maatschappij 2

 

          

 

Home
Up

 

bullet

 

1.  Wat is ‘agency’? 

1.1.   de opkomst van een onlife world 

De termen ‘agent’ en ‘agency’ worden tegenwoordig veel gebruikt in de wereld van de slimme technologie (smart technology). In dat kader denken we hier allereerst aan de term intelligente assistent (pva, the personal virtual assistant, de geüpgradede versie van de pda, the personal digital assistant van het einde van de jaren negentig). Eigenlijk gebeurt er hier iets wonderlijks. Dingen komen tot leven en bevolken onze dagelijkse leefwereld met nieuwe animaties en betrekken zich op onze eigen leefsituatie. Ze krijgen stilaan zelfs een quasi-menselijke verschijningsvorm. De Nederlandse antropologe Mireille Hildebrandt noemt dit verschijnsel een onlife world, een wereld waarin virtuele facts feitelijk deel uitmaken van het dagelijks leven. De dingen zijn niet meer offline, maar ze zijn onlife. Er komen duidelijk nieuwe spelers op het veld, letterlijk tussen ons in en zij krijgen een belangrijke plaats en functie in de ontwikkeling van onze leefwereld. Het gaat hierbij om nieuwe communicatiepatronen die geleidelijk onze bestaanswereld binnendringen en nieuwe verbindingen doen ontstaan tussen ons en onze omgeving. Hoe sterker de artificiële intelligentie ontwikkeld wordt, hoe meer deze aspecten ons leven gaan bepalen. ‘Agency’ is dan  voor de mens geen louter eigenstandig handelen, maar een handelen in verbinding met apparaten die ons ondersteunen of zelfs gaan leiden. Zouden we daaruit niet veel kunnen leren voor onze samenwerking en verbinding met andere mensen?

1.2.  vanuit de etymologie van ‘agency’ 

Etymologisch komt het woord agency van het Griekse werkwoord αγω (ago) en het Latijnse werkwoord agere. Beide woorden betekenen: doen, handelen, in beweging brengen. De betekenis is geleidelijk versmald naar zijn economische en politionele betekenis: een agentschap van een bank en een politieagent. Daarom is de term  ‘agent’ in ons Nederlandstalig gebied niet of moeilijk bruikbaar in verband met leiderschap. Uit de etymologische stam  wordt duidelijk dat het woord  ‘agency’ een veel ruimere en meer open betekenis kan hebben. Allereerst kan je stellen dat ieder mens een handelend wezen is, een agent (agens),  iemand die een gevoel heeft voor eigen waarden en in staat is om voor zichzelf bepaalde doelen na te streven.   

1.3.   Constructivisme

In de literatuur over leiderschap krijgt de term ‘agency’  vandaag een duidelijk constructivistische betekenis. Het constructivisme gaat uit van het feit dat in principe de werkelijkheid niet vooraf gegeven is, maar dat de mens zijn werkelijkheid zelf voortdurend in elkaar zet. De nadruk ligt op het gegeven dat mensen in hun  dagelijks handelen, hun ‘agency’, zelf creatief hun werkelijkheid tot stand willen brengen  in onderlinge dialoog en kritische samenwerking, in een soort peer review waarin ze elkaar als evenwaardige partners steunen, evalueren, bekritiseren, controleren en versterken. Deze sociaal constructivistische benadering is niet nieuw in de sociale wetenschappen, maar wel in studies over leiderschap. Men ontdekt geleidelijk dat leiderschap niet langer de functie is van één individu met de nodige leiderschapskwaliteiten, maar  van onderuit wordt opgebouwd door het samenspel van alle deelnemers die als actoren hun eigen inbreng hebben.  ‘Agency’ is dus een basiskwaliteit van leiderschap. Leiderschap kan dan gezien worden als opgebouwd, geconstrueerd door interpersoonlijk beïnvloedingsprocessen, als een relationele praktijk waarin mensen met elkaar beslissingen nemen en samenwerken om vanuit hun handelen goede resultaten te bekomen.

 

1..4.   een discursieve benadering

Een van de belangrijkste vormen van handelen is spreken. Volgens de beroemde filosofe Hannah Arendt is het ‘kunnen spreken’ voor de mens zelfs een tweede geboorte, het thuiskomen in de dialoog waarin je je mening laat horen, maar waarin je  ook van inzicht kunt veranderen als je naar een ander luistert. Je merkt zelfs pas door het gesprek met een ander wie je zelf bent en waar je staat. Het is in het gesprek dat je voluit jezelf wordt.

Taal als gesproken vorm van communicatie – in haar brede betekenis – kan je dus zien als een vorm van sociale actie waarin mensen dingen doen met woorden en op die manier samen betekenissen en meningen construeren in algemene of specifieke sociale interacties.  Deze vorm van talig handelen kunnen we een discours noemen, een vorm van communicatie waarin mensen hun visies en hun dromen, hun verlangens en hun relationele patronen naar voren brengen.  Daarom dienen we ons meer te focussen op lokale en situationele discoursen met een kleine ‘d’ dan op de discoursen met een grote ‘D’ die eerder abstraherend werken en alles inpassen in grote lijnen of structuren. Het discours is een essentiële factor van ‘agency’. Zonder discours zou ‘agency’ wellicht inhoudsloos of hol blijven, alleen maar dingen doen die puur op overleven gericht zijn, maar geen ontwikkeling mogelijk maken.

In deze discursieve benadering van ‘agency’ is het essentieel een goed begrip te hebben van  het fenomeen dialoog. De Amerikaanse denker David Böhm beweert in zijn bekende boek On Dialogue dat dialoog veel meer is dan alleen maar converseren of discuteren. Volgens Böhm is een dialoog een stroom van betekenissen die door en tussen mensen beweegt en waaruit nieuwe, gezamenlijke betekenissen ontstaan. Dialoog is in essentie een gezamenlijke creatie van betekenissen, dialoog is een gebeuren waarin mensen met elkaar iets nieuws ontwikkelen. Dialoog is dus altijd een creatief proces, een vorm van construeren, opbouwen. Dialoog is dan ook nooit af, eigenlijk altijd ‘under construction’. Nieuwe betekenissen die in de dialoog ontstaan zijn de aanzet voor verder gesprek, voor nieuwe perspectieven. In een dialoog moeten we immers steeds rekening houden met een tussenruimte waarin de deelnemers verschillende betekenissen toekennen aan dat wat gezegd wordt, ieder vanuit zijn of haar invalshoek. In een  dialoog is er een meervoudigheid van stemmen die op basis van gelijkwaardigheid met elkaar kunnen communiceren.

1.5.  discursieve ‘agency’ en leiderschap

Uit het voorgaande kunnen we enkele belangrijke gevolgtrekkingen maken i.v.m. leiderschap.

·           Op de eerste plaats volgt daaruit dat leiderschap een discursieve invulling moeten krijgen. Leiderschap is geen positie die op zichzelf staat, maar zich dient te ontwikkelen in gesprekken, discussies, permanent overleg, enzovoort. De centrale vraag hierbij is hoe leiderschap bepaald wordt en steeds opnieuw onderling bevraagd en versterkt wordt door de wederzijdse beïnvloeding van de sociale actoren.

·           In deze visie wordt leiderschap bepaald vanuit de relaties en de contexten waarin persoonlijke en morele leer- en uitwisselingsprocessen tussen mensen plaatsvinden. Leiderschap op basis van discursieve ‘agency’ is dus  een    relationele ‘agency’ waarin een wederzijdse beïnvloeding tot stand komt tussen actoren. Dit betekent dat leiderschap wordt gecreëerd in de ontmoetingen van mensen met anderen en dat er geen objectieve vorm van leiderschap bestaat los van deze sociale en gemeenschappelijke betekenisconstructie.

·          Ook in het organisatiedenken heeft een linguistic turn plaats gevonden, dat wil zeggen een toewending naar het gebruik van taal, discussie, gesprek, dialoog als basis voor de ontwikkeling van organisatie. Geleidelijk is men gaan zien dat het gesprek, en vooral de dialoog tussen de leden  de basis vormt van de procesmatige en sociaal geconstrueerde natuur van een organisatie, een bedrijf, een school. Men is steeds meer aandacht gaan krijgen voor het belang van communicatie en de talige uitwisseling als bron van samenwerking.

 ·           Deze discursieve benadering sluit nauw aan bij één van de belangrijkste verschuivingen uit onze hedendaagse wereld, namelijk de steeds sterker zichtbaar wordende opkomst van een mondiale netwerksamenleving.  Dit vraagt om een meer relationele benadering van macht (Manuel Castells , The Rise of the Network Society, 2004; Communication Power, 2013). We bevinden ons in toenemende mate in systemen en netwerken waarin macht vorm krijgt tussen verschillende actoren in een onderling verbonden netwerk. Deze nieuwe manier van kijken zouden we volgens Otto Scharmer ‘presencing’ kunnen noemen (samenvoeging van ‘presence’ en ‘sensing’), wat neerkomt op: het aanvoelen van en ons met onze volle aanwezigheid afstemmen op het hoogst mogelijk toekomstige potentieel  (Theory U: Leading from the Future as it Emerges, 2016).

 

1.6.  Een nakende crisis?

We leven in een wereld van intens conflict en een massief institutioneel failliet.  Het is duidelijk geworden dat de oude structuren die bijna volledig hiërarchisch en zelfs autoritair opgezet zijn onvoldoende functioneren om tegemoet te komen aan de nieuwe noden van de hedendaagse tijd. Het onderwijs heeft het moeilijk om aansluiting te vinden bij wat kinderen en jongeren vandaag beweegt, bij hoe ze voelen en denken, hoe ze deel worden van een digitale en technologische onlife wereld die steeds dieper indringt in hun bestaanswijze. Niemand die ernstig nadenkt kan nog ontkennen dat ons onderwijs vandaag groot gevaar loopt zich vast te rijden in een systemische crisis.

Oplossingen worden meestal nog gezocht in het teruggrijpen naar oude recepten en dromen van centralistisch leiderschap. Om de huidige systemische crisis van binnenuit aan te pakken durf ik geloven in een dynamische aanpak door een gedurfd patroon van discursief leiderschap waarin de ‘relationele agency’ van het team centraal staat.

 

  

2.  Connecting  -  Verbinding maken

 Uit het vorige is duidelijk geworden dat ‘agency’ meer is dan een louter individueel proces. Het overstijgt steeds de ruimte van het individueel belang. Hoewel ‘agency’ gaat over het handelen van het individu, is het  steeds gericht op het samenwerken met anderen. Daarom is ‘agency’ ook altijd verbinding tussen mensen.

 2.1.  ‘agency’ als verbinding

‘Agency’ verwijst naar het leggen van verbindingen tussen talloze heterogene elementen of personen: individuen, groepen, bewegingen, seksen, tradities, overtuigingen. ‘Agency’ doet de dingen stromen en is gericht op sociale effectiviteit. Volgens de Franse filosoof Gilles Deleuze is ‘agency’ (agencement) een wijze van handelen die een oneindige assemblage tot stand brengt tussen wat mensen willen en wensen. Gilles Deleuze gelooft in het tot stand brengen van assemblages (verketening) van wat mensen wensen in de scholen, de fabrieken, de samenleving, enz.  Zij drukken uit hoe mensen de wereld willen zien en hoe ze zichzelf daarin erkend willen weten en hoe ze met elkaar willen samenwerken.

Veel mensen leven in wat we een boulevard of broken dreams  kunnen noemen. Hun wensen zijn geleidelijk ondergesneeuwd in een levenswijze die getekend wordt door vervlakking en passieve horigheid. Als hun wensen niet erkend worden of worden weggewuifd, trekken mensen zich uit onmacht terug in een heimelijk ressentiment, een verinnerlijking van haat en wrokgevoelens.  We maken dit vandaag mondiaal mee op verschillende niveaus: terrorisme, Brexit, de verkiezing van Trump, neonazisme, extremistisch nationalisme, de opleving van het populisme,  enzovoort. Maar ook op het kleinere niveau herkennen we die woede in agressief gedrag, toenemend geweld, de banalisering van moord, chaotisch gedrag, enzovoort. Iinteressant boek over deze kwesties : Pankaj Mishra,  Tijd van woede. Een geschiedenis van het heden, Atlas Contact, 2017.

 2.2. naar een collaboratieve praktijk

Wellicht is de rol van het leidinggevende individu voor de komende tijd dat hij of zij mensen stimuleert en helpt om hun capaciteiten van ‘agency’ voluit te ontwikkelen, met de klemtoon vooral op samenwerking en verbinding. Zo zou men over leiderschap kunnen spreken als over ‘collaboratieve agency’. In ‘collaboratieve agency’ behoort leiderschap niet aan één individu vanuit een verkregen of verworven mandaat waarmee hij of zij alles regelt en bestuurt. Leiderschap wordt een gezamenlijke praktijk waarin mensen mogen deelnemen en met elkaar samenwerken. De term ‘praktijk’ verwijst hier naar een kunde, een manier van handelen waarin mensen hun capaciteiten tot uiting brengen om samen met anderen iets te realiseren. Leiderschap wordt een relationeel proces tussen mensen die in permanente interactie met elkaar vorm geven aan wat ze samen willen doen of tot stand brengen.  

