Home Up
| |
|
1. Wat is
‘agency’?
1.1.
de
opkomst van een onlife world
De
termen ‘agent’ en ‘agency’ worden tegenwoordig veel gebruikt in de wereld
van de slimme technologie (smart technology). In dat kader denken we hier
allereerst aan de term intelligente assistent (pva, the personal
virtual assistant, de geüpgradede versie van de pda, the personal digital
assistant van het einde van de jaren negentig). Eigenlijk gebeurt er hier
iets wonderlijks. Dingen komen tot leven en bevolken onze dagelijkse
leefwereld met nieuwe animaties en betrekken zich op onze eigen
leefsituatie. Ze krijgen stilaan zelfs een quasi-menselijke
verschijningsvorm. De Nederlandse antropologe Mireille Hildebrandt noemt dit
verschijnsel een ‘onlife world’, een wereld
waarin virtuele facts feitelijk deel uitmaken van het dagelijks leven. De
dingen zijn niet meer offline, maar ze zijn onlife. Er komen
duidelijk nieuwe spelers op het veld, letterlijk tussen ons in en zij
krijgen een belangrijke plaats en functie in de ontwikkeling van onze
leefwereld. Het gaat hierbij om nieuwe communicatiepatronen die geleidelijk
onze bestaanswereld binnendringen en nieuwe verbindingen doen ontstaan
tussen ons en onze omgeving. Hoe sterker de artificiële intelligentie
ontwikkeld wordt, hoe meer deze aspecten ons leven gaan bepalen. ‘Agency’ is
dan voor de mens geen louter eigenstandig handelen, maar een handelen in
verbinding met apparaten die ons ondersteunen of zelfs gaan leiden. Zouden
we daaruit niet veel kunnen leren voor onze samenwerking en verbinding met
andere mensen?
1.2.
vanuit de etymologie van ‘agency’
Etymologisch komt het woord agency van het Griekse werkwoord αγω
(ago) en het Latijnse werkwoord agere. Beide woorden betekenen: doen,
handelen, in beweging brengen. De betekenis is geleidelijk versmald naar
zijn economische en politionele betekenis: een agentschap van een bank en
een politieagent. Daarom is de term ‘agent’ in ons Nederlandstalig gebied
niet of moeilijk bruikbaar in verband met leiderschap. Uit de etymologische
stam wordt duidelijk dat het woord ‘agency’ een veel ruimere en meer open
betekenis kan hebben. Allereerst kan je stellen dat ieder mens een handelend
wezen is, een agent (agens), iemand die een gevoel heeft voor eigen waarden
en in staat is om voor zichzelf bepaalde doelen na te streven.
1.3.
Constructivisme
In de
literatuur over leiderschap krijgt de term ‘agency’ vandaag een
duidelijk constructivistische betekenis.
Het constructivisme
gaat uit van het feit dat in principe de werkelijkheid niet vooraf gegeven
is, maar dat de mens zijn werkelijkheid zelf voortdurend in elkaar zet. De
nadruk ligt op het gegeven dat mensen in hun dagelijks handelen, hun
‘agency’, zelf creatief hun werkelijkheid tot stand willen brengen in
onderlinge dialoog en kritische samenwerking, in een soort peer review
waarin ze elkaar als evenwaardige partners steunen, evalueren, bekritiseren,
controleren en versterken. Deze sociaal constructivistische benadering is
niet nieuw in de sociale wetenschappen, maar wel in studies over
leiderschap. Men ontdekt geleidelijk dat leiderschap niet langer de functie
is van één individu met de nodige leiderschapskwaliteiten, maar van
onderuit wordt opgebouwd door het samenspel van alle deelnemers die als
actoren hun eigen inbreng hebben. ‘Agency’ is dus een basiskwaliteit van
leiderschap. Leiderschap kan dan gezien worden als opgebouwd, geconstrueerd
door interpersoonlijk beïnvloedingsprocessen, als een relationele praktijk
waarin mensen met elkaar beslissingen nemen en samenwerken om vanuit hun
handelen goede resultaten te bekomen.
