indrukwekkende opgave die hij zelf helaas niet meer heeft kunnen verder zetten. Het laatste hoofdstuk van zijn boek is gericht op de praxis door een kritische bespreking van het ‘Hospice Movement’ van Cecile Saunders dat erop gericht is om zoveel mogelijk mensen te helpen een ‘goede’ dood te sterven, zo mogelijk in hun vertrouwde omgeving. Hier stelt zich de problematiek van de palliatieve verzorging, ook al pleit Apostel om ook de nodige ruimte te maken - zowel politiek als sociaal - voor euthanasie in de vorm van waardig sterven. Een belangrijk boek dat een must is voor ieder die zich beroepsmatig bezig houdt met stervensbegeleiding en het mogelijk maken van een ‘goede dood’.

terug naar lijst

bulletDE  GEESTELIJKE  AUTOMAAT  in het werk van SPINOZA

RECENSIE VAN: Lia Levy, L’automate spirituel. La naissance de la subjectivité moderne d’après l’Ethique de Spinoza, Van Gorcum, 2000.

Er is vandaag opnieuw heel wat belangstelling voor de opvattingen van de 17de-eeuwse filosoof Spinoza (1632-1677). Zo wordt o.m. onder leiding van de Leuvense filosoof H. de Dijn de interessante reeks Philosophia Spinozae Perennis: Spinoza’s Philosophy and its Relevance uitgegeven. Daarin verscheen zopas de studie van Lia Levy die zich centreert rond de betekenis van de metafoor ‘geestelijke automaat’ die in het werk van Spinoza een belangrijke plaats heeft. Levy wil vooral nagaan in hoever de betekenis van deze metafoor ook in zijn geschrift Ethica, dat kort na zijn dood werd gepubliceerd, wordt uitgewerkt. Moet deze term begrepen worden als een totale verwerping van het begrip van de subjectiviteit, zoals dat bij Descartes aan bod kwam en moet het ego dan gedacht worden als een automaat? Terwijl in sommige werken van Spinoza de menselijke geest gezien wordt als een passieve toeschouwer van zijn ideeën die in hem worden neergelegd (bv. in zijn Korte Verhandling, van God, de Mensch en deszelfs Welstand), wordt in de Ethica de ‘automaat’ niet ontdaan van elke geest. Al blijft Spinoza trouw aan zijn opvatting van de autonomie der ideeën, toch wordt de menselijke geest niet herleid tot een pure mechaniek die alleen maar weergeeft wat van buitenaf ontvangen wordt. Het adjectief ‘geestelijk’ wijst er op dat de mens over de capaciteit beschikt om zelf te denken en naar zichzelf te verwijzen als subject. Zijn zelfbewustzijn is een constitutief element in het denken op voorwaarde dat het niet wordt gezien als een substantie op zich, zoals Descartes dat deed. Ons zelfbewustzijn kan immers niet de oorzaak van zichzelf zijn (causa sui). Ons zelfbewustzijn is slechts de singuliere en dus ook eindige uitdrukking van de ene en eeuwige substantie. Hier liggen uiteraard belangrijke lijnen naar de pantheïstische opvatting van Spinoza. Onze geest is deel van de grote substantie, God of natuur. Het denkende subject is niet uitsluitend en totaal onderworpen aan de tijd, het draagt in zich sporen van de eeuwigheid. Anders dan bij Descartes is voor Spinoza God niet langer de extrinsieke oorzaak van ons denken, maar de immanente kracht die ons doet denken. De menselijke geest kan dus niet op zichzelf begrepen worden, maar slechts als relationeel. De geestelijke automaat kan slechts bestaan in de intersubjectiviteit, zowel met de natuur (God) als met de andere wezens. En dat is wellicht Spinoza’s meest originele kritiek op Descartes.

Met haar lezing van Spinoza's Ethica, die aan de basis lag van haar proefschrift aan de Sorbonne,  levert Lia Levy een belangrijke bijdrage aan het wetenschappelijk analytisch onderzoek van de rationalistische theorieën uit de zeventiende eeuw. Spinozakenners hebben aan dit werk ongetwijfeld een interessante kluif. Het boek voorziet ook in een zeer ruime bibliografie en heeft goede en aparte indexen voor eigennamen, begrippen en geciteerde passages.

terug naar lijst

 

bulletCULTUURKRITIEK EN TIJDSDIAGNOSE - een terugblik op de twintigste eeuw.

recensie van: De oogst.   Denkers die ons wereldbeeld veranderden, Prometheus/NRC Handelsblad, 2000.

Bij het einde van een eeuw is men geneigd terug te blikken op wat die eeuw heeft betekend. Een noodzakelijke bezinning op wat is gebeurd. Het gevaar hierbij is te vervallen in een naïef optimisme of een extreem doemdenken al naar gelang de bril die men opzet. Dat geldt niet alleen voor de interpretaties van de algemene ontwikkelingen van de eeuw, maar evenzeer voor de literatuur of non-fictie teksten. Om die valkuilen te vermijden kan men beter een hele rist auteurs in hun grove verscheidenheid naast elkaar plaatsen zodat een breed beeld van het domein wordt opgehangen. Aan de lezer dan om zelf besluiten te trekken. Dat heeft men geprobeerd in de katern ‘Boeken’ van het NRC Handelsblad. Daarin verscheen van begin 1997 tot eind 1999 wekelijks een beschouwing bij een niet-literair boek uit de twintigste eeuw dat op een of andere wijze zijn sporen heeft nagelaten. Telkens wordt in drie tot vier bladzijden een beeld opgehangen van de historische context en de inhoud van het besproken boek. In de voorliggende bundel werd een royale selectie gemaakt uit die teksten, sommige werden wat bijgewerkt en een vijftal nieuwe toegevoegd. In totaal 109 verschillende auteurs met hun belangrijkste werk, mooi gerangschikt in chronologische volgorde. Je zou het geheel kunnen omschrijven als een cultuurkritiek en een tijdsdiagnose waarin optimisme en pessimisme elkaar voortdurend afwisselen.

Als slotbeschouwing wordt ingegaan op het beroemde werk van H.G. Wells, Anticipations of the Reaction of Mechanical and Scientific Progress upon Human Life and Thought (1902). Dat leest bij het einde van het boek een beetje als een terugblik op de voorbije eeuw vanuit een (utopisch-dystopisch) boek dat bij het begin van die eeuw werd geschreven. Ongetwijfeld een origineel idee. Wells voorspelde geen aards paradijs, maar liet een voorproefje zien van de toch wel bedreigende combinatie van techniek en agressie zoals die in de laatste twee decennia van onze eeuw duidelijk zijn geworden. De uitvindingen van de mens kunnen zich ook tegen de mens kunnen keren. Hij is geen radicale cultuurpessimist, maar wijst op de gevaren en de noodzakelijke creatieve inspanningen om die te overwinnen.

Deze overtuiging van Wells is ook terug te vinden in het opzet van de redacteurs van De oogst. Hun overzicht is een confrontatie met de grote verscheidenheid die de voorbije eeuw getekend heeft. "Vrijwel steeds gaat het om boeken die bij hun verschijnen het publiek in beroering hebben gebracht, die felle tegenspraak hebben uitgelokt en niet minder felle instemming." (p. 16). Er wordt aandacht besteed aan talrijke domeinen van het culturele leven: filosofie, politiek, economie, psychologie, sociologie, fysica, godsdienst, geschiedenis. Als je de verschillende bijdragen na elkaar leest merjk je wel wat een rijke oogst deze eeuw heeft opgeleverd.