Leiderschap wordt dan meerstemmig omdat het doordrongen wordt van meerdere ‘stemmen’ die elkaar voortdurend aanvullen en controleren in een kritische dialoog (cfr. Peer review).  Maar meerstemmigheid betekent ook verschil. Als mensen samenwerken is er steeds verschil in perspectieven, botsende normen en waarden, conflicterende belangen, andere gevoeligheden en voorkeuren, andere betekenissen en verwachtingen. In dit samenspel van verschil wordt het mogelijk samen processen te ontwikkelen die steunen op een ‘collaboratieve agency’ waarin alle betrokkenen betekenisvol mogen en kunnen zijn

2.3.  Collaboratief leiderschap en zelforganisatie

Collaboratief leiderschap betekent uiteindelijk dat het leiderschap zich ontwikkelt en functioneert als een zelforganiserend systeem. In tegenstelling tot wat men vreest, vindt men zelfs in complexe systemen allerlei vormen van zelforganisatie terug en dat op het hele gamma van ons wereldbestel. Dit systeem van zelforganisatie staat nog maar in de kinderschoenen staat en wordt nog maar sporadisch toegepast. Het gaat hier eerder over de opkomst van een zelforganiserend principe waarin de ‘agency’ van de individuele mensen serieus genomen wordt en aan elkaar verketend wordt tot een systemisch geheel van zelforganisatie en collaboratief leiderschap. Uiteindelijk is dit principe van zelforganisatie helemaal niet vreemd aan de mens, al zijn we ons daarvan weinig of niet bewust. Ons meest centrale deel, onze hersenen, zijn een complex systeem van zelforganisatie. We zouden ons hele leven meer moeten durven organiseren vanuit dit fenomeen dat zich permanent in ons dagelijks functioneren afspeelt.

 2.4.  Intermezzo:  ‘piecemeal social engineering’

 In deze omschrijving van  ‘collaborative agency’ bevinden we ons op het terrein van utopisch denken. Het gevaar is groot dat utopische denkers de ideeën te snel gerealiseerd willen zien in de werkelijkheid wat haast onvermijdelijk uitloopt op een mislukking. Toch is utopisch denken van groot belang om de dingen anders te gaan zien en te zoeken naar wegen om de werkelijkheid te veranderen. We kunnen ons hiervoor richten naar de socioloog Karl Popper met zijn idee van ‘piecemeal social engineering’, een manier van werken waarbij we in de samenleving (de sociale context) veranderingen bij gedeelten aanpakken. Utopisch denken is  gericht op verheven en abstracte doelen die we uiteindelijk willen bereiken, bijvoorbeeld een school met volledig collaboratief leiderschap waarin alle teamleden voluit betrokken zijn. Maar dat is niet ineens te realiseren. Daarom richt piecemeal social engineering zich op concrete, goed te overziene doelstellingen, bijvoorbeeld: hoe bestuurstaken verdelen onder teamleden, hoe samenwerking bevorderen, hoe teamleden bewust maken van hun ‘agency’, hoe een hoger gevoel van betrokkenheid creëren, enzovoort. Het komt er op aan dingen uit te proberen  in functie van ons uiteindelijk doel met de methode van trial-and-error.

 

3.    Hoe werken aan ‘collaboratieve agency’

                                                      

 

3.1.  de rol van de individuele leider in collaboratief leiderschap 

Als leiderschap ingevuld wordt op een relationele, discursieve en horizontale wijze, is het wellicht vreemd nog steeds te spreken over ‘leiders’, omdat dit een hiërarchische positie suggereert binnen een institutionele structuur en daarnaast de indruk wekt dat een leider in alle situaties diezelfde leidinggevende positie heeft. Daarom zal het misschien  nodig worden eerder te spreken over leiderschap dan over leiders. Leiderschap verwijst eerder naar een ‘rol’ die functioneert binnen een organisatie en niet noodzakelijk in handen ligt van één persoon, maar ook gedeeld kan worden door meerdere (of zelfs alle deelnemers) in de organisatie.  

Vermits collaboratief leiderschap een utopisch perspectief is, zal in de opbouw ervan de individuele leider een belangrijke rol blijven vervullen. Individueel leiderschap zal dan wel een nieuwe invulling krijgen. De leider ‘nieuwe-stijl’ moet leren om zijn of haar leiderschap niet langer te beschouwen als ‘leader-centric’.  Hij of zij zal moeten leren functioneren in een gemeenschappelijk proces dat gebaseerd is op interacties en sociale relaties tussen mensen. Het denken en doen van leiders komt altijd tot stand in een wederkerige relatie tot anderen.

Wordt het geen tijd om meer te gaan vertrouwen op wat in het team leeft, zelfs als dit leidt tot een langdurig en soms zelfs erg moeizaam proces? We hebben meer dan ooit nood aan deliberatieve praktijken die steunen op emancipatorische dialoog. We moeten dringend leren zien hoe de processen van ‘agency’ een verketening zijn van een veelheid van menselijke praktijken waarin ze hun wensen met elkaar verbinden tot nieuwe betekenissen en nieuwe realiteit. Deze situatie vraagt om een nieuwe, meer relationele en horizontale visie op leiderschap. Hoe kunnen we aan dit leiderschap-nieuwe-stijl vorm geven? Hoe kunnen we daaraan beginnen en waarmee dienen we in de loop van de processen rekening te houden?

3.2.  Hoe praktisch functioneren in (op weg naar) collaboratief leiderschap ?

Als centraal aandachtspunt zou ik willen stellen dat we niet zozeer mensen, maar wel een proces moeten leiden. Waar het allereerst en fundamenteel op aankomt is dat je het collaboratief proces van het team tot stand brengt, onderhoudt en beschermt, zodat iedereen in staat is om ten volle deel te nemen aan het teamwerk. Om de werking van dat collaboratief proces zo goed mogelijk te kunnen organiseren, bespreken we nu enkele belangrijke  praktische aanzetten waarmee we rekening dienen te houden.

 ·      Luisteren naar wensen en verhalen van de teamleden

Leren kijken naar hun ‘agency’: ieder mens is een handelend wezen, een agent (agens),  iemand die een gevoel heeft voor eigen waarden en in staat is om voor zichzelf bepaalde doelen na te streven door zelfbewust en strategisch te handelen. Daarom is het zo belangrijk dat hun wensen en hun verhalen aan bod mogen komen, zodat ze het gevoel krijgen dat ze erkend worden in hun ‘agency’.

 

·      Jezelf niet zien als individuele hiërarchische professional, maar als deelnemer in een relationeel proces.

Centraal staat hierbij het op gang brengen en houden van de motivatie die het potentieel van de teamleden vrij maakt en hun ‘agency’ zichtbaar en functioneel doet worden. Zo kan de groep geleidelijk aan zelf verantwoordelijk worden voor de organisatie en het functioneren van de school.

 

·      Zorg ervoor dat iedereen gehoord wordt.

Het betekent ook actief zoeken naar de meningen van wie niet gesproken heeft en met de groep overleggen welke ieders betrokkenheden en ideeën zijn als te discussiëren mogelijkheden.. Bovendien is het ook belangrijk na te gaan of zij ook met elkaar goed en positief communiceren. Dit mag uiteraard geen intrusieve vorm van bemoeienis worden, maar een bereidheid om iedereen voldoende kansen te geven.

 

·      Klemtoon op empowering

Empowering betekent bekrachtiging van eigen mogelijkheden, capaciteiten, zelfvertrouwen, enzovoort. Medewerkers dienende mogelijkheid te krijgen om de inhoud van hun job en de manier waarop ze die uitvoeren zelf vorm  te geven. Om hen hiertoe in staat te stellen, moet een school  enerzijds een aantal machtsbronnen voor medewerkers vrijmaken en anderzijds het systeem zo herontwerpen dat ze die macht ook kunnen hanteren. Om de ‘agency’ te bevorderen dient bij de medewerkers vooral kennis, vaardigheden en expertise versterkt te worden

 

·      Help de groep normen te stellen waarmee men kan leven.

Dit is van zeer belangrijk voor communicatie, vergaderen en algemene werking. Normen bevorderen respect, participatie en wederzijds vertrouwen. Normen hangen steeds af van de groep en mogen dus niet van buitenaf worden opgelegd Normen dienen ook altijd in gezamenlijk overleg te worden vastgelegd en bespreekbaar te blijven naargelang van de noden die in de groep tot uiting komen.

 

·      Tracht inclusiviteit aan te moedigen en te modelleren.

      Inclusiviteit betekent dat mensen in het team een omgeving vinden waarin ze zich geaccepteerd voelen. Hoe verscheiden ze ook zijn, in een team willen mensen gezien worden als individu met een eigen verhaal en  met eigen talenten. In dit kader is het bijvoorbeeld van groot belang dat je veel aandacht besteedt aan de nieuwkomers in de groep. Aanmoedigen en modelleren van inclusiviteit is iets wat op termijn tot erg positieve resultaten leidt.

 

·      Help mensen echt verbinding met elkaar te maken

Met het oog op het ontwikkelen van vertrouwen moeten mensen tijd krijgen om elkaar beter te leren kennen. Daarom is het nodig een sfeer te scheppen die veilig en open is. Een collaboratief leider moet dan ook vertrouwen geven aan de teamleden en hen aanmoedigen dat ook voor elkaar te hebben.

·      Bemiddel conflicten en geschillen

In haast elke groep is conflict meestal onvermijdelijk. In collaboratieve teams moet je elkaar er frontaal mee confronteren. Conflicten oplossen is niet voldoende, ze moeten creatief en constructief gebruikt worden om het vertrouwen en de verdere werking van de groep uit te bouwen. Conflicten en wederzijdse kritiek horen essentieel bij de goede  werking van peer review. Een collaboratief proces is niet gericht op consensus, maar op de positieve verbinding tussen mensen.

·      de besturing en de uitvoering van de benodigde werkzaamheden liggen in dezelfde hand

In een collaboratief proces ligt in principe alle verantwoordelijkheid in dezelfde hand.  Uiteindelijk is iedereen verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van het geheel. Er blijft wel duidelijk een verscheidenheid van taken op basis van capaciteiten, tijd, interesse, gevoeligheden, enzovoort. Toch blijft de gezamenlijke verantwoordelijkheid centraal. Daarom zijn gezamenlijke evaluatie en wederzijdse controle essentiële tools. Steeds weer opnieuw zal men werk moeten maken van collaboratieve probleemoplossing en van het samen nemen van de nodige beslissingen.

·      Help de groep mechanismen te scheppen en te gebruiken voor het werven van ideeën.

Essentieel voor een collaboratief proces is het samen blijven zoeken naar nieuwe ideeën. Daarom is het nuttig een regelmatige brainstorming met elkaar te doen. Ook elkaar aanzetten om tijd te maken voor literatuur en onderzoek. Men kan ook de hulp van deskundigen van buiten de groep inroepen met voordrachten, gesprekstechnieken en training in allerlei capaciteiten  Op deze manier blijft de groep toekomstgericht denken en werken.

·      Beklemtoon en bescherm een open proces

Al dient een school onvermijdelijk steeds weer tot vooropgestelde resultaten te komen, toch is het belangrijk dat de collaboratieve leider veel nadruk legt op het belang van een open proces, waarin niet alles van te voren is vastgelegd, zeker niet van buitenaf. Hier staat het interne dilemma van collaboratief leiderschap op het spel: de leider neemt het voortouw, maar moet tegelijk het eigen leiderschap opofferen om de werking van de groep als een zichzelf organiserend mechanisme mogelijk te maken.

 

 

 

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

demografische verschuivingen en superdiversiteit

 

 een kleinstedelijk netwerk

Het is een feit dat in de volgende twee decennia de bevolking niet alleen zal toenemen, maar dat mensen ook dichter op elkaar zullen wonen, veel vaker in stedelijke gebieden, waar het gemeenschappelijke belang groter wordt. Dicht bij elkaar leven zonder dat je vaardigheden hebt verworven om met elkaar rekening te houden, brengt spanningen teweeg die het samenleven moeilijk, soms zelfs onmogelijk maken. Als we het  mondiaal bekijken leeft 50% van de wereldbevolking in verstedelijkte gebieden en dat zal in 2050 meer dan 80% zijn. Dit staat echter niet zover van ons bed als we op het eerste gezicht geneigd zijn te denken. Vlaanderen is niet meer het Vlaanderen getekend door de weiden als wiegende zeeën of het Vlaanderen van de fictiereeksen op televisie. Vlaanderen is zonder dat we het goed beseffen een kleinstedelijk netwerk geworden, een constellatie van stedelijke centra.   Vlaanderen, eigenlijk maar een voorschot groot, 200 km. van Maaseik tot Oostende,  telt drie grote steden (Brussel, Antwerpen, Gent), elf regionale steden en een vijftigtal kleinere steden. Dit beeld wordt nog versterkt doordat heel wat grote dorpen steeds meer stedelijke kenmerken vertonen, of het nu om de economische activiteiten van hun bevolking gaat of om de uitrusting en de bouwwoede van de gemeente. Vanuit dit oogpunt kan Vlaanderen steeds meer beschouwd worden als één grote stad, maar dan gaat het wel om een netwerk van vele, relatief kleine, stedelijke centra eerder dan een stad van internationaal formaat, zoals Parijs of Londen. In het Vlaanderen van vandaag is er nauwelijks nog sprake van een scheiding tussen de stedelijke kernen en de omliggende groenere zones. Sommigen kunnen die evoluties betreuren, maar we zullen onze kinderen niet helpen door die evoluties te ontkennen. Ze zijn realiteit en ze versterken nog steeds.