1..4.
een discursieve benadering
Een van
de belangrijkste vormen van handelen is spreken. Volgens de beroemde
filosofe Hannah Arendt is het ‘kunnen spreken’ voor de mens zelfs een tweede
geboorte, het thuiskomen in de dialoog
waarin je je mening laat horen, maar waarin je ook van inzicht kunt
veranderen als je naar een ander luistert. Je merkt zelfs pas door het
gesprek met een ander wie je zelf bent en waar je staat. Het is in het
gesprek dat je voluit jezelf wordt.
Taal als
gesproken vorm van communicatie – in haar brede betekenis – kan je dus zien
als een vorm van sociale actie waarin mensen dingen doen met woorden en op
die manier samen betekenissen en meningen construeren in algemene of
specifieke sociale interacties. Deze vorm van talig handelen kunnen we een
discours noemen, een vorm van communicatie waarin mensen hun visies
en hun dromen, hun verlangens en hun relationele patronen naar voren
brengen. Daarom dienen we ons meer te focussen op lokale en situationele
discoursen met een kleine ‘d’ dan op de discoursen met een grote ‘D’ die
eerder abstraherend werken en alles inpassen in grote lijnen of structuren.
Het discours is een essentiële factor van ‘agency’. Zonder discours zou
‘agency’ wellicht inhoudsloos of hol blijven, alleen maar dingen doen die
puur op overleven gericht zijn, maar geen ontwikkeling mogelijk maken.
In deze
discursieve benadering van ‘agency’ is het essentieel een goed begrip te
hebben van het fenomeen dialoog. De Amerikaanse denker David Böhm beweert
in zijn bekende boek On Dialogue dat dialoog veel meer is dan alleen
maar converseren of discuteren. Volgens Böhm is een dialoog een stroom van
betekenissen die door en tussen mensen beweegt en waaruit nieuwe,
gezamenlijke betekenissen ontstaan. Dialoog is in essentie een gezamenlijke
creatie van betekenissen, dialoog is een gebeuren waarin mensen met elkaar
iets nieuws ontwikkelen. Dialoog is dus altijd een creatief proces, een vorm
van construeren, opbouwen. Dialoog is dan ook nooit af, eigenlijk altijd
‘under construction’. Nieuwe betekenissen die in de dialoog ontstaan zijn de
aanzet voor verder gesprek, voor nieuwe perspectieven. In een dialoog moeten
we immers steeds rekening houden met een tussenruimte waarin de
deelnemers verschillende betekenissen toekennen aan dat wat gezegd wordt,
ieder vanuit zijn of haar invalshoek. In een dialoog is er een meervoudigheid van stemmen die op basis van gelijkwaardigheid met elkaar
kunnen communiceren.
1.5.
discursieve ‘agency’ en leiderschap
Uit het
voorgaande kunnen we enkele belangrijke gevolgtrekkingen maken i.v.m.
leiderschap.
·
Op de
eerste plaats volgt daaruit dat leiderschap een discursieve invulling moeten
krijgen. Leiderschap is geen positie die op zichzelf staat, maar zich dient
te ontwikkelen in gesprekken, discussies, permanent overleg, enzovoort. De
centrale vraag hierbij is hoe leiderschap bepaald wordt en steeds
opnieuw onderling bevraagd en versterkt wordt door de wederzijdse
beïnvloeding van de sociale actoren.
·
In deze
visie wordt leiderschap bepaald vanuit de relaties en de contexten waarin
persoonlijke en morele leer- en uitwisselingsprocessen tussen mensen
plaatsvinden. Leiderschap op basis van discursieve ‘agency’ is dus
een relationele ‘agency’ waarin een wederzijdse beïnvloeding tot stand komt
tussen actoren. Dit betekent dat leiderschap wordt gecreëerd in de
ontmoetingen van mensen met anderen en dat er geen objectieve vorm van
leiderschap bestaat los van deze sociale en gemeenschappelijke
betekenisconstructie.