Het is onbegonnen werk in dit artikel alles te behandelen., daarom slechts enkele lijnen die bij lezing het sterkst zijn opgevallen. Op filosofisch vlak is het begin van de eeuw nog duidelijk onder de invloed van Kant en Marx. Nietzsche, die stierf op de eeuwwende, was er niet in geslaagd zijn visies breed ingang te doen vinden. De eerste doorbraak van dat bastion komt van Bergson (1907) met zijn L’évolution créatrice en een tiental jaar later met het nog steeds invloedrijke werk van Wittgenstein Tractatus Logico-Philosophicus (1918). Een hele ommezwaai werd gemaakt door Heidegger’s Sein und Zeit (1927), die opnieuw ideeën van Nietzsche ter sprake doet komen. In zijn spoor komt een hele school van fenomenologen (waarom niets over Husserl?) en existentialisten waarvan Jean-Paul Sartre (L’Ëtre et le Néant, 1943) de belangrijkste is geweest. Een heel nieuwe beweging in het spoor van Nietzsche en Heidegger komt tot stand bij Derrida, Baudrillard, Michel Foucault (Les mots et les choses, 1966) en dan vooral Jean-François Lyotard (La condition postmoderne, 1979). Hier komt het postmodernisme tot stand dat tot vandaag in het filosofisch denken een belangrijk centrum is gebleven. Ook enkele belangrijke niet tot een bepaalde school behorende filosofen krijgen aandacht, zoals Isaiah Berlin met Four Essays on Liberty (1969), Richard Rorty met Philosophy and the Mirror on Nature en Francis Fukuyama met Het einde van de geschiedenis en de laatste mens (1991).

Naast de filosofie is er in De oogst heel wat aandacht voor het fenomeen van het fascisme en het nazisme. Niet alleen Hitler’s Mein Kampf (1925-26) komt uitdrukkelijk aan de orde, maar ook enkele kritische beschouwingen bij de betekenis van Hitler en het nazisme, zoals in Dialektik der Aufklärung van Max Horkheimer en Theodor Adorno (1947). Blijkbaar blijft het mysterie rond deze figuur de mensheid van vandaag nog steeds intrigeren. Het scheelde geen haar of bij de enquête van Time (1999) werd hij tot de Man van de Eeuw uitgeroepen. Ook het stalinistische fascisme krijgt de nodige ruimte met Alexander Solzjenitsyn’s De Goelag Archipel (1974) en Hannah Arendt met haar The Origins of Totalitarianism (1951). Deze beschouwingen geven een sterk beeld over de meest trieste bladzijden uit de geschiedenis van de twintigste eeuw.

Ook de theologie heeft in de voorbije eeuw een hele ontwikkeling doorgemaakt. Vooral twee extreme stellingen komen aan bod. Allereest Karl Barth’s Der Römerbrief (1922) die een radicale terugkeer naar de transcendente God en het christologisch principe centraal stelde en buiten de kerk geen heil kon zien. Haaks tegenover staat Theologie der Hoffnung (1965) van Jürgen Moltmann die de theologie opnieuw een menselijk gelaat wil geven door het spoor van de menselijke hoop te volgen en God zelfs te zien als een ‘lijdende God’ die met de mens te maken heeft. Spijtig is toch wel dat de ontwikkelingen in de katholieke theologie niet ter sprake komen met belangrijke auteurs als Schillebeeckx en Hans Küng.

Een ander belangrijke thema is de cultuurgeschiedenis die in de voorbije eeuw toch wel aanzienlijke nieuwe perspectieven kreeg. Spengler’s Der Untergang des Abendlandes (1918-22) en Herfsttij der middeleeuwen van J. Huizinga (1919) zijn belangrijke constructies van de ontwikkeling van onze westerse (lees Europese) cultuurgeschiedenis, op eigen wijze doorgetrokken in Über den Prozes der Zivilisation van Norbert Elias (1939). In 1928 publiceerde Margaret Mead’s Coming of Age in Samoa en bracht daarmee een nieuwe input in de culturele antropologie. Kritische beschouwingen op meer actuele cultuurontwikkelingen kan je vinden in The Culture of Narcissism (1979) van Christopher Lasch, The Closing of the American Mind van Allan Bloom (1987), The Clash of Civilizations van Samuel Huntington (1996).

Uiteindelijk is dit slechts een summiere samenvatting van een rijke verzameling. Haast alle bijdragen lezen vlot. Ze wekken dikwijls interesse op voor de originele werken. Voor wie die in hun tijd gelezen heeft, is het een aangenaam verpozen in herinnering. Er blijven helaas - misschien uit plaatsgebrek ? - toch wel enkele lacunes. Zo mis ik bijvoorbeeld zeker een figuur als Ernst Bloch (Das Prinzip Hoffnung, 1959) en Jurgen Habermas’ magnum opus Theorie des Kommunikatieven Handelns (1981), twee werken die in de rij echt thuishoren. Ook mis ik de wereld van de humanistische psychologie (Maslow) en pedagogie (Carl Rogers). Er wordt nogal overdreven aandacht besteed aan werken van Nederlandse origine die op wereldvlak niet zoveel betekenis hebben gehad. Voor de reeks in NRC Handelsblad is dat begrijpelijk, maar in deze bundel moeilijker te verantwoorden. Als geheel hoort het boek zeker thuis in de reeds memoires van de twintigste eeuw.

terug naar lijst

 

bulletEEN  EVOLUTIONAIR PERSPECTIEF OP DE RELATIE MATERIE EN GEEST

recensie van  Raf Mertens, De ge-heel-de mens. Een nieuw denkkader, Davidsfonds, 2000

De vraag naar de verhouding tussen materie en geest is in de filosofie een centraal punt. Tot vandaag toe wordt deze kwestie grotendeels bepaald door een dualistisch perspectief. Materie en geest worden meestal gezien als elkaars tegengestelde. Het materiële is voor de wetenschap en de techniek, het spirituele gehoorzaamt aan zijn eigen wetmatigheden. Hoogstens aanvaardt men een continuïteit die steunt op het geloof in een inwendig stuwingsproces waarin bij de mens het geestelijke de leiding heeft over de materie. Raf Mertens, medicus en werkzaam in de wetenschappelijke research, neemt een grote aanloop om aan dit probleem een nieuw denkkader te geven. Hij vertrekt vanuit het ontstaan van de kosmos bij de oerknal (big bang) die ergens tussen 10 tot 20 miljard jaar geleden plaatsvond en onderzoekt hoe het leven geleidelijk uit de materie is ontstaan. Op een intrigerende wijze laat Mertens zien hoe langs allerlei fysische en biologische processen de geest uit de materie is gegroeid over de eerste diersoorten langs de primaten tot de Homo Sapiens. Geen tegenstelling tussen beide elementen, maar de geest als een nieuw organisatiepatroon van de materie. Er is daarvoor geen élan vital nodig, geen ziel, geen goddelij-ke ingeving van denkinhouden. Geest en lichaam zijn geen gescheiden identiteiten. Geest is een hogere ordening, nieuwe informatie die voortdurend ontstaat uit levende materie-aan-het-werk. In dit kader plaatst de auteur dan ook heel consequent de cultuur en de religie. Het transcendente heeft niets van doen met een boven- of buitennatuurlijk fenomeen, het is de stuwing van het bewustzijn naar de overschrijding van het onmiddellijke als grens (verleden, toekomst, virtualiteit). De consequenties van deze visie zijn enorm. Godsdienst is geen openbaring meer van boven of buiten, maar een werk van mensen om langs hun talige communicatie hun existentiële vragen over het niet-zijn inhoud en betekenis te geven. Toch trapt Mertens niet in de val van louter vulgair materialisme, maar opteert voor wat hij een transcendentaal materialisme noemt. Dat is volgens hem de derde weg naast pure ontkenning van het goddelijke (atheïsme, humanisme) en de verabsolutering van bovennatuurlijke informatie (godsdienten). Hij herkent zich ook niet in de naïeve harmonie van New Age-geloof, maar pleit voor een verantwoorde integratie van de recenste wetenschappelijke bevindingen en het verlangen naar spirituele waarden.