 

Mobiliteit en sociale media maken de afstanden tussen de verschillende centra, zowel fysiek als mentaal, steeds kleiner. En door de toename van bevolking gaan mensen ook dichter op elkaar wonen. Een heel nieuw fenomeen dat hierin speelt is de huidige immigratie van honderdduizenden vluchtelingen. Vandaag zijn het asielzoekers uit het nabije Oosten, morgen komen ze met nog meer uit uitdrogingsgebieden van Afrika. We kunnen vandaag niet eens voorzien wat de impact van deze toestroom van asielzoekers zal zijn op de ontwikkeling van onze samenleving, zowel fysiek, economisch, cultureel, pedagogisch, religieus. De asielcrisis en de relocatie van vluchtelingen naar alle gemeenten zal ons confronteren met fundamentele veranderingen in ons leefpatroon. Men schat dat de bevolking van België tegen 2030  zal toenemen tot meer dan twaalf miljoen. Dichter op elkaar leven stelt uiteraard nieuwe problemen, niet alleen van ruimtelijke ordening, maar ook van gemeenschappelijke belangen. Door de sterke immigratietendensen brengt dit ook een steeds groter wordende diversiteit met zich mee. We moeten onze kinderen voorbereiden op de échte wereld waarin ze zullen leven en niet op een nostalgisch beleefd verleden van een stille Kempen of het land van Maas en Waal. In tegendeel, steeds meer zullen kinderen van diverse afkomst, die verschillende talen spreken en een verschillende culturele en religieuze achtergrond hebben, samen moeten leven in een wereld van verscheidenheid.

superdiversiteit

Migratie verandert onze samenleving naar een leven in superdiversiteit. Waar we in de jaren negentig nog over een multiculturele samenleving spraken, maakt de huidige demografische verschuiving van onze samenleving een samenleving van superdiversiteit. Dit is niet zomaar een nieuw woord om dezelfde realiteit aan te duiden. Het is niet alleen een kwantitatieve, maar ook een kwalitatieve verschuiving. In het Antwerpen van vandaag heeft bijna 50% van de inwoners wortels in migratie. Sterker nog, 70%  van de Antwerpenaren jonger dan tien jaar heeft wortels in migratie en dit percentage stijgt ieder jaar met 2%. De kinderen kleuren de steden. Er ontstaat steeds een grotere diversiteit in de diversiteit, dus een superdiversiteit. Dat maakt de samenleving complexer, maar ook anders, soms moeilijker, soms boeiender. We leven met andere woorden in een bijzonder complexe samenleving, die ons uitdaagt om niet meer te vertrekken vanuit de dingen die we kennen of denken  te kennen. Iedereen wordt dagelijks geconfronteerd met sociaal-culturele en sociaaleconomische verscheidenheid, en dus ook met verschillende manieren van denken, handelen, voelen en betekenis geven. Nieuwe vragen steken de kop op en vragen om nieuwe antwoorden. Dit dwingt ons om onze eigen fundamenten en vanzelfsprekendheden telkens opnieuw in vraag te stellen en met andere ogen te leren kijken naar de sociale realiteit.

Deze superdiversiteit ligt nog altijd gevoelig, ze roept onzekerheid en weerstand op. We blijven te veel denken in verouderde wij-zij-opdelingen, terwijl de werkelijkheid al veel hybrider en complexer is geworden. De enige zinvolle optie voor morgen is het potentieel van de superdiversiteit beter tot zijn recht te laten komen. Dat vraagt wederzijdse openheid en dialoog tussen iedereen die hier woont. Het vraagt wederzijdse betrokkenheid als mensen binnen een omgeving  waarin de superdiversiteit steeds reëler wordt. Misschien kan je stellen dat in sommige gebieden van Vlaanderen van deze superdiversiteit  nog niet zo veel te merken valt, maar je kan in een land dat een kleinstedelijk netwerk is geworden niet vermijden dat de uitzaaiing van de diversiteit verder gaat. Je kan de grenzen rond Antwerpen, Brussel, Gent niet sluiten. 

 (Boeiende literatuur daarover vind je in : Dirk Geldof, Superdiversiteit. Hoe migratie onze samenleving verandert, Acco, 2016)

Het wordt hoog tijd dat ons onderwijs deze superdiversiteit echt gaat herkennen en erkennen als een van belangrijkste focussen van werken. Dit betekent dat er ingezet dient te worden op de professionalisering van al wie nu in het onderwijs werkt, zowel bij de leraren, de directeurs, het poetspersoneel, het administratief personeel als bij de inrichtende machten. De idee dat je al doende zult leren, is niet voldoende. Men moet zich ook structureel en methodisch bekwamen in de omgang met deze problematiek. Antwoorden bieden op de diversiteit in de klas, de school en bij de ouders is geen verhaal van rozengeur en maneschijn. Niet zelden bots je op weerstanden, conflicten, mislukkingen en onbegrip. Daartegen moet je goed gewapend voor zijn. Het is een enorme uitdaging. Als onze leerlingen niet in die wereld van superdiversiteit leren leven, zullen het bange burgers worden die vasthouden aan de traditioneel aangeleerde patronen en verzieken in wij-zij-tegenstellingen. Door de nieuwe wereld te ontkennen, maak je niet enkel mensen bang, maar creëer je vijandbeelden en haatgevoelens. Dicht bij elkaar leven zonder dat je vaardigheden hebt verworven om met elkaar rekening te houden, fnuikt een samenleving. We kunnen voor onze leerlingen weliswaar niet exact omschrijven hoe de wereld er in 2030 zal uitzien, maar we kunnen hen wel de instrumenten geven die hen bekwaam maken om als creatieve en ondernemende volwassenen om te gaan met twijfels en onzekerheden, met nieuwe situaties en uitdagingen waarmee ze geconfronteerd zullen worden. Wij kunnen hen leren om samen te leven en samen te werken, zodat ze in staat zijn zich als sociaal voelende en handelende mensen  in de toekomstige samenleving te bewegen. Wij kunnen hen in staat stellen om continu hun plaats in de wereld heruit te vinden, te herontdekken en te heroveren.

 

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

de cultuur van de selfie

 

Steeds meer wordt duidelijk dat in het digitale tijdperk mensen twee levens hebben, niet na elkaar, maar simultaan. Sommigen fabuleren zelfs een heel nieuw leven bij elkaar, tot en met een valse foto, mooi geshopt op een of ander sociale site, zoals facebook, instagram en dergelijke. Zo’n tweede leven is een heel andere zaak dan het creëren van een avatar waarmee je jezelf doorheen een bepaald programma of een game kunt bewegen. Een avatar blijft nog altijd buiten jezelf en je stuurt hem zelf aan, behalve wanneer ook die geautomatiseerd zou worden. In het tweede leven gaat het om een internetleven dat voor velen belangrijker is geworden dan het echte leven. Mensen zwieren al hun ervaringen, ideeën en meningen zomaar op het internet. Ze geven zich meer bloot – soms zelfs letterlijk – dan ze zelf willen of beseffen. Meestal presenteren ze echter een betere versie van zichzelf. Hoe waarachtig zijn de profielen die we te lezen krijgen in de sociale media? Misschien wordt er nergens zoveel gelogen als op de sociale media. Op de duur beginnen mensen zich te vereenzelvigen met hun internetpersonage en vergeten ze wie ze eigenlijk zijn. Zulke ontwikkelingen zijn uiteraard erg gevaarlijk voor de sociale contacten. Men leidt een dubbel leven en moet op de duur zichzelf anders voordoen dan men is.  Men dreigt dan slaaf te worden van een zelfontworpen profiel.

De digitale wereld leert ons te functioneren in deze reductie van de eigen identiteit en brengt zo een nieuw camouflerend communicatiepatroon tot stand dat uiteindelijk de basis vormt voor een nieuwe sociale ‘lifestyle’.  Het beste voorbeeld hiervan is de cultuur van de selfie. Selfies zijn vandaag een echte hype en dit niet alleen bij teenagers. Een selfie wordt niet op de eerste plaats genomen om op te slaan in een fotomap, maar vooral om door te sturen naar vrienden en soms ook naar de bredere wereld. Is de selfie een uiting van toenemend narcisme? Met de selfie zoekt men naar goedkeuring, bewondering en bevestiging. Men zoekt ermee naar aandacht en  aandacht geeft meestal het  belangrijk te zijn. De selfie dient dus om het beeld van zichzelf bevestigd te willen zien door anderen. Door ze te posten op sociale media hoopt men zoveel mogelijk ‘likes’ te krijgen die bevestigen dat je wat betekent. Het beeld dat anderen van jou hebben is belangrijk. Geen ‘like’ krijgen wordt ervaren als miskenning. Daarom gaat men dikwijls proberen dat beeld bij te kleuren volgens wat anderen verwachten. Nemen we selfies om het daadwerkelijk geluk online te weerspiegelen? Of hebben we enkel een constante honger naar likes die we willen stillen met het voorstellen van onszelf in een foto?

De vraag is of zulk gedrag al niet van alle tijden is. De selfie is een hedendaagse expressievorm van wat mensen altijd al wilden. Erbij willen horen is belangrijk. Reeds Hegel beweerde dat erkend worden door anderen de bevestiging van het zelf is. Erkenning is de basis voor het menselijk ego. In de schilderkunst is het zelfportret reeds sinds lang bekend. Het zelfportret komt in de klassieke oudheid niet voor, omdat de kunstenaar dan meer als een ambachtsman wordt gezien.  Naarmate de waardering voor het kunstenaarschap op zich toeneemt, neemt ook de status van de maker toe. Vandaar dat in de renaissance, waar deze ontwikkeling voor het eerst zichtbaar is, de eerste zelfportretten ontstaan. Jan Van Eyck, Da Vinci en Michelangelo zouden alleen zelfportret hebben geschilderd, maar het de cultuur van het zelfportret breekt door bij Rubens en vooral Rembrand tekende en schilderde veel zelfportretten. Nadien was het algemeen aanvaard en meestal zelfs een must.

Het grote verschil met de klassieke schilderkunst is dat het bij de selfiecultuur gaat om een massacultuur. In de klassieke schilderkunst zijn de portretten en zelfportretten voorbehouden aan een kleine, rijke elite. Zij laten zich tegen dure betaling vereeuwigen in een groot portret (cfr. Hollandse Meesters van de Gouden Eeuw in de Hermitage Amsterdam). Het waren dan wel geen zelfportretten, maar ze hadden wellicht wel dezelfde bedoeling, namelijk zichzelf te etaleren om door anderen gezien te worden. Dit gebeurt ook vandaag in de magazines van de royalty- en celebritycultuur, waarin bekende figuren (koningen, prinsen, artiesten, actrices, BV’s, enzovoort) zichzelf zo heftig mogelijk in de publiciteit brengen om hun branding voortdurend te versterken. In de huidige cultuur van de selfie gebeurt bij benadering hetzelfde, maar nu krijgt iedereen de kans om deel te nemen aan deze manifestatie. Hier raken de elitaire celebritycultuur en de massacultuur van de selfie elkaar.

Men kan zich tegenover dit fenomeen negatief of positief opstellen. Sommigen stellen dat men in dit fenomeen de vorm boven de inhoud stelt en het dus alleen maar een mooie lege doos is. Alles is theatraal geworden, het gaat alleen nog om de buitenkant. De celebritycultuur en de massacultuur van de selfie halen alle verdieping uit onszelf en onze cultuur weg. Vroeger had zingeving iets cognitiefs: je wilde iets ontwikkelen en werkte aan een inhoudelijk doel. Nu gaat het er alleen nog om of je je goed voelt en of het leuk is. We hebben het limbisch systeem de bovenhand gegeven in ons brein en hechten weinig of geen belang meer aan de zin van ons handelen of aan eigenwaarde. Het narcisme krijgt dan ook geleidelijk steeds meer vrij spel.

Maar is die selfiecultuur alleen maar negatief? Men kan zich er ook positief tegenover opstellen. Men krijgt een heel ander beeld van de selfie, als men ervan uitgaat dat hij draait om zelfverkenning, het zoeken naar wie men is, hoe de uiterlijke verschijning iets weergeeft van wat men zelf is of wilt zijn. Men zou de beroemde uitspraak van Descartes ‘Ik denk, dus ik besta’, kunnen parafraseren als ‘Ik maak een selfie, dus is besta’.

Een selfie is ook een gemakkelijke manier van zelfexpressie, een uiting van creativiteit. Omdat beeld een veel grotere indruk nalaat dan woord en tekst is een selfie dan ook een gemakkelijke manier om op een creatieve en positieve manier op te vallen. Een weldoordachte selfiestrategie draagt bij tot een beter begrip van de leefwereld van het individu en is voor het individu zelf een manier om z’n creatieve potentieel kenbaar te maken aan de buitenwereld. Zo is het selfie een manier waarop we onze identiteit in de verf kunnen zetten. Het is een ideale manier om aan personal branding te doen zowel privé als sociaal of maatschappelijk. Het heeft voor heel veel mensen ook de poort naar de moderne technologie en digitale fotografie geopend. Het is ook een manier om ons goed in ons vel te voelen. We hebben nood aan zelfontdekking en aan ontdekt te worden door anderen. Voor adolescenten is het één van de middelen om te werken aan hun identiteit. Het selfie is het moderne ritueel om aan zelfontdekking te doen en dat door de ogen van anderen. Als men zichzelf zelfverzekerd kan profileer dan voelt men zich door de positieve feedback ook zelfverzekerd. Het kan door de ervaren waardering een korte, plezierige maar wellicht belangrijke boost geven in het gevoel van eigenaarde. Het beeld van jezelf wordt in een cultuur van connectiviteit steeds belangrijker. Volgens de Nederlandse columnist Bas Heijne sta je door de sociale media vandaag altijd voor een camera  en de mensen worden zich daar steeds meer bewust van . Het creëren van beeld is volgens hem gedemocratiseerd. Het geeft mensen een gevoel van importantie en bevrediging. Het oog van God is het oog van de camera geworden. Het idee dat er altijd iemand is die je ziet is een diep menselijke behoefte, het is de bron van betekenis hebben in de wereld. Op Twitter  of Facebook kun je de hele dag aanwezig zijn in een sociale microkosmos die tegelijkertijd een macrokosmos is. In het beste geval lezen duizenden mensen mee. Jezelf zo heftig op sociale media manifesteren is een oppervlakkige en vluchtige manier om naar transcendentie te zoeken, het overstijgen van zichzelf. Het is ook een manier om jezelf te verwezenlijken. Nu je niet meer wordt gevormd door afkomst of sociale positie, kun je je mee bewegen in de zwevende wereld van het bekend en beroemd zijn, zo niet op macro- dan toch op microschaal. De grote vraag hierbij is of je in zulke selfiecultuur die de sociale media meer en meer beheerst echt jezelf kunt blijven. De verleiding van de lege doos is groot. Het theatrale dringt zich steeds meer op. Je moet sterk staan om je niet onbewust te laten meedrijven. Vooral jongeren worden dikwijls het slachtoffer van deze bedreiging. Daarom is het van groot belang dat het onderwijs aan deze problematiek veel aandacht schenkt en jongeren van binnenuit versterkt.