· Ook in
het organisatiedenken heeft een linguistic turn plaats gevonden, dat
wil zeggen een toewending naar het gebruik van taal, discussie, gesprek,
dialoog als basis voor de ontwikkeling van organisatie. Geleidelijk is men
gaan zien dat het gesprek, en vooral de dialoog tussen de leden de basis
vormt van de procesmatige en sociaal geconstrueerde natuur van een
organisatie, een bedrijf, een school. Men is steeds meer aandacht gaan
krijgen voor het belang van communicatie en de talige uitwisseling als bron
van samenwerking.
·
Deze
discursieve benadering sluit nauw aan bij één van de belangrijkste
verschuivingen uit onze hedendaagse wereld, namelijk de steeds sterker
zichtbaar wordende opkomst van een mondiale netwerksamenleving. Dit vraagt
om een meer relationele benadering van macht (Manuel Castells , The Rise of
the Network Society, 2004; Communication Power, 2013). We bevinden ons in
toenemende mate in systemen en netwerken waarin macht vorm krijgt tussen
verschillende actoren in een onderling verbonden netwerk. Deze nieuwe
manier van kijken zouden we volgens Otto Scharmer ‘presencing’ kunnen
noemen (samenvoeging van ‘presence’ en ‘sensing’), wat neerkomt op: het
aanvoelen van en ons met onze volle aanwezigheid afstemmen op het hoogst
mogelijk toekomstige potentieel (Theory U: Leading from the
Future as it Emerges, 2016).
1.6.
Een nakende crisis?
We leven
in een wereld van intens conflict en een massief institutioneel failliet.
Het is duidelijk geworden dat de oude structuren die bijna volledig
hiërarchisch en zelfs autoritair opgezet zijn onvoldoende functioneren om
tegemoet te komen aan de nieuwe noden van de hedendaagse tijd. Het onderwijs
heeft het moeilijk om aansluiting te vinden bij wat kinderen en jongeren
vandaag beweegt, bij hoe ze voelen en denken, hoe ze deel worden van een
digitale en technologische onlife wereld die steeds dieper indringt
in hun bestaanswijze. Niemand die ernstig nadenkt kan nog ontkennen dat ons
onderwijs vandaag groot gevaar loopt zich vast te rijden in een systemische
crisis.
Oplossingen worden meestal nog gezocht in het teruggrijpen naar oude
recepten en dromen van centralistisch leiderschap. Om de huidige systemische
crisis van binnenuit aan te pakken durf ik geloven in een dynamische aanpak
door een gedurfd patroon van discursief leiderschap waarin de ‘relationele
agency’ van het team centraal staat.
2.
Connecting
- Verbinding maken
Uit het vorige is
duidelijk geworden dat ‘agency’ meer is dan een louter individueel proces.
Het overstijgt steeds de ruimte van het individueel belang. Hoewel ‘agency’
gaat over het handelen van het individu, is het steeds gericht op het
samenwerken met anderen. Daarom is ‘agency’ ook altijd verbinding tussen
mensen.
2.1.
‘agency’ als verbinding
‘Agency’ verwijst naar
het leggen van verbindingen tussen talloze heterogene elementen of personen:
individuen, groepen, bewegingen, seksen, tradities, overtuigingen. ‘Agency’
doet de dingen stromen en is gericht op sociale effectiviteit. Volgens de
Franse filosoof Gilles Deleuze is ‘agency’ (agencement) een wijze van
handelen die een oneindige assemblage tot stand brengt tussen wat mensen
willen en wensen. Gilles Deleuze gelooft in het tot stand brengen van
assemblages (verketening) van wat mensen wensen in de scholen, de fabrieken,
de samenleving, enz. Zij drukken uit hoe mensen de wereld willen zien en
hoe ze zichzelf daarin erkend willen weten en hoe ze met elkaar willen
samenwerken.