Het nieuwe denkkader dat Mertens aanreikt is een interessante round-up van de meest actuele discussies in de kwantumfysica en de genetica over de positie van de mens in het heelal. Zijn wij alleen maar een brok materie opgebouwd uit organische moleculen? Zijn we slechts dieren de netjes onze genen gehoorzamen? Wat is onze transcendente stuwing? Het boek is ondanks de vele wetenschappelijke elementen in een bevattelijke taal geschreven. Toch vraagt het een ernstige inspanning om je door deze lange uitdagende tocht heen te worstelen. Geïnteresseerde mensen die willen kennismaken met de recente ontwikkelingen van de evolutiewetenschappen zullen hier goed hun gading vinden. Voor gelovige mensen met een open geest wordt hier een kader aangereikt om een belangrijke stap te kunnen zetten naar een radicale secularisering. De godsvraag wordt op een heel nieuwe wijze ‘van beneden’ gesteld. En dat is wellicht de belangrijkste verdienste van dit boek. Een nieuwe aanbreng in een eeuwenoude discussie.

terug naar lijst

 

bulletHET UITGEHOLDE KARAKTER VAN DE FLEXIBELE MENS

recensie van Richard Sennett, De flexibele mens. Psychogram van de moderne samenle-ving, Byblos, 2000, in  Leesidee, mei 2000, blz. 313-314.

De huidige kapitalistische wereldeconomie stelt hoge eisen aan de ondernemingen en haar werknemers. Het beheerst niet alleen het arbeidsproces maar ook het menselijk leven in zijn geheel. Er is reeds veel geschreven over de invloed van de economie op het arbeidsbestel en op de politieke macht. Maar de Amerikaanse socioloog Richard Sennett onderzoekt nu in zijn nieuwste boek de enorme impact van de hedendaagse economie op het individu. Hij laat zien hoe de hoge eisen van de flexibiliteit in het arbeidsproces het karakter van de mens geleidelijk aantasten en uithollen tot een lege huls. Flexibiliteit is heel wat meer dan glijdende werkuren die arbeiders helpen hun dagschema’s meer op de eigen behoeften af te stemmen. Voor het bedrijf betekent flexibiliteit dat werknemers bereid zijn zich steeds weer aan te passen en open te staan voor veranderingen op korte termijn. Dat leidt er toe dat ze voortdurend risico’s moeten durven nemen, terwijl ze minder gestuurd worden door regelingen en formele procedures. Op het eerste gezicht neemt flexibiliteit het onderdrukkend karakter van het strakke ‘kapitalistisch systeem’ weg door de arbeider meer vrijheid te bieden om zelf vorm te geven aan hun arbeidstijd. Maar in feite voert ze nieuwe vormen van beheersing in in plaats van het leven aangenamer te maken. Hier komt Sennett aan het kernpunt van zijn boek: de nieuwe flexibiliteit is vreet geleidelijk in op het karakter van de mensen. Karakter is hier ruimer dan een louter psychologische typering. Het heeft ook te maken met onze relaties met de wereld. Het staat voor het geheel van persoonlijke kenmerken die wij in onszelf waarderen en waarvoor wij door anderen gewaardeerd willen worden. Het corroderend effect van de flexibiliteit doet de mens twijfelen aan zijn eigenwaarde en aan de zin van wederzijdse betrokkenheid.

Sennett brengt geen puur theoretische beschouwing. Hij maakt een continue switch tussen theorie en reële ‘case stories’ die ons doen inleven in de concrete levensloop van moderne mensen die worstelen met het flexibele arbeidspatroon. Die verhalen zijn meer dan illustrerende voorbeelden, want ze brengen in hun ontwikkeling de belangrijkste componenten aan van Sennetts visie. Dat maakt het boek juist zo intrigant. Vier verhalen lopen door elkaar. Het verhaal van Rico, de succesrijke zoon van een Italiaanse inwijkeling die Sennett reeds interviewde in het boek The Hidden Injuries of Class (1972) dat hij schreef samen met Jonathan Cobb. Daarnaast het verhaal van een groepje bakkers die in de ontwikkeling van hun industriële bakkerij hun werk herleid zien tot het drukken op enkele computertoetsen. Er is ook het verhaal van Rose, die haar gezellige en winstgevende bar achterliet, om te gaan werken in de reclamesector, maar er na een jaar ontgoocheld en innerlijk gekwetst van terugkeerde. Tenslotte het verhaal van een groep ontslagen en moedeloze IBM programmeurs die samen een proces van zelfgenezing doormaken door te ontdekken dat hun falen te maken had met te weinig openheid voor nieuwe ontwikkelingen.

Die verhalen over flexibele arbeid en zijn implicaties brengen ons terug naar het conflict tussen Diderot en Adam Smith. Volgens Diderot is routine geen geestdodend werk. Juist dank zij herhaling en ritme kunnen mensen de ‘eenheid van geest en hand’ bereiken en tot een innerlijke harmonie en rust komen. Als voorbeeld geldt de levendige expressiviteit van de acteur die door een intense repetitieve herhaling zijn tekst uit het hoofd heeft geleerd. Discipline en ervaring, vaste job en loyauteit tegenover het bedrijf zijn hierbij belangrijke sleutelwoorden. Maar volgens Smith doodt routine de geest, zeker zoals hij dat zag in het opkomende kapitalisme. Op de duur hebben menselijke wezens geen greep meer op hun eigen bezigheden. Diderots vergelijking van acteur en arbeider is vals omdat de arbeider in zijn routinematig werk zichzelf niet meer in de hand heeft. Het herhalend karakter van zijn werk verlamt hem. We proeven hier reeds met eeuwen voorsprong de kritische benadering van het bandwerk waarvoor met name de Fordfabrieken als Highland Park model stonden.