 

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

   Dit artikel publiceerde ik in het maandblad  MENSEN ONDERWEG, december 2008 

 

Mensenrechten na zestig jaar

 

Op 10 december 1948 werd door de UNO de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens geproclameerd als rechten die voor ieder mens, ongeacht huidskleur, status, nationaliteit, cultuur, godsdienst of geslacht geldig zijn. Dat is wellicht een van de belangrijkste politieke feiten van de voorbije eeuw. Na de gruwel van de Tweede Wereldoorlog betekende deze verklaring een grote doorbraak in de wereldwijde bescherming van de mensenrechten. Het is overduidelijk dat vandaag 60 jaar later de doelstellingen van dit UNO-Handvest nog niets van hun betekenis verloren hebben. Ze blijven nog steeds van primair belang voor het versterken van de internationale rechtsorde en het handhaven van internationale vrede en veiligheid. Toch worden de meest essentiële principes ervan vandaag nog in vele landen met de voeten getreden. Heel wat mensen blijven lijden onder honger, vervolging en terreur. Velen krijgen geen kans tot vrije meningsuiting en eerlijke rechtspraak. De gelijkheid tussen mensen, ook die tussen mannen en vrouwen, laten dikwijls nog veel te wensen over.  Soms worden zelfs militanten voor mensenrechten vermoord door corrupte regimes. De vraag hierbij is hoe dat komt. Ligt dit aan de onwil van bepaalde landen omwille van hun dictatoriale machtsstructuren? Faalt de UNO in haar pogingen om weerbarstige landen te overtuigen? Of moeten we vaststellen dat de geformuleerde basisrechten niet zo universeel zijn als ze pretenderen te zijn? In dit artikel wil ik op deze laatste vraag ingaan en trachten te beschrijven hoe een verruiming van de huidige mensenrechten mogelijk zijn.  

Universele rechten? 

De mensenrechten, zoals ze in 1948 werden geproclameerd, werden geacht per definitie universeel te zijn, dat wil zeggen dat ze gelden voor alle mensen waar ook ter wereld. Toch is deze universaliteit niet vanzelfsprekend, integendeel, ze wordt vandaag vanuit verschillende hoeken gecontesteerd. We mogen niet vergeten dat historisch bekeken de Universele Verklaring in sterke mate geïnspireerd is op de achttiende-eeuwse Europese rechtenverklaringen, die zelf gegroeid waren uit het westerse Verlichtingsdenken. Daarin stond het belang van de menselijke persoon als individu centraal en het is dan ook logisch dat de huidige mensenrechten geformuleerd zijn als individuele rechten. Juist dit individualistisch karakter van de mensenrechten blijft voordurend een sterke steen des aanstoots voor de meeste niet-westerse landen en culturen. De Afrikaanse antropoloog Asmarom Legesse schrijft dat als Afrikanen de enige auteurs van de Verklaring waren geweest, zij wellicht de rechten van de gemeenschappen boven die van de individuen zouden hebben geplaatst. Zo zouden zij volgens hem een cultureel idioom hebben gebruikt dat fundamenteel verschilt van de taal waarin de ideeën nu geformuleerd zijn. Hieruit blijkt duidelijk dat de huidige mensenrechten een eenzijdig westers karakter hebben met onuitgesproken vooronderstellingen.  

Een kritische benadering van mensenrechten stelt de vraag naar de vooronderstellingen van elk spreken  over mensenrechten. Wat bedoelen we met mensenrechten en welke zijn er de inherente kenmerken van? In zulke benadering tracht men de vooronderstellingen in het spreken bloot leggen zodat  het maatschappelijk debat over keuzes en onzekerheden echt mogelijk wordt en dat op een democratische wijze.  Zulke kijk wil laten zien waar en hoe alternatieve benaderingen worden weggemoffeld in de beschrijvingen, teksten of gesprekken. Je zou ook kunnen zeggen dat op die wijze wordt aangetoond waar een bepaald denken zichzelf absoluut maakt en bijgevolg spaak loopt in het debat met anderen.

Niet neutraal 

We zijn het er vandaag over eens dat de mensenrechten een westerse inkleuring hebben en dus niet neutraal zijn.  In de westerse moderne maatschappij werden natuurrechten gezien als rechten van ‘de’ abstracte mens en als uitdrukking van een universele menselijke natuur. Zo zouden mensenrechten neutraal zijn ten overstaan van culturen, ideologieën en religies. Deze opvatting is wellicht wat te hoog gegrepen. In onze postmoderne tijd twijfelt men zeer sterk aan de mogelijkheid van neutraliteit. Men vertrekt eerder vanuit het feit dat alles ingebed ligt in concrete contexten (de eigen cultuur, filosofische en religieuze achtergronden, maatschappelijke posities, enzovoort) die sterk bepalend zijn voor menselijke overtuigingen en gedrag. Dat gold uiteraard ook voor de opstellers van de Verklaring uit 1948. Ook zij gingen als het ware vanzelfsprekend uit vanuit hun eigen context met zijn onuitgesproken vooronderstellingen: de leefconditie van blanke, welgestelde westerse mannen. Naarmate in de voorbije zestig jaar andere bevolkingsgroepen en mensen uit andere culturen mee aan tafel kwamen, werden steeds meer vragen gesteld bij de ‘per definitie’ aanvaarde universaliteit van de mensenrechten.

 

  

       Er is een spanning tussen de universaliteit van de mensenrechten en de verscheiden achtergronden van staten en culturen

 

 

 Mensenrechten kunnen pas echt universeel zijn, zo luidde de toenemende reactie, als ze op gelijke wijze uitdrukking zijn van en rekening houden met de noden, waarden en ervaringen van alle mensen. Vooral sinds de Wereldconferentie Mensenrechten van de UNO in 1993 in Wenen komt deze kritiek steeds meer naar voren. In die conferentie werd het beginsel van de universaliteit weliswaar opnieuw bevestigd, maar tegelijk werd aanvaard dat nationale en regionale kenmerken en verscheiden historische, culturele en religieuze achtergronden in gedachten moeten worden gehouden bij de plicht van alle staten tot naleving van universele mensenrechten.

Zeer verscheiden kritiek

 De kritiek op de universaliteit van de huidige mensenrechten komt vanuit verschillende hoeken. Wij gaan expliciet in op vier invalshoeken: het Aziatische en Afrikaans discours, de Islam, de vrouwenbeweging en particularistische kritiek.  

·       Aziatisch en Afrikaans Handvest 

Allereerst is er de kritiek van landen uit (Zuid-)Oost-Azië en Afrika (vooral Sub-Sahara) die stellen dat de huidige mensenrechten te weinig rekening houden met hun specifieke culturele, economische en politieke context. Terwijl het westen vooral aandacht heeft voor de burgerlijke en politieke rechten, benadrukken zij vooral het belang van economische en culturele ontwikkeling. Het is een feit dat de derdewereldlanden (meestal ex-kolonies) nog steeds aan het kortste eind trekken als het erop aan komt de nodige steun te krijgen voor hun verdere ontwikkeling. Een ander verschil met de westerse visie op mensenrechten is de nadruk op het belang van groepsgebondenheid in plaats van individualisme. Individuele rechten zijn voor hen ondergeschikt aan het belang van de groep en de grotere gemeenschap.

Zowel in Azië als in Afrika heeft men de eigen standpunten neergelegd in verklaringen die een belangrijke aanvulling vormen op de in het Westen geformuleerde mensenrechten, zodat ze beter kunnen aansluiten bij de leefwereld van mensen buiten het Westen. Zo heeft de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid (OAE) een African Charter opgesteld dat sinds 1999 van kracht is. Dit Handvest kenmerkt zich door de formulering van de rechten van de volken, ook wel aangeduid als collectieve rechten of solidariteitsrechten. Voorop staat daarbij het recht op politieke en economische zelfbeschikking van de volken en het recht om het koloniale en apartheidsjuk af te schudden. Ook formuleert dit Handvest het recht van volken op ontwikkeling, op een leefbaar milieu, op het delen in het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid en op vrede en veiligheid. Naast dit Afrikaanse Handvest bestaat er ook reeds een blauwdruk voor een Zuid-Aziatisch Handvest voor Mensenrechten (South-Asian Forum for Human Rights), waarin vooral de klemtoon wordt gelegd op rechten die socio-economische en politieke problemen trachten te regelen, zoals armoede, analfabetisme, werkloosheid, ongelijke behandeling van vrouwen, geweld tegen vrouwen, vervuiling, uitbuiting van kinderarbeid, religieus fundamentalisme, enzovoort. Dit Handvest komt uiteindelijk op voor een ‘Aziatisch model' dat fundamenteel verschilt van het libertaire en democratische westerse model. Zowel het Afrikaanse als het Zuid-Aziatische Handvest leggen sterk de klemtoon op de noodzaak van een substantiële kennis van de lokale contexten en gevoeligheden. Bovendien gaan ze ook uit van de overtuiging dat lokale waarden en praktijken (tradities) een waardevolle bron kunnen zijn voor de verdere uitbouw van mensenrechten, die in hun concrete formulering kunnen verschillen van de huidige westers getinte rechten.

·       De islamitische wereld 

Van een heel andere aard is de kritiek vanuit de islamitische wereld. Hier is herhaaldelijk betoogd dat de mensenrechten niet tegemoetkomen aan een aantal fundamentele concepten van de Islam, zoals in de artikels over de vrije huwelijkskeuze (art. 16) en de vrijheid van religie (art. 18). Vooral de fundamentalistische groepen zien de huidige mensenrechten steeds vaker als verlengstuk van de westerse beschaving die zichzelf als superieur beschouwt. De mensenrechten zijn volgens hen het product van een gedegenereerd en heidens westers gedachtegoed. Zij stellen dat de Koran (het heilige Boek), de Soenna (uitspraken en handelswijzen van Mohammed) en de Shari’a (islamitische wet) voldoende bescherming bieden. Het is op basis van deze islamitische bronnen dat ze eigen teksten inzake mensenrechten hebben opgesteld, maar deze zijn juridisch niet afdwingbaar en mogen in geen geval in tegenspraak zijn met de islamitische rechtsbronnen. Reeds in 1981 formuleerde de Islamic Council of Europe als islamitisch alternatief een Universele islamitische verklaring van mensenrechten (UIVM). Deze verklaring is eerder een compilatie van principes uit de Koran en de soenna die overeenkomen met de formulering van de mensenrechten, maar waarin een aantal bepalingen over gelijkheid (met name van vrouwen en religieuze minderheden) worden weggelaten. Een vervolg op de UIVM is de Cairo Declaration on Human Rights in Islam, die in 1990 werd ondertekend door de ministers van buitenlandse zaken van de lidstaten van de Organization of the Islamic Conference. Ook in deze officiële verklaring stellen de ondertekenaars impliciet (via de artikelen 24 en 25) dat zij de Koran en de shari’a beschouwen als een hogere norm dan de UVRM. Toch zijn er ook steeds meer moslimgeleerden die vinden dat de huidige internationaal erkende mensenrechten in wezen niet in tegenspraak zijn met de wetten van de shari’a op voorwaarde dat deze laatste aangepast en geherinterpreteerd wordt in overeenstemming met de huidige tijdsgeest.

 

Er is binnen de islam een moderniseringsbeweging op gang met openheid voor een eerlijk gesprek over mensenrechten

 

 

Binnen de islam zelf is dus een moderniseringsbeweging op gang waarin een echte openheid zichtbaar is voor een eerlijk gesprek over mensenrechten binnen de hedendaagse maatschappelijke ontwikkelingen. Al wordt de moslimwereld vandaag nog grotendeels gedomineerd door de conservatieven, toch is het interne debat over de plaats van de mensenrechten in de Islam nog lang niet afgesloten.

·       de vrouwenbeweging 

Een heel andere kritiek komt vanuit de vrouwenbeweging. Deze kritiek richt zich niet zozeer tegen de universele waarde van de mensenrechten, maar pleit ervoor dat de universaliteit van de mensenrechten dringend ernstig moet worden genomen, ook voor vrouwen. Principieel is de gelijkheid tussen vrouwen en mannen wel duidelijk erkend, maar de vraag is hoe het komt dat in de praktijk de discriminatie en de onderdrukking van vrouwen blijft bestaan. Niet alleen in derdewereldlanden, maar ook in de westerse wereld krijgen vrouwen duidelijk minder kansen dan mannen en zijn de mensenrechten bijgevolg niet gelijk verdeeld. Reeds in 1995 werd op de VN Wereldvrouwenconferentie van Peking deze problematiek centraal gesteld en een actieplatform (Peking+) gelanceerd. Het was een mijlpaal in de internationale strijd voor de gelijkberechtiging (gendergelijkheid) van vrouwen en mannen. Om de rechten van vrouwen te verbeteren, moet rekening gehouden worden met alle aspecten van achterstelling van vrouwen én met het geheel. Het komt er dus op aan deze problematiek globaal en structureel aan te pakken en te sleutelen aan de basisstructuren en -organisaties van de samenleving. De vijfjaarlijkse opvolgrapporten van Peking+ gaan na in hoeverre er vooruitgang is geboekt. Ze richten zich op de positie van vrouwen wereldwijd in verschillende domeinen: achterstelling op de arbeidsmarkt (lagere verloning, grotere werkloosheid, uitbuiting), vrouwenhandel en (seksueel) geweld tegen vrouwen, de aanwezigheid van vrouwen in sleutelposities in machts- en besluitvorming, kansen op onderwijs, vorming en gezondheidsvoorzieningen, enzovoort. De zaak van de vrouwen wordt niet vooruitgeholpen door wat lapmiddelen- en doelgroepenbeleid, losse maatregelen en lijmwerk her en der.  