Veel mensen leven in
wat we een boulevard of broken dreams kunnen noemen. Hun wensen zijn
geleidelijk ondergesneeuwd in een levenswijze die getekend wordt door
vervlakking en passieve horigheid. Als hun wensen niet erkend worden of
worden weggewuifd, trekken mensen zich uit onmacht terug in een heimelijk
ressentiment, een verinnerlijking van haat en wrokgevoelens. We maken dit
vandaag mondiaal mee op verschillende niveaus: terrorisme, Brexit, de
verkiezing van Trump, neonazisme, extremistisch nationalisme, de opleving
van het populisme, enzovoort. Maar ook op het kleinere niveau herkennen we
die woede in agressief gedrag, toenemend geweld, de banalisering van moord,
chaotisch gedrag, enzovoort. Iinteressant boek over deze kwesties : Pankaj
Mishra, Tijd van woede. Een geschiedenis van het heden, Atlas
Contact, 2017.
2.2.
naar een collaboratieve praktijk
Wellicht is de rol van
het leidinggevende individu voor de komende tijd dat hij of zij mensen
stimuleert en helpt om hun capaciteiten van ‘agency’ voluit te ontwikkelen,
met de klemtoon vooral op samenwerking en verbinding. Zo zou men over
leiderschap kunnen spreken als over ‘collaboratieve agency’. In ‘collaboratieve
agency’ behoort leiderschap niet aan één individu vanuit een verkregen of
verworven mandaat waarmee hij of zij alles regelt en bestuurt. Leiderschap
wordt een gezamenlijke praktijk waarin mensen mogen deelnemen en met
elkaar samenwerken. De term ‘praktijk’ verwijst hier naar een kunde, een
manier van handelen waarin mensen hun capaciteiten tot uiting brengen om
samen met anderen iets te realiseren. Leiderschap wordt een relationeel
proces tussen mensen die in permanente interactie met elkaar vorm geven
aan wat ze samen willen doen of tot stand brengen.
Leiderschap wordt dan
meerstemmig omdat het doordrongen wordt van meerdere ‘stemmen’ die
elkaar voortdurend aanvullen en controleren in een kritische dialoog (cfr.
Peer review). Maar meerstemmigheid betekent ook verschil. Als mensen
samenwerken is er steeds verschil in perspectieven, botsende normen en
waarden, conflicterende belangen, andere gevoeligheden en voorkeuren, andere
betekenissen en verwachtingen. In dit samenspel van verschil wordt het
mogelijk samen processen te ontwikkelen die steunen op een ‘collaboratieve
agency’ waarin alle betrokkenen betekenisvol mogen en kunnen zijn
2.3.
Collaboratief leiderschap en zelforganisatie
Collaboratief
leiderschap betekent uiteindelijk dat het leiderschap zich ontwikkelt en
functioneert als een zelforganiserend systeem. In tegenstelling tot
wat men vreest, vindt men zelfs in complexe systemen allerlei vormen van
zelforganisatie terug en dat op het hele gamma van ons wereldbestel. Dit systeem van
zelforganisatie staat nog maar in de kinderschoenen staat en wordt nog maar
sporadisch toegepast. Het gaat hier eerder over de opkomst van een
zelforganiserend principe waarin de ‘agency’ van de individuele mensen
serieus genomen wordt en aan elkaar verketend wordt tot een systemisch
geheel van zelforganisatie en collaboratief leiderschap. Uiteindelijk is dit
principe van zelforganisatie helemaal niet vreemd aan de mens, al zijn we
ons daarvan weinig of niet bewust. Ons meest centrale deel, onze hersenen,
zijn een complex systeem van zelforganisatie. We zouden ons hele leven meer
moeten durven organiseren vanuit dit fenomeen dat zich permanent in ons
dagelijks functioneren afspeelt.
2.4.