In de moderne economie wordt flexibiliteit het paradepaardje om deze geestdodende gevolgen van het arbeidsproces te verminderen of zelfs te doen verdwijnen. Maar dat blijkt niet zo eenvoudig. Ze groeft diepe krassen in het karakter van de arbeiders. Weliswaar wordt meer dan ooit nadruk gelegd op zelfbepaling en eigen verantwoordelijkheid, maar het nemen van risico’s en voortdurende mobiliteit geven een arbeidservaring met slechts kortetermijnperspectieven. Terwijl Rico’s vader zijn hele leven lang dezelfde job had gedaan, moest Rico vier keer verhuizen in veertien jaar, Rose kwam na een jaar al terug naar haar bar, de IBM programmeurs ontdekten dat ze al na enkele jaren hopeloos verouderd waren. Bedrijven moeten in staat zijn om zich aan te passen aan snelle veranderingen. Niet meer de grootte van een bedrijf maakt het sterk, maar de nieuwe ideeën en de bekwaamheid om overeind te blijven in de golven van verandering. De arbeiders kunnen dan ook geen loyauteit meer ontwikkelen tegenover het bedrijf. De vluchtigheid waarmee alles moet gebeuren geeft hen geen tijd om vertrouwen en toewijding op te bouwen. Teamwerk is meestal een oppervlakkig proces waarin uiteindelijk niemand meer verantwoordelijk is voor zijn of haar daden. Bij falen wordt het proces zelf verantwoordelijk gesteld en zo verdwijnt elke vorm van ethiek. In zulk systeem worden arbeiders steeds meer kwetsbaar en verwisselbaar, pasmunt in het ondoorgrondelijke machtsspel. In het zog daarvan verdwijnt op termijn ook in het sociale leven elke vorm van toewijding. Sennett tekent een psychogram van de moderne mens, die zonder band met de werkplek en vaste werkgever een desolaat en stresserend leven leidt. Deze mens komt in conflict met zijn behoefte aan stabiliteit, betrouwbaarheid en continuïteit. Zonder zekerheden, langjarige dienstverbanden, betrouwbare vriendschappen en relaties, wordt het leven een doelloes drijven. Daarom eindigt dit boek met een oproep om in het spoor van Levinas te werken aan een sociale dimensie waarin eigenwaarde en verantwoordelijkheid voor anderen centraal staan.

De indringende analyse van Sennett is rijk aan vernieuwende inzichten over de impact van de flexibele werkplek op het persoonlijk leven van de mens. De vraag is of de door hem voorgestelde therapie niet wat naïef is. Hij heeft zeker gelijk waar hij beweert dat mensen nood hebben aan controle over hun eigen leven, maar laat het huidige kapitalistische systeem daarvoor nog enige ruimte? Alles verwachten van de inspanningen van de mensen zelf is illusie en laat ons over aan onze machteloosheid. Het systeem moet zelf van binnenuit worden veranderd en daarvoor is meer nodig dan de kracht van onze karakters. Dat belet echter niet dat dit boek velen tot nadenken kan stemmen, zowel in de wereld van het vormingswerk als in de economische en politieke sector.

terug naar lijst

 

bullet

EEN SPIEGEL VAN VRIJZINNIGHEID

RECENSIE VAN: Gilles W.B. Borrie, Het leven als een te voltooien bouwwerk. Vijf portretten van vrijmetselaren, Walburg Pers, 2000.

 Biografieën zijn vandaag populairder dan ooit. Dat heeft wellicht te maken met de doorbraak van ‘de kleine verhalen’ zoals de postmoderne filosofie dat zo raak typeert. De rijke verscheidenheid van het menselijk leven kan niet gevangen worden in één groot verhaal dat alles afvlakt tot een ongedifferentieerd patroon. Iedere mens heeft een uniek levensverhaal dat slechts begrepen kan worden in de ontwikkelingen van de eigen contextuele levensgeschiedenis. Vooral het leven van grote mannen en vrouwen vormt interessante stof voor een biografie, omdat zij op een specifieke wijze zijn omgegaan met de levensvragen van liefde, lijden, vreugde, verdriet, ziekte, ouderdom en dood. Ze kunnen dienst doen als voorbeeldfunctie, zeker wanneer ze geleefd hebben in omgeving en omstandigheden waarmee anderen zich gevoelsmatig verbonden weten. Gilles W.B. Borrie, oud-burgemeester van Eindhoven en lid van de Orde van Vrijmetselaren, begeeft zich hier op het pad van de maçonnieke biografie, de beschrijving van het leven van vrijmet-selaren. In een maçonnieke biografie wordt de persoonlijkheid van een vrijmetselaar beschreven op de achtergrond van zijn optreden in de loge of andere vrijmetselaarsorganisaties, maar ook in de maatschappelijke en politieke context waarmee hij geworsteld heeft. Borrie brengt vijf portretten van bekende Nederlandse vrijmetselaars uit een tijdsbestek van bijna 200 jaar. Het gaat om belangrijke figuren uit verschillende terreinen van de recente Nederlandse geschiedenis. Het betreft de schrijver-dichter en politicus Jacob van Lennep (1802-1868), de koopman en politicus S.M. Hugo van Gijn (1848-1937), de predikant en gedreven politicus van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) G.W. Melchers (1669-1952), de kritische idealist en hoogleraar Arbeidsrecht B.C. Slotemaker (1895-1952) en tot slot de Minister van Financiën en burgemeester van Rotterdam P.J. Oud (1886-1968).

De biografische portretten zijn uiterst vlot en boeiend geschreven, systematisch opgebouwd met verwijzingen naar en citaten van allerhande persoonlijke brieven en documenten. In hun geheel bieden ze een goede kijk op de talrijke ontwikkelingen in de vrijmetselarij tijdens de voorbije twee eeuwen in Nederland met enkele schaarse uitweidingen naar Vlaanderen, met name tijdens de Tweede Wereldoorlog. Aan de hand van deze ontwikkelingen zie je ook hoe de loges op verschillende terreinen van de samenleving een belangrijke invloed hebben gehad. Dit boek zal heel wat geïnteresseerden kunnen boeien die op zoek zijn naar meer historische gegevens over de rol en de invloed van de vrijmetselarij. Het goede notenapparaat van het boek kan hen bovendien op weg zetten voor verdere studie.

terug naar lijst

 

bulletMAATSCHAPPELIJKE ONTWRICHTING EN SOCIAAL KAPITAAL

recensie van Francis Fukuyama, De grote scheuring. De menselijke natuur en de reconstructie van de sociale orde, Contact, 1999, in  Leesidee, febr. 2000, blz. 44-45.

 Reeds in 1980 wees de futuroloog Alvin Toffler met klem op de talrijke schokkende veranderingen in de sociale structuren en de technologie die de overgang van de industriële naar de informatiemaatschappij inluidden. Hij zag die veranderingen niet als op zichzelf staande feiten, maar als een samenhangend geheel. Hij noemde dat proces de derde golf (na de agrarische en de industriële). Francis Fukuyama, hoogleraar aan de George Mason-universiteit, sluit hierbij aan en kijkt naar de concrete maatschappelijke gevolgen ervan in de hedendaagse wereld. Toen hij in 1992 op basis van een vroeger controversieel artikel (1989) zijn succesboek Het einde van de Geschiedenis en de Laatste Mens schreef, gaf hij een eerder triomfalistische indruk over de westerse maatschappij. Volgens hem was er na de val van het communisme op wereldschaal geen ideologisch alternatief meer voor de markteconomie en de daarmee samenhangende liberaal-democratie. Door haar interne logica drijft de kapitalistisch-economische ontwikkeling de staten over de hele wereld in de richting van de democratische idealen. Als er her en der nog problemen blijven, zijn het eerder sturingsfouten dan wel inherente tekorten. Die kunnen op korte termijn worden bijgeschaafd. In de heftige discussies die op die publicatie volgden relativeerde Fukuyama de extreme interpretatie van zijn standpunt door te stellen dat noch de parlementaire democratie, noch de markteconomie efficiënt kunnen functioneren als er niets is dat de leden van de gemeenschap bindt, als ze elkaar niet kunnen vertrouwen en respecteren. Die idee werkte hij uit in Trust (1995). In dat boek benadrukte hij het belang van arbeidsethiek, eergevoel, vertrouwen, wederkerigheid en andere belangrijke deugden van de burgers. Wanneer alle activiteiten alleen op maximale winst zijn gericht en mensen met elkaar slechts omgaan op basis van contracten (bedrijven, staten), zal de economie en de parlementaire (liberale) democratie zich niet voluit kunnen ontwikkelen.