 De vrouwenbeweging legt de klemtoon op maatregelen om vrouwen in staat te stellen zelf hun lot in handen te nemen (empowerment)

 

 Er moet veel meer aandacht worden besteed aan de empowerment, dat is het geheel van maatregelen om vrouwen in staat te stellen zelf hun lot in handen te nemen en de gelijkheid in rechten tussen vrouwen en mannen zo maximaal mogelijk te realiseren. Binnen deze gelijkheid wil de vrouwenbeweging ook dat de nodige diversiteit tussen mannen en vrouwen gerespecteerd wordt. Beide sexen hebben hun eigen noden,verwachtingen en motieven die niets afdoen aan de fundamentele invulling van de mensenrechten als geheel. Is het bijvoorbeeld wel nodig dat in naam van de gelijkheid het dragen van een hoofddoekje aan het loket van een openbare instelling verboden wordt?  Mag een ziekenhuis weigeren een vrouw te behandelen die uit godsdientige motieven weigert door een mannelijke arts behandeld te worden? Waar ligt hier het onderscheid tussen de toepassing van mensenrechten en persoonlijke gevoeligheden? Wat wordt hierbij bepaald door een mannencultuur en wat is de specifieke inbreng van vrouwen?

 ·       particularistische kritiek 

Een vierde kritiek op de universaliteit van mensenrechten is van particularistische aard. Deze kritiek  gaat bijvoorbeeld stellen dat bepaalde mensenrechten niet toepasbaar zijn omwille van specifieke culturele, politieke of religieuze omstandigheden in een bepaalde regio of staat. Niemand zal ontkennen dat bij de toepassing van de mensenrechten moet rekening worden gehouden met de culturele diversiteit, maar meestal komt deze kritiek van regeringen of leiders die op die manier de schending van de mensenrechten in de eigen regio willen verdoezelen of goedpraten. Hun bekommernis is vooral dat ze de internationale kritiek op hun beleid duidelijk kunnen pareren. In zulk geval heeft deze kritiek uiteraard niets te maken met het echte debat over de universaliteit van de mensenrechten. Het is dan eerder een weigering om de mensenrechten tout court toe te passen.

Cultureel relativisme?

 Deze hierboven beschreven kritieken stellen ons voor een ernstig probleem. Worden op deze manier de mensenrechten niet uitgeleverd aan een cultureel relativisme? Dan kunnen we op de duur zonder meer stellen dat alles goed is en iedere culturele groep of staat of zelfs de vrouwenbeweging een eigen invulling aan de mensenrechten kan geven. De Nederlandse jurist Paul Cliteur beweert dat we zo in een cultureel moreel nihilisme terechtkomen. Daarom pleit hij voor een rechtlijnige aanpak zonder verschil. Mensenrechten moeten, zo stelt hij, over de hele wereld op dezelfde wijze worden geïntepreteerd en toegepast. Uniformiteit is troef. We mogen echter niet vergeten dat we vandaag leven in een geglobaliseerde wereld waarin alles in beweging is. Dit leidt naar een hybride samenleving waarin zeer diverse elementen voortdurend op elkaar inspelen. De huidige wereld is als een ‘work in progress’. Dat geldt uiteraard ook voor de mensenrechten. We blijven ervan overtuigd dat mensenrechten een universele geldigheid hebben, maar dat wil niet zeggen dat er geen verscheidenheid kan zijn in beleving en toepassing. In zijn boek Een wereld van verschil stelt de Nederlandse filosoof Sjoerd De Jong terecht dat Marrokanen en Iranezen, net als de Chinezen en de Indiërs op de hun eigen wijze op zoek zijn naar het realiseren van een goed mens-zijn. Zij doen dat niet altijd op dezelfde wijze als wij westerlingen. Maar, zo stelt hij, al kunnen culturen sterk van elkaar verschillen, toch hebben ze ook altijd wel iets gemeenschappelijks waarmee we als mensen het met elkaar wereldwijd kunnen rooien. In alle culturen is er een tendens die mensen de mogelijkheden biedt om hun leven zo goed mogelijk in te richten.

 

We mogen diversiteit niet beschouwen als cultuurrelativisme, maar als cultuurpluralisme

 Daarom moeten we de acceptatie van de diversiteit niet beschouwen als cultuurrelativisme, maar als cultuurpluralisme. Een verscheidenheid die rijkdom geeft. Culturen overlappen en beïnvloeden elkaar. Zo kunnen ze veel van elkaar leren, maar leren ze ook elkaar te respecteren. Het westers verlichtingsdenken kan zich niet langer opwerpen als hét antwoord op alle vragen. Ook in andere culturele patronen zijn waardevolle elementen aanwezig die de westerse cultuur veel kunnen bijbrengen. Om mensenrechten makkelijker ingang te doen vinden is het nodig meer aandacht te schenken aan de lokale waarden en normen. Alle culturen hebben duidelijke regels om de mens als deel van de samenleving te beschermen, noem het basisrechten,  zoals recht op leven en integriteit, op ontwikkeling en gezondheid, op vrijheid en culturele eigenheid, enzovoort, ook al komt de concrete invulling ervan niet altijd overeen met wat wij als westerlingen daarover denken. Wat aan deze basisrechten niet beantwoordt, is een aanslag op de waardigheid van mensen, waar ook ter wereld. Denk aan de wrede praktijken van eerwraak of vrouwenbesnijdenis, aan foltering en mishandeling, aan verkrachting en geweld, aan uitbuiting van kinderen, arbeiders, vluchtelingen om van slavernij niet te spreken, maar ook aan verbod op vrije meningsuiting of het beleven van religieuze overtuiging en dergelijke. Deze basisrechten vormen een soort humaan minimum, de laagste drempel voor menselijke waardigheid. In deze opvatting wordt duidelijk dat cultureel pluralisme niet verhindert dat er een platform van basisrechten bestaat, waarover wij wereldwijd tot een consensus kunnen komen en die dus een bindend karakter krijgen in de vorm van universele mensenrechten.

Pragmatisme

De mensenrechten, zoals ze nu geformuleerd zijn, blijken dus een wezenlijk omstreden begrip te zijn. Het is een misverstand dat er een kant en klaar mensenrechtenvisie zou zijn die zonder problemen universeel aanvaard wordt. Niet alle culturen leven (nog niet) op dezelfde golflengte. Er is immers een radicale verandering van het wereldsysteem op handen, een moderniseringsproces dat overal ter wereld om zich heen grijpt. Maar dit gebeurt in de verschillende delen van de wereld op een sterk ongelijkmatig tempo en in niet gelijke omvang. Dat geldt zowel voor de materiële ontwikkeling (technologie, mobiliteit, bureaucratisering, enzovoort) als voor de ideële ontwikkeling (mentaliteiten, houdingen, denkwijzen, enzovoort). Dat leidt onvermijdelijk naar problemen, soms zelfs conflicten, bij de vertaling van de formulering van de mensenrechten naar feitelijke situaties in zeer verschillende levenscontexten. Bovendien heeft dat ook een grote invloed op de wijze waarop mensen zich in verschillende culturen of maatschappijen met de idee van de mensenrechten kunnen identificeren. De huidige mensenrechten hebben een duidelijk westerse signatuur, omdat de westerse samenleving het moderniseringproces het eerst heeft doorgemaakt. Maar dat betekent niet dat de andere culturen bij het omhelzen van de modernisering een zelfde weg zullen of moeten gaan. We mogen in geen geval denken dat sommige culturen, zoals de Islamcultuur, dringend aan een inhaalbeweging moeten werken omdat ze nog niet door de Verlichting heen zijn gegaan. Dat is een duidelijke uiting van een westers superioriteitsgevoel. De andere culturen zullen het moderniseringsproces confronteren met hun eigen waarden en normen en dus hun visie op mensenrechten vanuit een eigen zelfverstaan ontwikkelen. Er is dringend nood een interculturele dialoog over de vraag waarin menselijke waardigheid bestaat en hoe die in moderne plurale contexten concreet kan worden gemaakt. In de volgende decennia is het wellicht nodig meer pragmatisch om te gaan met de formulering en de toepassing van de mensenrechten. Algemene en absolute stellingen zullen alleen maar kwaad bloed zetten en mensen en groepen uit elkaar drijven in plaats van samen te brengen. We zullen geval per geval moeten zoeken naar de meest haalbare oplossingen. Om de interculturele samenleving serieus te nemen, moeten we leren werken met minimumdrempels waaronder menselijk leven niet langer menswaardig is. Hierover zullen culturen met elkaar permanent moeten overleggen. Dit is een van de belangrijkste politieke opgaven voor de toekomst. Zo kan er wellicht na zestig jaar mensenrechten echt werk worden gemaakt van een pluralistische samenleving die aan iedereen  ruimte biedt om zoveel mogelijk volgens eigen opvattingen te leven binnen de eigen cultuur. 

literatuur

Sjoerd De Jong, Een wereld van verschil. Wat is er mis met cultuurrelativisme? De Bezige Bij, 2008.

Koo van der Wal, Wat is er met de ethiek gebeurd?, blz. 52-69, Klement/Pelckmans, 2008.

 

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

DE  DREIGING  VAN  HET  NEOCONSERVATISME

 

                 

Dit artikel publiceerde ik in het maandblad  MENSEN ONDERWEG, november 2005 

           

In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw bleek er een nieuwe wind te waaien in de wereld. Het was de tijd van de contestatie, de studentenrevoltes, het aggiornamento van Johannes XXIII en het Tweede Vaticaans Concilie, het geloof in een groeiende eenwording van de wereld,  de opkomst van de groene beweging en het feminisme, sterke aandacht voor de derde wereld, nieuwe tendensen in opvoeding en onderwijs, bevrijding van de seksualiteit, enzovoort. Het progressieve gedachtegoed van de Verlichting en de Franse Revolutie bleek uiteindelijk ingang te vinden bij de bredere lagen van de bevolking. Maar vandaag dreigt die optimistische sfeer om te slaan en hoor je steeds meer zeggen dat onze westerse beschaving in crisis is. Immigratie, vervaging van waarden- en normen, druggebruik, criminaliteit, overbevolking, groeiende werkloosheid en armoede, verloedering van de natuur, culturele afstomping: het zijn allemaal tekenen, zo zegt men, dat onze westerse beschaving zichzelf geleidelijk vernietigt. De Nederlandse rechtsfilosofen Paul Cliteur en Andreas Kinneging spreken zelfs uitdrukkelijk over een toenemende decadentie. Volgens hen wordt het hoog tijd terug te keren naar het conservatieve gedachtegoed waarin de traditionele normen en waarden centraal staan. Alleen zo kunnen we ons behoeden voor een definitief verval. Maar is zulk conservatisme wel een oplossing voor onze sterk veranderende samenleving? Is het niet eerder een reflex van angst en machteloosheid die ons opsluit in een wereld van zelfgenoegzaamheid en het grote gelijk?

oorsprong 

De strekking van het conservatisme is niet nieuw. Als filosofische stroming dateert het reeds uit het einde van de 18de eeuw. Het was vooral de Britse auteur Edmund Burke die in zijn werk Reflections on the Revolution in France (1790) sterk reageerde tegen de progressieve ideeën van de Verlichting en de Franse Revolutie. Hij beklemtoonde vooral dat de nieuwe ideeën over de zelfstandigheid van de menselijke rede en de slogans van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid een grote bedreiging vormden voor de Europese cultuur. Volgens hem moet een cultuur de maatschappelijk gegroeide en bestaande waarden zoveel mogelijk bewaren en blijvend verbinden met de traditie en de natuur. Hij stond erg argwanend tegenover de macht van de rede en de vooruitgang, die met de Franse Revolutie opgang maakten. Politiek gezien reageerde hij tegen de idee dat een meerderheid van de bevolking het voor het zeggen zou krijgen en pleitte voor een bestuur door een elite van wijze en ervaren mannen (geen vrouwen), zoals een koning of de adel dat in het verleden steeds hadden gedaan.  Hij was wel niet helemaal afkerig van maatschappelijke, sociaal-culturele en politieke vernieuwing, maar die moet volgens hem  nadrukkelijk verbonden blijven met de culturele wortels van het verleden. De klemtoon ligt bij Burke nadrukkelijk op het behoud van wat verworven is, op ontzag, eerbied, plichtsgevoel en respect. Allemaal waarden die hij bij het ‘barbaarse’ gepeupel van de Revolutie niet herkende en die het kader moeten vormen voor een dringende restauratie.  Deze basisideeën van Burke werden later overgenomen door beroemde politici als Winston Churchil, Margareth Tatcher, Ronald Reagan en meer recent nog Pim Fortuyn, maar ook door filosofische denkers als Karl Popper en Francis Fukuyama. Vandaag  liggen zij goed in de markt bij heel wat politici en denkers die ze gebruiken (en misbruiken) om broodnodige maatschappelijke veranderingen en vernieuwingen te bestrijden, tegen te houden en zelfs terug te draaien. Je kan terecht spreken over een neoconservatisme, een stroming waarin de traditionele conservatieve ideeën opnieuw opgang maken. 