Intermezzo: ‘piecemeal social engineering’
In deze omschrijving
van ‘collaborative agency’ bevinden we ons op het terrein van utopisch
denken. Het gevaar is groot dat utopische denkers de ideeën te snel
gerealiseerd willen zien in de werkelijkheid wat haast onvermijdelijk
uitloopt op een mislukking. Toch is utopisch denken van groot belang om de
dingen anders te gaan zien en te zoeken naar wegen om de werkelijkheid te
veranderen. We kunnen ons hiervoor richten naar de socioloog Karl Popper
met zijn idee van ‘piecemeal social engineering’, een manier van
werken waarbij we in de samenleving (de sociale context) veranderingen bij
gedeelten aanpakken. Utopisch denken is gericht op verheven en
abstracte doelen die we uiteindelijk willen bereiken, bijvoorbeeld een
school met volledig collaboratief leiderschap waarin alle teamleden voluit
betrokken zijn. Maar dat is niet ineens te realiseren. Daarom richt piecemeal social engineering zich op concrete, goed te overziene
doelstellingen, bijvoorbeeld: hoe bestuurstaken verdelen onder teamleden,
hoe samenwerking bevorderen, hoe teamleden bewust maken van hun ‘agency’,
hoe een hoger gevoel van betrokkenheid creëren, enzovoort. Het komt er op
aan dingen uit te proberen in functie van ons uiteindelijk doel met de
methode van trial-and-error.
3.
Hoe werken
aan ‘collaboratieve agency’
3.1. de rol van de
individuele leider in collaboratief leiderschap
Als leiderschap
ingevuld wordt op een relationele, discursieve en horizontale wijze, is het
wellicht vreemd nog steeds te spreken over ‘leiders’, omdat dit een
hiërarchische positie suggereert binnen een institutionele structuur en
daarnaast de indruk wekt dat een leider in alle situaties diezelfde
leidinggevende positie heeft. Daarom zal het misschien nodig worden eerder
te spreken over leiderschap dan over leiders. Leiderschap verwijst
eerder naar een ‘rol’ die functioneert binnen een organisatie en niet
noodzakelijk in handen ligt van één persoon, maar ook gedeeld kan worden
door meerdere (of zelfs alle deelnemers) in de organisatie.
Vermits collaboratief
leiderschap een utopisch perspectief is, zal in de opbouw ervan de
individuele leider een belangrijke rol blijven vervullen. Individueel
leiderschap zal dan wel een nieuwe invulling krijgen. De leider
‘nieuwe-stijl’ moet leren om zijn of haar leiderschap niet langer te
beschouwen als ‘leader-centric’. Hij of zij zal moeten leren functioneren
in een gemeenschappelijk proces dat gebaseerd is op interacties en sociale
relaties tussen mensen. Het denken en doen van leiders komt altijd tot stand in een wederkerige relatie tot anderen.
Wordt het geen tijd om
meer te gaan vertrouwen op wat in het team leeft, zelfs als dit leidt tot
een langdurig en soms zelfs erg moeizaam proces? We hebben meer dan ooit
nood aan deliberatieve praktijken die steunen op emancipatorische dialoog.
We moeten dringend leren zien hoe de processen van ‘agency’ een verketening
zijn van een veelheid van menselijke praktijken waarin ze hun wensen met
elkaar verbinden tot nieuwe betekenissen en nieuwe realiteit. Deze situatie
vraagt om een nieuwe, meer relationele en horizontale visie op
leiderschap. Hoe kunnen we aan dit leiderschap-nieuwe-stijl vorm geven? Hoe
kunnen we daaraan beginnen en waarmee dienen we in de loop van de processen
rekening te houden?
3.2.
Hoe praktisch functioneren in (op weg naar) collaboratief leiderschap
?