Op die basisgedachten gaat Fukuyama in zijn nieuwste boek met de sprekende titel De grote scheuring dieper in. De laatste dertig jaar is de maatschappelijke orde door de vooruitgang van de techniek grotendeels ontwricht. Het sterke weefsel van waarden, normen en regels dat in de voorbije periode werd opgebouwd is gescheurd, de wereld valt steeds meer uit elkaar. Dat laat zich (haast symbolisch) aflezen uit de groeiende misdaadcijfers, de explosieve toename van echtscheidingen, de talrijke buitenechtelijke geboortes, de ontwrichte gezinnen, het wegkwijnend vertrouwen, het groeiend gevoel van onveiligheid. Fukuyama maakt hier aan de hand van talrijke statistieken vergelijkingen tussen de situatie in de Verenigde Staten en die in de andere ontwikkelde landen van West-Europa en Oost-Azië. Overal herkent hij gelijkaardige tendensen, al verloopt de scheuring wat trager in sommige gebieden. De oorzaken van deze grote scheuring kunnen niet herleid worden tot eenzijdige clusters, zoals armoede en ongelijkheid, of de groeiende rijkdom en onveiligheid, of een verkeerd overheidsbeleid, of zelfs niet een algemene cultuurverandering. Het gaat volgens Fukuyama over een geheel van demografische, economische en culturele oorzaken. Die vloeien samen tot de opkomst van een moreel individualisme en de daarmee samenhangende miniaturisering (versplintering) van de gemeenschap. Gemeenschappelijkheid berust immers op gedeelde normen die teruggaan op fundamentele waarden als we-derzijdse erkenning, participatie, het gevoel ergens thuis te zijn, een identiteit te hebben, enz. Normen zonder waarden leiden onvermijdelijk tot de pervertering van de macht en tot fatale tegenstellingen tussen de burgers. Dat is een vruchtbare voedingsbodem voor het succes van extreem rechts wat een ernstig gevaar betekent voor de toekomst van de democratie.

Fukuyama zoekt de oplossing elders. We mogen niet te somber worden, geen doemdenkers. In de landen waar de scheuring het grootst is, zie je reeds tekenen van een moreel reveil. Er is nog hoop. We zijn geen weerloze slachtoffers van onze tijd en geen speelbal van dieperliggende sociale en technologische krachten. Vanuit een biologisch fundament dat voortkomt uit de mense-lijke natuur zelf blijven mensen hun aangeboren vermogens gebruiken om steeds weer nieuwe sociale regels op te stellen. Fukuyama zoekt naar de bronnen van de menselijke normen. De hedendaagse evolutiebiologie, zo zegt hij, laat zien hoe de concrete inhoud van de normen die bepaald wordt door de culturele geschiedenis, steeds bovenop een biologische basisstructuur ligt die de grote culturele verscheidenheid van bevolkingsgroepen en individuen kanaliseert. In de evolutie van aap tot mens ligt het accent niet alleen op een oorspronkelijk individualisme, maar ook op sociale vermogens. Mensen zijn van nature groepsdieren. In die lijn reeds beweerde Aristoteles dat de mens van nature een politiek dier is. Mensen organiseren zich niet alleen in families of stammen, maar ook in groepen van een hoger niveau, gemeenschappen die slechts in stand kunnen worden gehouden door morele deugden die hen tot samenwerking stimuleren.

Op die basis ontwikkelt Fukuyama zijn centrale stellingen rond het begrip sociaal kapitaal, een begrip dat sinds enige tijd steile opgang maakt in de sociale wetenschappen. Sociaal kapitaal is een eigenschap of een waarde van mensen, groepen, relaties die hen in staat stelt om samen te werken en het pure individualisme van eigenbelang en kortetermijnwinst te overstijgen. Het wordt voortdurend geschapen in het wederkerig handelen van mensen om hun dagelijks leven zo goed mogelijk te organiseren. Sociaal kapitaal - met normen als engagement, wederkerigheid en vertrouwen - is de basis voor altruïstisch wederkerig gedrag. Wellicht lijkt sociaal kapitaal in eerste instantie het sterkts in verwantschapsgroepen, vooral de eigen familie, maar het is evenzeer aanwezig in andere relaties, niet alleen van interpersoonlijke aard, maar ook van economische en politieke aard. Vooral in contexten waarin mensen elkaar regelmatig ontmoeten kan sociaal kapitaal goed wortel schieten, omdat mensen dan elkaar steeds meer gaan vertrouwen en omgekeerd minder van elkaar gaan profiteren. Naast de formele normen of waarden die noodzakelijk zijn voor de normale (markt)transacties in het openbare leven delen mensen dan steeds meer informele waarden die een hecht samenwerken mogelijk maken. Zulk samenwerken leidt naar zelforganisatie en het ontstaan van sociale netwerken. In plaats van low-trust-organisaties met een hoge mate van formaliteit (bijvoorbeeld de hiërarchische organisaties) ontstaan dan high-trust-organisaties met een hoge mate aan informaliteit (bijvoorbeeld horizontale organisatie met spreiding van verantwoordelijkheid en lokale expertise). Toch blijft volgens Fukuyama hiërarchie onvermijdelijk, vooral waar de spontane orde faalt tengevolge van gebrek aan transparantie, geslotenheid of fanatisme of tengevolge van een te grote versnippering. Sociale orde, op maatschappij- of organisatiebreed niveau, zal altijd ontstaan uit een mengeling van hiërarchische en spontane bronnen. Hier ligt een belangrijke rol voor de overheid die de sociale orde vooral moet ondersteunen via politiemacht (wijkagent) en het bevorderen van scholing op alle leeftijden en niveaus.

Fukuyama’s project voor reconstructie is duidelijk utopisch gekleurd. Het steunt op een sterk geloof in de mogelijkheden van de mensheid om na de grote scheuring zinnig te overleven. Hij gaat er zelfs van uit dat het tij al gekeerd is en een nieuwe opgaande fase begonnen is. Een kritische vraag hierbij is of hij het lukken van de nieuwe sociale orde niet te eenzijdig toeschrijft aan een morele herbewapening of,zoals hij zegt, aan een hernormering: eerlijkheid, betrouwbaarheid, familienormen, indijken van criminaliteit, religieuze herleving, e.a. Het klinkt toch wel wat liberaal-conservatief. Misschien ligt het tekort van dit boek in het feit dat de economische en technologische macht slechts als achtergrond, niet als één van de hoofdactoren aanwezig is, zodat de uitwegen al bij al abstract uitvallen. Maar dat belet niet dat De grote scheuring elementen in het midden brengt die te dikwijls worden vergeten als men het heeft over de dringende en noodzakelijke vernieuwing van onze maatschappelijke structuren.

terug naar lijst

 

bulletWAARHEEN MET DE VRIJE TIJD?