neoconservatisme

In een tijd waarin tal van veranderingen plaats vinden zoeken mensen opnieuw naar veiligheid en zekerheid. Het conservatieve gedachtegoed is daarvoor een haast vanzelfsprekend toevluchtsoord. Dat hedendaagse neoconservatisme is vooral tot ontwikkeling gekomen in de Verenigde Staten van Amerika. De Amerikaanse neoconservatieven gaan ervan uit dat zij, net als Burke twee eeuwen geleden, zich moeten verzetten tegen de effecten van de revolutie die begon met de vernieuwingen in de jaren zestig van de vorige eeuw.  Om wat zij decadentie van de laatste decennia noemen te bestrijden willen zij teruggrijpen op de grondslagen van een liberale ordening die verloren is gegaan en dringend in ere hersteld moet worden. De grondlegger van het Amerikaanse neoconservatisme is de politiek filosoof Leo Strauss die een directe invloed heeft uitgeoefend op belangrijke politieke figuren in de VS, zoals Donald Rumsfeld (minister van Defensie) en Paul Wolfowitz (president van de wereldbank). De belangrijkste neoconservatieve groep vormen de leden van het Project for the New American Century (PNAC), een rechtse denktank, opgericht in 1997, wiens doel het is om hun neoconservatieve gedachtegoed te verspreiden in de VS en over de gehele wereld. Ze werd opgericht door onder meer Jep Bush (broer van de president), Donald Rumsfeld, Dick Cheney, Jeane Kirkpatrick, Francis Fukuyama, Paul Wolfowitz. Zij gaan ervan uit dat het Amerikaans leiderschap goed is voor zowel Amerika als voor de rest van de wereld en dat zulk leiderschap moet steunen op militaire kracht, diplomatieke energie en overtuiging vanuit conservatieve morele principes. Deze denktank oefent momenteel een verregaande invloed uit op president Bush en zijn entourage, zodat de neoconservatieve ideeën steeds meer ingang vinden in de Amerikaanse politiek. Het Amerikaanse imperialisme (inmenging in de binnenlandse politiek van andere landen) is dan ook één van de belangrijkste doelwitten. De actuele ontwikkelingen in Afghanistan en Irak en de wereldwijde strijd tegen het terrorisme worden grotendeels vanuit die neoconservatieve denktank bepaald. Zij gaan ervan uit dat de wereldorde op de eerste plaatst geregeld moet worden met militaire macht. Enorme massa’s geld worden ingezet om de ‘noodzakelijke’ oorlogen te financieren en daarmee de wereldmacht van Amerika te versterken. Geleidelijk bezetten mensen uit die conservatieve denktank ook belangrijke posten in de politieke en de rechterlijke wereld, zoals Paul Wolfowitz als president van de Wereldbank, John Bolton als Amerikaans ambassadeur bij de UNO en John Roberts als voorzitter van het Hooggerechtshof.  De Bush-administratie weet haar juiste mannen te kiezen.

neoconservatisme in Vlaanderen

Ook in Vlaanderen krijgt het neoconservatisme steeds meer aanhang, zij het uiteraard op een andere manier en met andere doelstellingen dan in de VS. Hier ligt de klemtoon meer op het verspreiden van conservatieve denkbeelden en het beïnvloeden van het binnenlands beleid vanuit die denkbeelden.  Een van de sterkste vertegenwoordigers ervan is de rechtse denktank  Nova Civitas (Nieuwe Stad) opgericht door de Gentse liberale denker en hoogleraar Boudewijn Bouckaert. Hij gaat ervan uit dat wij vandaag niet zozeer in een economisch crisis verkeren maar dat de huidige crisis vooral een morele crisis is. Dat komt bijvoorbeeld tot uiting in de eerste woorden van de beginselverklaring van Nova Civitas : “Vlaanderen ontsnapt niet aan de morele crisis die de hele westerse wereld kenmerkt. Het Westen dreigt zijn bewustzijn te verliezen dat de volgende maatschappelijke en ethische waarden het groot hebben gemaakt, namelijk individuele vrijheid en verantwoordelijkheid, een door de grondwet en rechtscultuur beperkte staatsmacht, een democratische volksvertegenwoordiging die de regering controleert, vertrouwen in het gezin als opvoedingsomgeving, vertrouwen in vrijwillige actie als motor van sociale vooruitgang.“ In haar concrete politieke opvattingen wordt Nova Civitas sterk bepaald door de traditionele conservatieve liberale denkbeelden. Zo pleit Nova Civitas onder meer voor de sanering (?) van de arbeidswetgeving, de  verlaging van de vennootschapsbelansting, het verbieden van stakingspiketten, minder centraal gestuurde regelingen van cao’s, beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd en sterkere controle erop, afschaffing van het homohuwelijk, wettige zelfverdeding van eigendommen (ook met wapens), pleidooi voor een jeugdsanctierecht in plaats van de  jeugdbeschermingswet, aanpassing van het Belgisch buitenlands beleid aan de Atlantische (lees Amerikaanse) koers, versterking van de Europese militaire inbreng in de NATO. Al deze zaken wijzen er overduidelijk op dat ook in Vlaanderen het neoconservatisme opgang maakt, zowel op politiek als op economisch en sociaal niveau.  

religieus neoconservatisme

Niet alleen op politiek vlak, maar ook op het religieuze niveau breekt het neoconservatisme door. Dat komt onder meer sterk tot uiting bij de Roomse kerkleiding die sinds het pontificaat van Johannes Paulus II de conservatieve tendensen sterk aanmoedigt. Denk maar aan de grote invloed die de conservatieve beweging Opus Dei gekregen heeft vooral door de benoeming van bisschoppen die deze beweging aanhangen of er toe behoren. Ook de  huidige paus blijkt deze conservatieve lijn door te trekken. Een aflaat als ‘geschenk’ aan de jeugd bij de jongerendagen in Keulen (augustus 2005) is daarvan een veeg teken aan de wand. Ook het hernieuwde gesprek met de dissidente beweging van wijlen bisschop Lefèvre ligt in die lijn. En wat gezegd van  zijn houding tegenover de homo’s, nu hij zelfs wil verbieden dat homofiele jongeren naar het seminarie komen, ook als ze in celibaat willen leven. En waarom moest Kardinaal Danneels een speciale persconferentie geven om te zeggen dat hij volledig achter de paus staat? Getuigt dit niet van het sluiten der rangen in het conservatieve veld?

 

Maar nog belangrijker is dat het groeiende religieuze conservatisme zich niet beperkt tot  een louter binnenkerkelijk fenomeen dat  alleen maar de orthodoxie van de leer opnieuw centraal stelt, zoals de huidige paus dat vroeger als prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer met harde hand heeft gedaan. (Gaat hij als paus dezelfde weg blijven volgen?)  Het gaat bij het religieuze conservatisme om een veel breder fenomeen waarin een nieuwe vorm van  vermenging van kerk en staat de kop opsteekt. Het is algemeen bekend dat bij de laatste presidentsverkiezingen in Amerika Bush voor een groot deel zijn verkiezing te danken heeft aan  allerlei protestantse groepen en sekten die de neoconservatieve waarden van gezin, autoritair gezag, anti-abortus, enzovoort sterk beklemtonen. Zij beschikken dikwijls over grote fondsen en tv-zenders, zoals die van de beroemde Billy Graham en zijn zoon. Voor wat hoort wat en Bush tracht nu in zijn beleid verschillende van hun eisen in te willigen.

Naast deze politieke ondersteuning brengen de neoconservatieven ook allerlei acties op gang om het onderricht van de scheppingsleer (het creationisme)  opnieuw tot verplichte leerstof te maken in het vak biologie als een alternatief voor de evolutieleer. Het creationisme is de opvatting dat het heelal en de aarde, maar ook alle planten, dieren en de mens hun ontstaan te danken hebben aan een scheppingsdaad door God. Een mildere vorm hiervan is de opvatting dat achter de evolutie een ‘intelligent design’ (bewust plan) verborgen ligt. Gecharmeerd door deze laatste opvatting wil ook in Nederland de CDA-minister Maria van der Hoeven dat  in wetenschappelijke kringen, maar ook in de scholen opnieuw een discussie op gang wordt gebracht over de scheppingsleer en de evolutietheorie. Deze ministeriële idee heeft in Nederland reeds voor heel wat heibel gezorgd, al heeft de Tweede Kamer tot hiertoe er nog geen oren naar. Het gevaar is echter groot dat men langs deze neoconservatieve tendensen teruggaat naar een letterlijke interpretatie van de bijbelse scheppingsverhalen en naar vroegere voorwetenschappelijke theologische opvattingen. Men vergeet dan dat de bijbelverhalen geen historische verslaggeving doen, maar een religieuze boodschap brengen die niet op hetzelfde vlak ligt als de hypothesen of feiten van de wetenschappen. 

de dreiging van het kwade 

Wat zit er nu als denkpatroon achter dit alles? De oorsprong van het conservatisme ligt in de oppositie tegen de Verlichting en de Franse Revolutie, zoveel is duidelijk. Heel wat denkers en politici nemen het niet dat het Verlichtingsdenken zo’n sterke nadruk legde op de redelijke vermogens van de mens die hem in staat stellen een vrij en zelfstandig individu te zijn, zoals Kant dat helder geformuleerd heeft in zijn bepaling van de Verlichting. In tegenstelling tot deze optimistische visie op de mens gaat het conservatisme ervan uit dat de mens slechts over geringe kenvermogens beschikt en zich daarom niet kan losmaken van tradities en instituties. Voor hen is het Verlichtingsdenken een vorm van hybris (hoogmoed). Het vergeet te vlug dat de mens van nature geneigd is tot het kwade, m.a.w. dat hij permanent moreel tekortschiet. Als je de mens aan zichzelf overlaat, zal hij onvermijdelijk terecht komen in chaos en moreel verval. De zogenaamde verlichte rede loopt volgens het conservatisme onvermijdelijk verloren in de duisternis. De rede kan dus niet gezien worden als hoogste gezag, vermits ze onderworpen is aan de lagere instincten van de mens. De huidige samenleving is daarvan volgens die visie het beste bewijs. Het Verlichtingsdenken heeft zichzelf vastgereden in egoïsme, conflicten, oorlogen, terrorisme, uitbuiting, verwoesting. De wortel van dat kwaad ligt in de mens zelf die behept is met een groot aantal kwade neigingen. Het kwaad in ons is in zekere zin normaler en natuurlijker dan het goede. We doen gemakkelijker kwaad dan goed. Het kwade gaat als het ware vanzelf, het goede vraagt inspanning. Toch is volgens de (neo)conservatieven de mens niet gedoemd tot alle kwaad. Waar het op aankomt is een innerlijke strijd te voeren tegen het kwaad in onszelf, al kan dat kwaad nooit helemaal overwonnen worden. De mens heeft nood aan een innerlijke zelfdwang (‘inner control’) om op het rechte pad te blijven. Hier speelt het geweten een voorname rol als wegwijzer die aangeeft hoe de mens moet handelen.  Maar wanneer de innerlijke zelfdwang en bijgevolg de aanspraak van het geweten ontbreekt, is er een controle van buitenaf nodig om orde en harmonie te handhaven. De conservatieven zien deze uitwendige controle op de eerste plaats als een sociale controle die de basis moet zijn van een permanente gewetensvorming die allereerst moet gebeuren door de daartoe meest aangewezen instellingen, vooral het gezin, de school en de kerk.

 de droom van de vaste orde

Op het eerste gezicht lijkt er met deze stellingen van het conservatisme niet zoveel mis te zijn. Wellicht herkennen heel wat mensen zichzelf daarin. Maar wanneer je er wat dieper op ingaat, merk je wat de onderliggende teneur van het conservatisme is. Het is een pessimistische visie op de mens die ervan uitgaat dat alleen discipline en morele autoriteit de mens op het rechte spoor houden. Daarom wil zij de zwakheid straffen en de sterkte belonen. Het conservatief model steunt op een gezin (of een regering) rond een autoritaire, dominante vaderfiguur en veronderstelt dat de ‘kinderen’ (of de burgers) gedisciplineerd moeten worden om verantwoordelijke ‘volwassenen’ te worden. Waar het op aankomt is dat de traditionele waarden van de samenleving worden doorgegeven. Er is geen plaats voor zoeken en experimenteren. Nieuwe wegen worden als gevaarlijk bestempeld. De moraliteit van het conservatisme wordt dus bepaald door de geest van het uniforme, alles hoort thuis in vaste en strenge kaders. Alles wordt nauwkeurig geregeld en nauwgezet gecontroleerd. Het is niet toevallig dat het laatste boek van Paul Cliteur de sprekende titel draagt: God houdt niet van vrijzinnigheid. Wie denkt in vrijheid en werkt aan bevrijding blijkt niet juist te zitten, want ‘voor God’ heeft alles heeft zijn vaste plaats in een groter geheel. In zulk perspectief wordt ook alles van bovenaf uitgelegd en verklaard. Men heeft het gevoel dat er uiteindelijk niets mis kan gaan, zolang je maar de bestaande orde niet verstoort. Zulke vaste orde zorgt weliswaar voor een sfeer ven vertrouwen en vanzelfsprekendheid. Maar tegelijk heerst er het regime van de angst. Men heeft schrik om uit de maat te vallen omdat men dan uitgestoten wordt of gestraft. Wie niet op eigen benen kan staan, heeft moreel gefaald en moet daarvoor worden terechtgewezen. In zulke leefsfeer leert men vlug dat zwijgen beter is dan spreken en niets doen beter dan handelen. Dit conservatisme is het regime van de gehoorzaamheid, dat leidt naar volgzaamheid en het aanvaarden dat de dingen zijn zoals ze zijn. De leider weet wat goed en slecht is en hij draagt het uit naar het volk. Hij vraagt geen toelating, hij accepteert geen discussie, hij doet wat gedaan moet worden en maakt gebruik van macht en autoriteit. In zulke maatschappij worden de sterken bevoordeligd en krijgen de zwakken weinig kansen. Zulke ‘autoritaire vaderfiguur’ heeft meer aandacht voor de regels van het systeem dan voor de noden van de mensen. Dat heeft uiteraard grote gevolgen op het terrein van de wereldorde. Door het geven van allerlei voordelen aan de betere groepen en het opzetten van voordelige belastingstelsels voor ondernemers, zal de  economisch-sociale politiek in dat systeem de kloof tussen rijk en arm vergroten. Ook de tegenstelling tussen Noord en Zuid zal toenemen, omdat de sterkste krachten zich juist in de rijkere landen bevinden en beschermende maatregelen tegen armoede en geweld op wereldvlak uitblijven. Erger nog, de arme landen worden steeds meer gezien als gewingewesten waar men kan werken met goedkopen arbeidskrachten om de toevoer luxeproducten naar de rijke landen te vergroten. Als het conservatisme de overhand krijgt, wordt onze maatschappij het speelveld van een kleine elite.

herbronning 

Het wordt hoog tijd dat wie progressief denkt, deze dreiging ernstig neemt. We mogen niet doen alsof het alleen maar achterhoedegevechten zijn die over enkele jaren voorbij zullen zijn. Onze samenleving mag niet verworden tot een maatschappij die opgesplitst wordt in twee sectoren: enerzijds de machtigen en rijken die alles voor het zeggen hebben, anderzijds de grote meerderheid van de bevolking die machteloos wordt of arm, uitgesloten of miskend. We hebben nood aan een rechtvaardige, democratische en menswaardige samenleving met een duurzame leefomgeving waarin ruimte is voor allen. De belangrijke waarden ven redelijkheid, vrijheid, gelijkheid en solidariteit staan daarin centraal. We beseffen zeer goed dat we hier voor een uiterst moeilijke opgave staan, sommigen beweren zelfs dat het een illusie is. De huidige evolutie binnen onze samenleving laat inderdaad niet veel goeds vermoeden. Toch zal het van de progressieve mensen afhangen of de toekomst nog kansen biedt.