Als centraal
aandachtspunt zou ik willen stellen dat we niet zozeer mensen, maar wel een
proces moeten leiden. Waar het allereerst en fundamenteel op aankomt is dat
je het collaboratief proces van het team tot stand brengt, onderhoudt en
beschermt, zodat iedereen in staat is om ten volle deel te nemen aan het
teamwerk. Om de werking van dat collaboratief proces zo goed mogelijk te
kunnen organiseren, bespreken we nu enkele belangrijke praktische aanzetten
waarmee we rekening dienen te houden.
·
Luisteren naar wensen en verhalen van de teamleden
Leren kijken naar hun
‘agency’:
ieder
mens is een handelend wezen, een agent (agens), iemand die een gevoel heeft
voor eigen waarden en in staat is om voor zichzelf bepaalde doelen na te
streven door zelfbewust en strategisch te handelen. Daarom is het zo
belangrijk dat hun wensen en hun verhalen aan bod mogen komen, zodat ze het
gevoel krijgen dat ze erkend worden in hun ‘agency’.
·
Jezelf niet zien als individuele hiërarchische professional, maar als
deelnemer in een relationeel proces.
Centraal staat hierbij
het op gang brengen en houden van de motivatie die het potentieel van de
teamleden vrij maakt en hun ‘agency’ zichtbaar en functioneel doet worden.
Zo kan de groep geleidelijk aan zelf verantwoordelijk worden voor de
organisatie en het functioneren van de school.
·
Zorg
ervoor dat iedereen gehoord wordt.
Het betekent ook
actief zoeken naar de meningen van wie niet gesproken heeft en met de groep
overleggen welke ieders betrokkenheden en ideeën zijn als te discussiëren
mogelijkheden.. Bovendien is het ook belangrijk na te gaan of zij ook met
elkaar goed en positief communiceren. Dit mag uiteraard geen intrusieve vorm
van bemoeienis worden, maar een bereidheid om iedereen voldoende kansen te
geven.
·
Klemtoon op empowering
Empowering betekent
bekrachtiging van eigen mogelijkheden, capaciteiten, zelfvertrouwen,
enzovoort. Medewerkers
dienende mogelijkheid te krijgen om de inhoud van hun job en de manier
waarop ze die uitvoeren zelf vorm te geven. Om hen hiertoe in staat te
stellen, moet een school enerzijds een aantal machtsbronnen voor
medewerkers vrijmaken en anderzijds het systeem zo herontwerpen dat ze die
macht ook kunnen hanteren. Om de ‘agency’ te bevorderen dient bij de
medewerkers vooral kennis, vaardigheden en expertise versterkt te worden
·
Help
de groep normen te stellen waarmee men kan leven.
Dit is van zeer
belangrijk voor communicatie, vergaderen en algemene werking. Normen
bevorderen respect, participatie en wederzijds vertrouwen. Normen hangen
steeds af van de groep en mogen dus niet van buitenaf worden opgelegd Normen
dienen ook altijd in gezamenlijk overleg te worden vastgelegd en
bespreekbaar te blijven naargelang van de noden die in de groep tot uiting
komen.
·
Tracht inclusiviteit aan te moedigen en te modelleren.
Inclusiviteit
betekent dat mensen in het team een omgeving vinden waarin ze zich
geaccepteerd voelen. Hoe verscheiden ze ook zijn, in een team willen mensen
gezien worden als individu met een eigen verhaal en met eigen talenten. In
dit kader is het bijvoorbeeld van groot belang dat je veel aandacht besteedt
aan de nieuwkomers in de groep. Aanmoedigen en modelleren van inclusiviteit
is iets wat op termijn tot erg positieve resultaten leidt.
·
Help
mensen echt verbinding met elkaar te maken
Met het oog op het
ontwikkelen van vertrouwen moeten mensen tijd krijgen om elkaar beter te
leren kennen. Daarom is het nodig een sfeer te scheppen die veilig en open
is. Een collaboratief leider moet dan ook vertrouwen geven aan de teamleden
en hen aanmoedigen dat ook voor elkaar te hebben.