RECENSIE VAN: Hugo van der Poel, Tijd voor vrijheid. Inleiding tot de studie van de vrijetijd, Boom, 1999

Vrijetijdwetenschappen is een nog jonge tak van de wetenschap, die onderzoek verricht naar de vrijetijdsbesteding zowel op historisch als op inhoudelijk vlak. Hugo van der Poel, hoofddocent aan de K.U. Brabant (Tilburg), heeft een zeer overzichtelijke en tevens uitdagende inleiding geschreven tot de studie van de vrijetijd. Het is een herziene en verder uitgewerkte versie van het boek Vrijetijd tussen vorming en vermaak, dat de auteur samen met Theo Beckers in 1990 publiceerde. De hedendaagse studies over vrijetijd spitsen zich hoofdzakelijk toe rond een drietal kernvragen, die tevens de drie delen van het boek aangeven. Vragen over beschikbaarheid van vrijetijd, vragen over de besteding ervan en vragen over wie van buitenaf kan interveniëren in de vrijetijd en hoe en in hoever dat te verantwoorden is. In het eerste deel ligt de klemtoon op de moderne omgang met (vrije)tijd zoals die in de verschillende tijdpatronen (dagelijks pad, weekindeling, jaarcyclus, levensloop) gerealiseerd wordt. Het accent komt vandaag grotendeels te liggen op de modularisering (opdeling in kleinere eenheden) van het dagelijks leven, waardoor een massaal aanbod van tijdsbesteding en consumptie op maat mogelijk wordt. Meer en meer gaan we tijdmodules op de (vrijetijd)markt aankopen en/of uitwisselen, zodat we als individu een eigen levensverhaal kunnen vormgeven. Al wordt hier de eigen identeit en autonomie mee gediend, toch leidt dat ook naar een gevaar van extreme accumulatie die het leven dreigt te belasten met overhaasting en stress. Het tweede deel wijdt ons in in het vrijetijdsonderzoek en geeft een goede aanzet tot een handelingsmodel dat de tegenstelling tussen de traditionele actorgerichte en structuurgerichte handelingstheorieën tracht te overstijgen. Drie belangrijke centra van vrijetijd worden op basis van dat handelingsmodel onderzocht: thuis (huishouden en huiselijke bezigheden), het stedelijk vermaak (sport, cultuur, uitgaan) en verblijf buitenshuis (openluchtrecreatie en vakantiebesteding). In het derde deel onderzoekt de auteur welke instanties interveniëren in de vrijetijdsbesteding en ontwikkelt hij een model voor strategische beleidsvoering, dat wordt toegepast op de drie grote actoren: overheid, sociale bewegingen / vrijwilligerswerk en tenslotte het commerciële aanbod in de vrijetijd.

Dit boek is hoofdzakelijk opgezet als een inleiding tot de studie van de vrijetijd voor studenten in het hoger en universitair onderwijs die met deze problematiek in contact komen. Toch kan het ook zeer veel dienst bewijzen voor mensen die vandaag in de vrijetijdssector leiding geven of nieuwe initiatieven ontwikkelen. Het is vlot geschreven en zeer overzichtelijk. Interessant zijn ook de talrijke kaders, tabellen en figuren die in de tekst ingelast zijn en bredere informatie geven over de besproken thema’s. Wel moet opgemerkt dat alleen de Nederlandse situatie aan bod komt, maar zoals de auteurs zelf zeggen, verschilt die niet zoveel van wat zich vandaag op wereldschaal afspeelt. Het boek is ook voorzien van een uitgewerkte bibliografie en een goed auteurs- en zakenregister. Deze studie is ongetwijfeld één van de belangrijkste en toegankelijke Nederlandstalige werken in het vakgebied.

terug naar lijst

 

bulletPOLITIEK  VAN  GOEDE  BEDOELINGEN

recensie van gelijknamige boek van Hans Achterhuis (Boom Essay 1999)in  Leesidee, mei 200, blz. 314

De oorlog in Kosovo heeft niet alleen journalisten maar ook filosofen opnieuw doen vragen naar het belang van de politiek in de huidige maatschappij. Het is duidelijk dat de interventie van de NAVO niet alleen applaus, maar ook heel wat kritiek heeft uitgelokt. Onder het mom van ‘humanitaire interventie’ werd wel degelijk een vernietigende oorlog uitgevochten. Met zijn nieuw essay mengt Hans Achterhuis, hoogleraar Systematische Wijsbegeerte aan de Universiteit Twente, zich rechtstreeks in dit debat, al beschouwt hij Kosovo tegelijk als een symbool voor talrijke andere vormen van ‘humanitaire interventie’. Hij stelt dat het zeer gevaarlijk is bij zulke interventies de slachtoffers centraal te stellen zonder naar de politieke context te kijken. Want dat leidt in heel wat gevallen tot meer slachtoffers. Hij steunt hier op zijn eigen ontgoochelingen als ontwikkelingswerker in Afrika waar de humanitaire waarden dikwijls werden opgeofferd aan politiek gekonkel rond macht. Zijn voorbeelden zijn schrijnend genoeg om te gaan twijfelen bij wat vandaag gebeurt in de talrijke gepolitiseerde ‘humanitaire interventies’. Daarom wil Achterhuis op zoek gaan naar betekenis en impact van de huidige politiek. Hij steunt op het oeuvre van Machiavelli en van Hannah Arendt en beweegt zich vlot doorheen actuele commentaren en posities. Het grote probleem is wellicht dat de huidige politiek, soms tegen beter weten in, blijft geloven in de absolute maakbaarheid van de maatschappij, een fantasma dat uit de Moderne Tijden in talrijke utopieën naar ons is toegekomen. Diezelfde idee blijft steeds maar meespelen wanneer onze emoties vandaag geraakt worden door de verschrikkelijke beelden van genocides en vluchtelingenstromen. ‘Men’ doet ons geloven dat we door hulpverlening - desnoods in de vorm van oorlog - een nieuwe wereld kunnen maken waarin mensenrechten eindelijk gerespecteerd worden. Zo ontstaat er een politiek van goede bedoelingen die echter niet efficiënt is. Dikwijls krijgt zulke politiek ook absolute trekjes die slechts één visie op de mens en zijn samenleving aanvaarden, zoals dat concreet wordt in de idee van een wereldregering. Onze emoties - die tot de private sfeer behoren - worden hier als het ware binnen de publieke sfeer uitgespeeld en gelden haast als een alibi voor het politieke handelen. Arendt heeft in de lijn van de Griekse traditie duidelijk gesteld dat politiek tot de publieke sfeer behoort en daar het gezamenlijk handelen van burgers mogelijk moet maken. Zoals Machiavelli aanvaardt zij een scherpe scheiding tussen het private en het publieke terrein. Dat stoot onvermijdelijk op een wereld van verschillen die in het politieke handelen moet aanvaard worden als een primair gegeven. Politiek is dan bruggen slaan om contacten mogelijk te maken die de pluraliteit niet doen verdwijnen maar juist ontwikkelen. En daarin is volgens Achterhuis de NAVO met haar interventies in Kosovo schromelijk mislukt. Dit feit is dan ook een belangrijke uitdaging voor de westerse wereld om haar visie op politiek fundamenteel te herzien. We hebben dringend nood aan een ontmoralisering van onze politiek wat alleen mogelijk wordt door een openbare discussie. Dan wordt politiek het (noodzakelijk) middel om allerlei maatschappelijke processen beter en harmonieuzer te laten verlopen.