Allereerst moeten we durven geloven in een positief en optimistisch mensbeeld. De Amerikaanse filosoof George P. Lakoff wijst erop dat wij dringend nieuwe kaders (frames) moeten ontwikkelen waarin ‘voedende waarden’ verhinderen dat onze leefsfeer steeds armer wordt. In plaats van te denken dat de mens vanuit zijn natuur geneigd is naar het kwade, komt het erop aan te zien dat de mens het goede kan realiseren en daartoe opgeroepen wordt. Moraal is dan niet langer een soort wachter die alleen maar het kwaad verhindert, maar wordt een oproep en stimulans om onze beste krachten te realiseren. Opvoeding en vorming spelen hierin een uitzonderlijke rol, niet als het doorgeven van uniform denken en handelen, maar als een stimulans tot groei en ontwikkeling.

Maar deze mentaliteitsverandering (morele herschikking of ‘reframing’) is zeker niet voldoende. Er is ook nood aan collectieve actie. Collectieve actie biedt immers een  versterking van optimale zeggenschap over het eigen leven. Door zich te verenigen met anderen krijgen mensen meer greep op hun eigen bestaan. De eerste sociale voorzieningen bij het einde van de negentiende eeuw waren mutualiteiten en vakbonden, de eerste vormen van wederzijdse hulp en emancipatie. Zij gingen ervan uit dat wie individueel onderhandelt over zijn loon of bij ziekte of werkloosheid op zichzelf is aangewezen, minder voor elkaar krijgt dan mensen die zich verenigen. In plaats van alleen maar een appèl te doen op de morele plicht van het individu, kan beter verwezen worden naar onze gemeenschappelijk belangen. We moeten dringend nadenken over nieuwe vormen van collectieve actie waarin mensen bereid zijn zich in te zetten voor gezamenlijke belangen. Er zijn al duidelijke sporen zichtbaar van deze weg. Allerlei actiegroepen rond lokale thema’s in verband met milieu, patiëntenzorg, mobiliteit, werkgelegenheid, enzovoort trachten te strijden tegen de nefaste gevolgen van een neoconservatieve politiek. Maar ook op wereldschaal zijn bewegingen als sommige NGO’s, de vredesbeweging en het andersglobalisme uitgesproken pogingen om een dam op te werpen tegen de slagkracht van het neoconservatisme. Onze hoop is dat ze voldoende adem zullen vinden om de lange strijd ten einde toe vol te houden.

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bulletDUURZAME ONTWIKKELING EN ARMOEDEBESTRIJDING

In 1992 werd in  Rio een wereldtop georganiseerd waar Agenda 21 werd aangenomen met de bedoeling om de Derde Wereld in de 21ste eeuw een stapje hoger te brengen op de ladder van de ontwikkeling en dat mét het nodige respect voor het leefmilieu. Duurzame ontwikkeling dus. Vandaag tien jaar later is deze agenda  dode letter gebleven. De meeste aandacht ging inde voorbije tien jaar naar de toestand van het klimaat. Dat leidde in 1997 tot het Protocol van Kyoto, dat de industrielanden verplicht de uitstoot van kooldioxide tegen 2012 gevoelig terug te dringen. Maar de grootste vervuiler, de Verenigde Staten, doen niet mee. President Bush heeft kort na zijn aantreden het Protocol opgezegd, wellicht onder druk van enkele grote chemiereuzen en de oliemaatschappijen. Van 26 augustus tot 4 september 2002 werd in Johannesburg (Zuid-Afrika)  de derde Top van de Aarde over Duurzame Ontwikkeling gehouden.   Er staan heel wat thema's met concrete doelstellingen op de dagorde, zoals halvering van de honger in de wereld, halvering van het aantal mensen dat met minder dan één dollar per dag moet leven, halvering van ht aantal mensen dat het zonder veilig drinkwater moet stellen, meer en beter sanitair water voor meer mensen, betere scholing voor meer kinderen, met gelijkheid tussen jongens en meisjes; forse vermindering van kraambed- en kindersterfte, ht afremmen van aids en malaria. Timing: tegen het jaar 2015. Het grote probleem is echter dat de wereldpolitiek zijn greep op de wereldeconomie grotendeels of zelf bijna helemaal verloren is. De antiglobaliste Noreena Hertz legt er de nadruk op dat we vandaag een stille overname meemaken waardoor de industriële multinationals de macht over de wereld overnemen van de politiek. De top van Johannesburg zal hiervan bevestiging brengen of nieuwe wegen aantonen waarlangs we die stille overname een halt kunnen toeroepen in het voordeel van miljarden mensen die vandaag sterk bedreigd worden door honger en armoede.

In zijn openingsrede heeft de Zuid-Afrikaanse president Mbeki erop gewezen dat wij leven in een wereld waarin een rijke minderheid geniet van een nooit eerder geziene graad van consumptie, comfort en welvaart, terwijl een arme meerderheid 'geniet' van een dagelijks hard labeur, ziekte en mensonterende toestanden. De rijke landen, zo zei hij, moeten dringend deze 'globale apartheid' stoppen.

België heeft zich voorgenomen zich in deze wereldtop sterk te engageren.  We wachten af en hopen dat ons land zijn goede intenties waar zal maken, zo onder meer om tegen 2007 eindelijk de 0,7% van BBP aan ontwikkelingshulp te besteden en ook een sterke inspanning te leveren op het vlak van het terugdringen van de uitstoot van CO2.  De toespraak van premier Verhofstadt tijdens de top laat vermoeden dat België er ditmaal werk wil van maken.

Al zijn er weinig tastbare resultaten, toch is er ook wel positief nieuws, al is het oorspronkelijke plan wel erg verwaterd. Toch is een belangrijk punt de aankondiging van Rusland,  China en Canada om het Kyoto-protocol te willen ratificeren. Dat protocol wil de opwarming van de aarde en een mogelijke klimaatverandering afremmen, vooral door de industrielanden te dwingen de uitstoot van gassen die het broeikaseffect in de hand werken met 7,5% terug te dringen ten opzichte van het niveau van 1990. Door deze toezegging van Rusland en Canada kan het protocol nu ook effectief in werking treden, omdat er nu voldoende ratificaties zullen zijn. Als nu Japan nog wil meedoen, wordt de VS uiteindelijk sterk geïsoleerd. Verder wil men trachten het aantal mensen zonder water en sanitaire voorzieningen met de helft te verminderen tegen 2015. Ook wil men inspanningen doen om meer te investeren in hernieuwbare energiebronnen. Toch is het besluit van deze top geen dwingende plicht voor de landen. Men kan alleen maar hopen op de goodwill.

De kloof tussen woorden en praktijk is altijd al groot geweest. Er is niet veel  hoop dat het vandaag en morgen anders zal zijn. Er werd in het actieplan in ieder geval niet gekozen voor de radicale veranderingen die nodig zijn voor een duurzame globale samenleving. Duidelijk is dat de economische belangen nog steeds sterk opwegen tegenover de belangen van de derde wereld (armoede) en het milieu(vervuiling en globale opwarming).

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

bullet2002: HET  INTERNATIONAAL  JAAR   VAN  HET  ECOTOERISME

De VN riep het jaar 2002 uit tot het Internationaal Jaar van het Ecotoerisme. De VN wilde daarmee de toeristen bewust maken van het gevaar dat ze betekenen voor de toekomst van het milieu. Ze hoopt met dit initiatief bij te dragen aan de ontwikkeling van vormen van toerisme die niet al te schadelijk zijn voor het milieu. Ze richt zich vooral op reizen die zich tot doel stellen de natuur in verre ongerepte streken te bewonderen. Volgens de organiserende reisbureaus leidt deze vorm van toerisme bij de plaatselijke bevolking tot het besef dat hun gebied waardevol is. Bovendien brengt het geld in het laatje, wat dan weer de bescherming van die gebieden mogelijk maakt.

Maar de term ‘ecotoerisme’ dekt vele ladingen. De term wordt gebruikt zowel voor een meerdaagse voettocht langs enkele berghutten als een werkvakantie in een groot natuurreservaat of safaritochten in jeeps of terreinwagens in Kenia of in het Krügerpark in Zuid-Afrika. Ook allerlei reizen naar exotische plekken, met een avontuurlijk karakter, worden wel eens ecotoerisme genoemd. Sommigen overnachten in tenten, anderen in blokhutten, nog anderen in luxueuze lodges, haciendas of paradores. Er wordt nogal lichtzinnig omgesprongen met het voorzetsel ‘eco-‘, omdat het goed verkoopt. Maar de bedoeling van de UNO is dat er meer aandacht komt voor een vorm van toerisme die verenigbaar is met duurzame ontwikkeling. Sommigen spreken dan ook van duurzaam toerisme. Duurzame ontwikkeling betekent dat bij de ontwikkeling van een streek voldoende rekening wordt gehouden met de bescherming van het milieu en de menswaardige ontwikkeling van de lokale bevolking, niet alleen de huidige maar ook de toekomstige generaties. Op de grote milieuconferentie in Rio de Janeiro (1992) werd in het kader van duurzame ontwikkeling het toerisme genoemd als een economische activiteit die arme landen direct en op plaatselijk ni-veau kan helpen om de ellende sterk te verminderen, zonder het milieu aan te tasten.

kenmerken

De Wereldorganisatie voor Toerisme erkent dat er momenteel nog geen consensus bestaat over een juiste omschrijving van ecotoerisme. Daarom geeft zij eerder een aantal kenmerken aan die er kunnen toe bijdragen dat het toerisme minder belastend wordt voor het lokale milieu en de mensen die in die omgeving wonen.

bullet

Allereerst is ecotoerisme een activiteit waarin zowel de natuur en de natuurobservatie als de traditionele cultuur van de bewoners van de bezochte gebieden een hoofdrol spelen. Ecotoerisme gaat dus rechtstreeks in tegen de passieve consumptie waarin de toerist alleen maar profiteert van het milieu en de bewoners. Het vraagt een actieve en respectvolle betrokkenheid van de toerist op wat het vakantieoord te bieden heeft. Ecotoe-risme is iets anders dan het massaal vervoeren van toeristen naar vreemde stranden of oorden, waar ze dan op een onverantwoorde wijze het milieu belasten door vervuiling van water, lucht en natuurgebieden. Niet zozeer het concrete individuele gedrag van de toerist speelt hier een rol, maar vooral het geheel van de investeringen in dikwijls luxueuze gebouwen en voorzieningen die de toeristen moeten aantrekken.

bullet

Ecotoerisme omvat ook educatieve aspecten. Het moet de mensen aan het denken zetten over de waarden en de eigenheden van de bezochte plaatsen. Hier krijgt de leuze ‘reizen om te leren’ een nieuwe invulling. Dit aspect is in het massatoerisme van de laatste decennia haast volledig verloren gegaan. Op vakantie gaan werd steeds meer alleen maar ontspanning en plezier. Ecotoerisme wil mensen opnieuw sensibiliseren voor wat een regio te bieden heeft aan natuur, tradities, gastvrijheid en morele waarden. Van de toerist wordt verondersteld dat hij zich openstelt en bereid is de typische waarden van een streek te respecteren.