Dit essay van de filosoof Achterhuis zal bij velen ongetwijfeld kwaad bloed zetten omdat het haaks staat op de meeste interpretaties van humanitaire interventie. Al dragen zijn stellingen in hun laatste consequenties nog heel wat onopgeloste vragen mee, toch vormen ze een belangrijk pleidooi om eens ernstig na te denken over wat we met onze wereld van plan zijn. Goede bedoelingen alleen zijn duidelijk onvoldoende om een menswaardige  toekomst garant te stellen.

terug naar lijst

 

bulletDE TOEKOMST VAN EEN REVOLTE

recensie van het gelijknamige boek van JULIA   KRISTEVA (Boom, 1999).

Het denken over revolte is vandaag wat op de achtergrond geraakt. Sinds de val van de Muur zijn de meeste denkers begaan met het proces van mondialisering waarin de maatschappij wordt opgevat als een hecht systeem dat ondanks enkele bij te schaven sturingsfouten op weg is naar een democratische wereldorde. Waar de verzetscultuur nog bestaat wordt zij makkelijk "gemarginaliseerd tot een decoratief alibi en als zodanig door de ‘spektakelmaatschappij’ getole-reerd" (blz. 12). In de voorliggende bundel van vier voordrachten en lezingen stelt de Frans-Bulgaarse filosofe en psychoanalytica Julia Kristeva de vraag naar de toekomst van de revolte. Volgens haar dreigt gevaar wanneer de revolte in een maatschappij wordt weggedrukt of verdrongen, want dan verdwijnt iedere tegenstem. Revolte is het vermogen om de feitelijke situatie ter discussie te stellen. Het is een "teruggaan" (re-volte) naar wat belangrijk is, dat tegelijk ook betekent: "weer in herinnering brengen, kritisch ondervragen, denken" (blz. 14). Deze ‘terug’-keer, of noem ook ommekeer, verplaatsing, verandering, is geen nihilisme dat de oude waarden afwijst ten gunste van nieuwe waarden zonder kritisch onderzoek. Kristeva laat zien hoe bepaalde ontwikkelingen in de psychoanalyse als revolte kunnen worden geïnterpreteerd. De Freudiaanse ontdekking van het onbewuste is een nieuw archimedisch punt, dat in onze psyche de plek aanwijst waar het geblokkeerde leven weer betekenis krijgt, mits deze psyche in staat is tot een psychische herstructurering. Zo kan de mens ook weer de ervaringen van vrijheid terugvinden die de basis zijn voor de opbouw van een echt zelf. Een nieuw hedendaagse model van revolte ziet Kristeva in de vreemdeling die zich altijd onmiddellijk onderscheidt doordat hij een andere taal spreekt. Met haar eigen ervaringen als Bulgaarse inwijkeling in Frankrijk ondersteunt zij haar beeld van revolte, omdat je als vreemdeling nooit helemaal ingepast raakt. Er blijft altijd een kern die in verzet is tegen de vervlakkende assimilatie. De vreemdeling blijft daarom ook altijd vertaler. Als je de diepere lagen van de taal laat naar boven komen, blijven de oorspronkelijke idiomen als een opstand in je leven. Haar lezing "De liefde voor de andere taal" biedt voor de westerling ongetwijfeld een verrijkende bijdrage - met nieuwe accenten - voor zijn pogingen om meer begrip voor de vreemdeling op te brengen. Hier komt reeds de eerste aanzet van de politieke betekenis van de psychoanalytische revolte tot uiting. In haar lezing "Eurofilie - Eurofobie" wordt die verder uitgewerkt vanuit de verschillende opvattingen van vrijheid die in de hedendaagse cultuur leven. Het geeft te denken voor wie zich in politiek engageert of er zich kritisch tegen afzet. Echte toekomst kan slechts bestaan als we de kracht van de revolte erkennen. Innerlijke ommekeer is een voorwaarde voor maatschappelijke verandering. Dat is van kapitaal belang, omdat reeds zoveel revoluties mislukt zijn die meer uiterlijk vertoon waren dan een van binnenuit gedragen verandering.

Wie dit boekje leest en herleest, zal onder de indruk komen van Kristeva’s sterke zeggingskracht en utopisch perspectief. Daaraan is in onze tijd grote nood. Wie de werken van Kristeva kent, zal aan deze teksten ongetwijfeld veel plezier beleven. De vertaling ervan, die alle lof verdient, maakt haar ideeën nu ook voor een breder publiek toegankelijk, zeker voor wie werkzaam is in de therapeutische of politieke sector.

terug naar lijst

 

bullet

DE  BEGEERTE NAAR MACHT

RECENSIE VAN : Willy Coolsaet, Van Hobbes tot Hitler. Over moderne vormen van macht, Garant, 1998

De menselijke geschiedenis wordt voor een groot deel bepaald door macht. Er bestaan echter vele filosofische opvattingen over macht. Willy Coolsaet, verbonden aan de vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschappen van de Universiteit Gent, stelt in dit boek de vraag naar wat de moderniteit onder macht verstaat. Hij ziet Thomas Hobbes als de grondlegger van de moderne kijk op macht en gaat na hoe diens opvatting zich in de traditie heeft doorgezet - via Locke, Spinoza, Hegel en Nietzsche- tot in absolutistische en totalitaire richting. Volgens Coolsaet heeft Hobbes een objectivistische en naturalistische opvatting over macht ontwikkeld waarin voor de menselijke subjectiviteit geen plaats is. De mens is een mechanische beweging waarin vrijheid geen reële kans krijgt. De menselijke natuur is een aanhoudende en rusteloze begeerte naar macht, naar steeds meer macht. Ze is een streven naar verabsolutering of ‘ver-oneindig-ing’ van die begeerte in een radicale zelfgenoegzaamheid zonder enige altruïstisch perspectief. Uiteindelijk is macht macht over anderen, het vermogen om de eigen doelstellingen te bereiken door anderen voor je wagen te spannen. Haarscherp analyseert Coolsaet hoe deze veroneindiging zich in de traditie steeds weer heeft herhaald, zowel in het rivaliserend geweld van de renaissance, in de politiek van Lodewijk XIV en zijn hofhouding, in de oorlogstheorieën van Hegel, in de Uebermensch-idee van Nietzsche, in het nationalisme en het fascisme, tot en met Hitler. De onderliggende vraag van Coolsaet is of de mens inderdaad alleen maar slachtoffer van zijn rusteloze begeerte is (macht als doel op zich) ofwel zichzelf ook kan zien als subject van macht, maar dan van macht als middel in het kader van solidariteit, van wereldvorming. Erg boeiend is het laatste hoofdstuk over het nationalisme als totalitair absolutisme waarin het geval ‘Hitler’ wordt uitgewerkt als een exempel van de idealisering van strijdende zelfgenoegzaamheid. Het grijpt je gewoonweg bij de keel.

Interessant aan dit boek is dat de verschillende hoofdstukken gelezen kunnen worden als aparte essays, hoewel er door het geheel een heldere lijn loopt: de reductie van de mens tot een stuk brute natuur. Door talrijke citaten uit de werken van de behandelde filosofen krijg je ook het gevoel dat je zelf kritisch kan meedenken. Van Hobbes tot Hitler is een boek geworden dat belangrijke achtergrond biedt bij de huidige discussies over macht, oorlog en de toenemende invloed van extreem-rechts.

terug naar lijst

 

bulletDIALOOG ALS WEG NAAR EEN ECODEMOCRATIE

RECENSIE VAN:  Dirk Holemans, Ecologie en Burgerschap. Pleidooi voor een nieuwe levensstijl, Pelckmans, 1999.

Milieu en natuur worden almaar schaarser en zijn bedreigd door het toenemende gevaar van een onomkeerbare aantasting. Allerlei rapporten confronteren ons er ieder jaar opnieuw mee dat het met onze planeet steeds slechter gaat. Als we de volgende generaties nog enige kans op zinvol overleven willen geven, moeten we ons denken en handelen grondig veranderen. En dat niet alleen vanuit onze individuele belangen, maar vooral vanuit onze collectieve belangen. In Ecologie en burgerschap analyseert Dirk Holemans, als onderzoeker verbonden aan het Studiecentrum voor Technologie, Energie en Milieu van de Universiteit Antwerpen (UFSIA), met scherpe pen het falen van het huidig technocratische beleid. Hij gaat op zoek naar de kansen van een dialogische democratie om vanuit de burgers een nieuwe trendbreuk mogelijk te maken. Het is duidelijk dat de persoonlijke inspanningen van individuen erg noodzakelijk zijn, denk maar aan verminderen en scheiden van afval, aan zuinig omspringen met water, aan bewuster en rationeel gebruik van de auto. Maar individuele inspanningen zijn niet voldoende. Zolang ieder alleen maar zorgt voor de eigen achtertuin blijven onze straten vuil en verloedert het milieu als geheel. De milieuproblematiek is bijgevolg een sociaal-ethische problematiek geworden: we zijn er gezamenlijk ver-antwoordelijk voor en we moeten samen zoeken naar uitwegen uit de crisis. Daarom is op maatschappelijk en politiek vlak dringend een fundamentele mentaliteitswijziging nodig die samen met interactieve of dialogische structuren de basis kan vormen voor een ecologisch burgerschap.

Dit ecologisch burgerschap als resultaat van een dialogische democratie is de kern van Holemans’ betoog. Hij gaat uit van de opvatting van Franse socioloog Claude Lefort over ‘de lege plek van de macht’ in de huidige democratie: de macht hoort niet meer toe aan één heersende instantie (bv. de vorst) die het algemeen belang symboliseert, maar het algemene belang wordt onderwerp van het publieke debat waarin niemand het laatste woord heeft. In een democratie zijn de conflicten tussen de verschillende belangen onafsluitbaar en legitiem. Het debat zelf is waardevol omdat het verhindert dat sommige groepen de feitelijke macht monopoliseren. Daarom kiest Holemans uitdrukkelijk voor het versterken van het dialogisch proces in de representatieve democratie. Hij opteert voor het oprichten van verschillende publieke ruimtes die niet langer voorbehouden zijn aan de gekozen vertegenwoordigers (parlement, gemeenteraad, enz.), maar die gericht zijn op de burgers (sociale bewegingen, actiegroepen, burgerjury’s, enz.). In deze publieke ruimtes moet een kwalitatief proces van discussie en dialoog mogelijk worden, dat dieper graaft dan het noteren en optellen van meningen van individuele burgers op het moment zelf (enquêtes, opiniepeilingen, referenda, enz.). Daartoe haalt de auteur bij Hannah Arendt het toepasselijk begrip ‘verruimde denkwijze’, dat aangeeft dat burgers in dialoog met anderen leren hoe ze tot enige overeenstemming kunnen komen. Meer dan ooit is het van belang te durven geloven in het oordeelsvermogen en de capaciteiten van de burgers om zelf verantwoordelijkheid te nemen. Die capaciteiten moeten ondersteund worden door een permanent proces van civiele educatie langs scholen en vormings-werk (volkshogescholen, burgerorganisaties, enz.). Zo wordt een koppeling mogelijk tussen publieke besluitvorming en persoonlijke levensstijl, zonder de principes van individuele vrijheid en autonomie geweld aan te doen.

Deze basisideeën over ecologisch burgerschap worden in verschillende kringen afgedaan als een naïeve droom. Holemans beseft dat maar al te goed en daarom ondersteunt hij zijn theorie met een nieuwe visie op de rol van de overheid. Hij spreekt over ‘metasturing’, een vorm van besturen op afstand, indirect dus. Hij vraagt niet om een sterkere overheid (communitarisme) of om een overheid die zo weinig mogelijk ingrijpt (liberalisme), maar om een overheid die op alle belangrijke sectoren betrokken is, zonder zich rechtstreeks of indringend met alles te gaan bemoeien. Zij moet zich richten op het opvolgen van de randvoorwaarden die het ‘goede leven’ bepalen, niet alleen negatief, maar ook positief. Dat betekent o.a. het versterken van de burgerrechten en het opzetten van een interactief beleid op alle niveaus. Op die wijze kan een doorzichtige en efficiënte wetgeving ontstaan op ecologisch vlak, waaraan alle partners gehouden zijn: burgers, wetenschap, technologie, economie, industrie. Holemans verwijst hier uitdrukkelijk naar terugnameplicht voor producenten, verplichte garantieperiode om de levensduur te bevorderen, het vastleggen van een maximale milieugebruiksruimte, een uniforme taks op kapitaalmobiliteit, enz. Bovendien kan zulk beleid ook aanmoedigend werken voor bedrijven en instellingen die op het vlak van milieu een voortrekkersrol spelen.

Het spreekt vanzelf dat zulk beleid niet ophoudt aan de huidige staatsgrenzen, maar steeds meer internationaal moet functioneren, ook al is momenteel een wereldregering wellicht niet haalbaar of gewenst. Dit boek maakt vooral duidelijk dat de huidige milieucrisis een complex probleem is, dat niet kan opgelost worden door geïsoleerde maatregelen. Alleen samenwerking tussen de verschillende niveaus en sectoren kan een uitweg bieden. Ook dat zal een hele mentaliteitswijziging vergen. Uiteindelijk gelooft Holemans in de kracht die vanuit de vele kleine verhalen uitgaat en die mensen ertoe zal bewegen tot een nieuwe betrokkenheid op het politieke vlak. In de huidige discussies rond een nieuwe ecologische levensstijl geeft dit boek een verfrissende inbreng door ecologie en democratie op een uitdagende wijze met elkaar te verbinden. Het wordt stilaan duidelijk dat er geen uitweg zal komen als de burgers niet ernstig worden genomen of als ze zelf niet willen uitstijgen boven het huidige consumentisme.

Het boek is vlot en inspirerend geschreven. Het sluit onmiddellijk aan bij de concrete werkelijkheid. Het is geen sentimenteel pleidooi dat alles mooi glad strijkt, maar een moedige stimulans om eindelijk te gaan zien waar de politieke vernieuwing meestal vastloopt. En dat niet alleen op ecologisch gebied.

terug naar lijst