Ecotoerisme richt zich ook meestal op kleinschalig georganiseerde activiteiten. Het werkt voor kleine groepen en wordt georganiseerd door kleine lokale operatoren die niet uit zijn op groot geldgewin maar op het aanbieden van waardevolle contacten met het milieu en de bewoners.

bullet

Ecotoerisme wil hoofdzakelijk de negatieve impact van het toerisme op de regio zoveel mogelijk beperken. Hier nijpt het schoentje wellicht het meest. Toerisme vraagt nieuwe infrastructuur (wegen, hotels, accomodaties, afvalverwerking) die onvermijdelijk een belasting vormt voor het milieu. Het komt erop aan de nodige infrastructuur op een evenwichtige wijze in te passen in het milieu met zo weinig mogelijk schade. Maar zullen de toeristen bereid zijn te verblijven in sobere accomodaties en zich ‘ecologisch’ en ‘milieuvriendelijk’ te gedragen? Dat vraagt ongetwijfeld een andere visie op vakantie en een andere ingesteldheid dan we vandaag gewend zijn.

bullet

Ecotoerisme zou ook moeten bijdragen aan de ecologische en sociale ontwikkelingen van de lokale gemeenschappen. De bescherming van de natuurgebieden moet worden ondersteund door de opbrengsten van het toerisme, vooral door de inkomsten van plaatselijke organisaties en autoriteiten die belast zijn met het onderhoud en het bewaren van die gebieden. Bovendien kan het ecotoerisme bijdragen aan het scheppen van alternatieve arbeidsplaatsen die ten goede komen aan de plaatselijke bevolking.

bullet

Bij ecotoerisme moet de waakzaamheid en de zorg voor de bescherming van het natuurlijk en cultureel patrimonium groter zijn dan bij het klassieke toerisme. Dat geldt zowel voor de lokale bevolking als voor de toeristen. Beide groepen moeten inzien dat ze er allebei belang bij hebben dat de toeristische activiteiten niet vervuilend werken, maar de vakantiegebieden een nieuwe impuls naar duurzame ontwikkeling geven.

Voor Vlaanderen werd in Brugge een centrum voor ecotoerisme opgericht. Je kan hiervoor terecht op : www. duurzaamtoerisme.be en op tel. 050/34.05.82

Verdere informatie in mijn artikel over 'VERVUILENDE VAKANTIES' in Mensen Onderweg (zie hiervoor de gegevens in de pagina 'publicaties' onder de knop 'artikels 2002'.

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet DE UITZAAIING VAN EXTREEM RECHTS

Het fenomeen extreem-rechts blijkt niet meer te stuiten. Het blijkt dat over heel Europa grote groepen kiezers  misnoegd zijn en  kiezen voor populistische partijen die het extreem-rechtse ideeëngoed verdedigen.   Eigenlijk is het geen keuze, maar een viscerale opwelling van ‘genoeg is genoeg’. Ze laten zich leiden door een populistisch-demagogische propaganda die hen beloften voorspiegelt met radicale oplossingen voor enkele schrijnende problemen zoals onveiligheid, sociale achterstand, migratie en vluchtelingen. We staan hier duidelijk voor een afkalving van de democratie, een democratische aids die het immuunsysteem van de democratie volledig aantast. De meeste kiezers nemen geen veranwoordelijkheid: groot absenteïsme, foertstemmen, geen inzicht in de problematiek. Hier wordt het failliet van een kwantitatieve democratie duidelijk. Zolang alleen het aantal stemmen telt, kan een deel van de kiezers de democratie afschaffen door antidemocratische partijen de macht te geven. Laten we uiterst voorzichtig zijn met de schuld te leggen bij de werklozen en de armste groepen van de arbeidersklasse. In de meeste Franse steden haalt Le Pen meer stemmen in de residentiële burgerwijken dan in de arbeiderswijken. Ook in Vlaanderen haalt Vlaams Belang heel wat stemmen in meer begoede wijken (Wilrijk, Brasschaat, Schoten).

Het is niet makkelijk om een bevredigende analyse te maken van het  succes van extreem-rechts. Er wordt veel gesproken over proteststemmen tegen de grote partijen die de noden van de bevolking niet ter harte nemen. Het is erg bedenkelijk dat ongeveer 1 op 4 van de Vlamingen een racistische partij ondersteunt. Het blijkt dat een deel van Vlaanderen zich gewent aan het racistische standpunt. Maar wanneer racisme vanzelfsprekend wordt, is het hek van de dam. We hebben dat gezien bij de opkomst van het nazisme en de snelle doorbraak van Hitler in de jaren dertig.

Ik ben ervan overtuigd dat de problematiek erg diep ligt. Je kan zoiets niet terugvoeren op één element, zeker niet alleen op een partijprogramma of een coalities van partijen.  Er zijn meerdere oorzaken die elkaar wederzijds versterken:

- een zeer diep liggende frustratie bij een groot deel van de Vlaamse bevolking na jaren van achterstelling op verschillende vlakken (economisch, cultureel, politiek). Het Belang speelt hierop  sterk in door haat te zaaien tegen de Walen. Hun demagogische taal in verband met de miljardenstroom van Vlaanderen naar Wallonië is daarvan de sterkste uitdrukking.

- machteloosheid t.a.v. de 'grote volksverhuizing' (cfr. Hans-Magnus Enzensberger) die een bedreiging vormt voor de eigen cultuur. We hebben niet leren omgaan met andere culturen en betalen daarvoor vandaag de tol. Dat geeft heel wat problemen. Individuele ervaringen worden veralgemeend. Het gaat hier om een fundamentele bestaansangst die groeit uit de onzekerheid van de toekomst en de onwennigheid van het omgaan met 'vreemde'.

- de 'hype van onveiligheid': overal wordt over onveiligheid gesproken en vooral de vreemdelingen worden met (straat)criminaliteit in verband gebracht. Zo wordt het gevoel van onveiligheid op een erg overtrokken wijze opgeroepen of versterkt.

- het Vlaams Belang krijgt teveel aandacht in de media, vooral als partij die juist voor al deze items oplossingen schijnt te willen creëren, terwijl in feite het Belang onbekwaam is om een goede democratische politiek te voeren.

- de traditionele partijen hebben veel te weinig aandacht voor wat er concreet bij de bevolking leeft. Ze houden zich vooral bezig met 'algemene' oplossingen en zien het lokale te weinig als ankerplaats voor vernieuwing. Participatieve democratie (de burger neemt reëel deel aan de organisatie van zijn belangen) blijft zo een illusie en mensen worden makkelijk apathisch. Dat leidt onvermijdelijk naar de versterking van extreem-rechts.

Het wordt dus hoog tijd dat de democratische krachten zoeken naar een kwalitatieve invulling van democratie, waarin verantwoordelijkheid centraal staat. Het verkiezingsstelsel zal sterk verfijnd moeten worden, niet alleen door grotere kieskringen of een kiesdrempel van 5%, maar ook door het verbieden van partijen met fascistische en racistische tendensen die de democratie uithollen of Europa willen afschaffen. Dit wordt een dringende opgave voor Europa, zoniet kunnen we over enkele jaren de democratie in Europa volledig ten grave dragen. Het extreem-rechtse front voert met verve actie voeren om onder de mom van democratische rechten de democratie af te schaffen. De kiezer heeft dus duidelijk niet altijd gelijk. Het gelijk van de kiezer houdt op waar de grens van de democratie overschreden wordt en de democratie bijgevolg gevaar loopt. De democratie stoelt immers intrinsiek op de humanistische waarden die voorlopig uitgedrukt zijn in de mensenrechten. Wie zich daar niet aan houdt, vernietigt de democratie. Het populisme van extreem-rechts heeft daarvoor geen respect.

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet WERELDWATERFORUM (16-23 maart 2003)

Van 16 tot 23 maart 2003 werd  in Kyoto (Japan) het derde Wereldwaterforu gehouden,, waaraan 150 landen deelnamen..

Ter voorbereiding van dit forum verscheen op 5 maart  het waterrapport van de VN met volgende conclusie:  "Door de inertie op politiek beleidsvlak en een bevolking die de ernst van het probleem niet genoeg beseft, dreigt er de komende twintig jaar een immense wereldwijde watercrisis. En die zal leiden tot honger, ziekte, dood en militaire conflicten."

De situatie is onrustwekkend. Ongeveer 20% van de wereldbevolking, dus 1,2 miljard mensen, heeft geen toegang tot drinkwater.  Zo'n drie miljard mensen (de helft van de wereldbevolking!!) moeten het stellen zonder behoorlijk sanitair. Elke dag sterven meer dan vijfduizend kinderen aan ziekten ten gevolge van vuil water. Jaarlijks worden meer dan 200 miljoen mensen getroffen door ziekten die verband houden met vervuild water of watertekort, met ongeveer 2,2 miljoen doden, vooral arme mensen, tot gevolg. Als er aan de huidige gang van zaken niets verandert, zal de crisis alleen maar erger worden.

De toenemende waterschaarste blijkt een van de grote problemen van het volgend decennium te worden. Volgens het waterrapport van de VN   is de beschikbare watervoorraad per hoofd  dramatisch gezakt sinds 1970 en houdt die dalende trend aan. Wanneer tegen 2050 de wereldbevolking zou gestegen zijn tot 9,3 miljard mensen, zouden liefst 7 miljard mensen (verdeeld over zo'n 60 landen) met watertekort te kampen hebben. Specialisten spreken in dit verband over een "water shock" die even ernstig zou zijn als de oliecrisis van de jaren zeventig. De waterschaarste zal bijna onvermijdelijk leiden naar conflicten tussen landen waarin megasteden grote massa’s water opslokken. Het dreigt te leiden naar een sociale explosie van de rijken tegen de armen.  Tijdens de UNO-Habitat-conferentie in 1996 werd duidelijk dat bij het begin van de eenentwintigste eeuw vele landen slechts half zoveel water zouden hebben als in 1975.  En dat zelfs na de enorme verbeteringen en grote uitgaven van het voorbije decennium voor watervoorziening en riolering. Volgens het rapport  zullen een samenloop van factoren (de uitgeputte waterreserves, de bevolkingsexplosie, vervuiling en de opwarming van de aarde) ertoe leiden dat de gemiddelde watervoorraad met een derde zal afnemen. Forecasts geven aan dat tegen 2025 wellicht  2,3 miljard mensen zonder drinkwater zullen zijn.  Er zou de volgende 10 jaar 600 tot 800 miljard dollar nodig zijn om tot de minimale standaards te kunnen komen. Een groot probleem hierbij is de noodzaak van goed waterbeheer en degelijke waterleidingen. Veel drinkwater gaat verloren onderweg naar de gebruikers. Men sprak zelfs van 45% in Bogota, 50% in Cairo en zelfs 58% in Manila. (In de industrielanden loopt dat hooguit op tot 10%). Privé-ondernemingen voor watervoorziening ruiken hier veel geld. Zij nemen patenten op het water in de landelijke gebieden en verkopen het dan aan hoge prijzen in de armste wijken van de steden. Zij vragen 10 tot 20 maal meer voor het drinkwater dan de stedelijke administraties die hun voorzieningen meestal hebben aangelegd in de betere wijken. In sommige ontwikkelingslanden betaalt de arme bevolking  twaalf maal meer voor een liter drinkwater. In Jakarta is dat zelfs zestig maal duurder. Het spreekt vanzelf dat er zo heftige, soms zelfs gewelddadige conflicten ontstaan tussen stedelingen en dorpsbewoners omdat de eersten menen dat de laatsten zich onterecht verrijken door de verkoop van water. Bovendien stellen zich grote vragen bij de zuiverheid van het verkochte drinkwater dat wordt aangevoerd in pijplijnen die dikwijls naast rioleringen lopen die onvoldoende beveiligd zijn. Bovendien sturen sommige privé-verkopers zelfs rioolwater door de drinkwaterleidingen.

De VN-studie behandelt ook het gegeven dat de strijd om water in de toekomst dreigende militaire conflikcten inhoud. Water is vandaag  één van meest kritieke gevaren voor de vrede tussen de landen en zal weldra de olie als inzet van oorlog vervangen.Gordon Young, directeur van het Wereld Water Programma (WWP) van de UNESCO zegt hierover: "Onenigheid over water voedt nu al onderhuids vijandelijkheden in het Midden-Oosten, met name de landen voor wie het water van de Tigris en de Eufraat levensbelangrijk is. Ook de voorraden van de Nijl, de Afrikanse waterader die negen landen voedt, dreigen tot spanningen te leiden. En tussen de VS en Mexico is de Colorado smeulende conflictstof. ... Het probleem is dat de politieke wil ontbreekt om extra financiële inspanningen te leveren om het gros van de waterproblemen op te lossen. Maar ondertussen worden wel gigantische bedragen besteed aan bewapening."

België scoort in het wereldwaterrapport uitermate slecht wat de kwaliteit van ons water betreft. We staan slechts op de 122ste en laatste plaats met een factor van -2,25. We scoren dus slechter dan heel wat ontwikkelingslanden, zoals Rwanda (-0,78), Niger (-1,04) en India (-1,31).   Het best gerangschikt staat Finland met +1,85,  Verenigd Koninkrijk staat op 4 met +1,42, Frankrijk staat op 10 met +1,13.
Vlaams minister van Leefmilieu, Vera Dua, beweert dat dit rapport steunt op oude cijfers. Het zijn cijfers uit de periode 1991-93. Uit een onderzoek van de Universiteit van Luik, dat dezelfde methode en normen toepast als de VN, blijkt dat we op plaats 70 staaan op 142. Het is nog wel niet schitterend, maar het is niet zo desastreus als uit het rapport van de VN blijkt.

Het Wereldwaterforum in Kyota ging op zoek naar oplossingen tegen 2025. Vooral de drinkwatervoorziening in de Derde Wereld, het gebrek aan irrigatiewater dat de voelselvoorziening bedreigt, de verdwijning van natte ecosystemen, het risico van wateroorlogen (zoals bijvoorbeeld tussen Syrië en Israël) stonden op de agenda.

Zullen de regeringen de moed hebben om eindelijk voldoende kapitalen ter beschikking te stellen om aan deze dringende  problemen een menswaardige oplossing te geven?

verdere informatie:  www.unesco.org/water/wwap

Een bredere probleemstelling over dit onderwerp kan je vinden in mijn artikel in Mensen Onderweg, Tot de laatste druppel??? - over de groeiende watercrisis,  oktober 2003, info 281.

 

 

 

terug naar lijst

 

horizontal rule