·
Bemiddel conflicten en geschillen
In haast elke groep is
conflict meestal onvermijdelijk. In collaboratieve teams moet je elkaar er
frontaal mee confronteren. Conflicten oplossen is niet voldoende, ze moeten
creatief en constructief gebruikt worden om het vertrouwen en de verdere
werking van de groep uit te bouwen. Conflicten en wederzijdse kritiek horen
essentieel bij de goede werking van peer review. Een collaboratief
proces is niet gericht op consensus, maar op de positieve verbinding tussen
mensen.
·
de
besturing en de uitvoering van de benodigde werkzaamheden liggen in dezelfde
hand
In een collaboratief
proces ligt in principe alle verantwoordelijkheid in dezelfde hand.
Uiteindelijk is iedereen verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van
het geheel. Er blijft wel duidelijk een verscheidenheid van taken op basis
van capaciteiten, tijd, interesse, gevoeligheden, enzovoort. Toch blijft de
gezamenlijke verantwoordelijkheid centraal. Daarom zijn gezamenlijke
evaluatie en wederzijdse controle essentiële tools. Steeds weer opnieuw zal
men werk moeten maken van collaboratieve probleemoplossing en van het samen
nemen van de nodige beslissingen.
·
Help
de groep mechanismen te scheppen en te gebruiken voor het werven van ideeën.
Essentieel voor een
collaboratief proces is het samen blijven zoeken naar nieuwe ideeën. Daarom
is het nuttig een regelmatige brainstorming met elkaar te doen. Ook elkaar
aanzetten om tijd te maken voor literatuur en onderzoek. Men kan ook de hulp
van deskundigen van buiten de groep inroepen met voordrachten,
gesprekstechnieken en training in allerlei capaciteiten Op deze manier
blijft de groep toekomstgericht denken en werken.
·
Beklemtoon en bescherm een open proces
Al dient een school
onvermijdelijk steeds weer tot vooropgestelde resultaten te komen, toch is
het belangrijk dat de collaboratieve leider veel nadruk legt op het belang
van een open proces, waarin niet alles van te voren is vastgelegd, zeker
niet van buitenaf. Hier staat het interne dilemma van collaboratief
leiderschap op het spel: de leider neemt het voortouw, maar moet tegelijk
het eigen leiderschap opofferen om de werking van de groep als een zichzelf
organiserend mechanisme mogelijk te maken. |
terug naar lijst
een
kleinstedelijk netwerk
Het is een feit dat in de volgende
twee decennia de bevolking niet alleen zal toenemen, maar dat mensen ook dichter
op elkaar zullen wonen, veel vaker in stedelijke gebieden, waar het
gemeenschappelijke belang groter wordt. Dicht bij elkaar leven zonder dat je
vaardigheden hebt verworven om met elkaar rekening te houden, brengt spanningen
teweeg die het samenleven moeilijk, soms zelfs onmogelijk maken. Als we het
mondiaal bekijken leeft 50% van de wereldbevolking in verstedelijkte gebieden en
dat zal in 2050 meer dan 80% zijn. Dit staat echter niet zover van ons bed als
we op het eerste gezicht geneigd zijn te denken. Vlaanderen is niet meer het
Vlaanderen getekend door de weiden als wiegende zeeën of het Vlaanderen van de
fictiereeksen op televisie.
Vlaanderen is zonder dat we het goed beseffen een kleinstedelijk netwerk
geworden, een constellatie van stedelijke centra. Vlaanderen, eigenlijk maar
een voorschot groot, 200 km. van Maaseik tot Oostende, telt drie grote steden
(Brussel, Antwerpen, Gent), elf regionale steden en een vijftigtal kleinere
steden. Dit beeld wordt nog versterkt
doordat heel wat grote dorpen steeds meer stedelijke kenmerken vertonen, of het
nu om de economische activiteiten van hun bevolking gaat of om de uitrusting en
de bouwwoede van de gemeente. Vanuit dit oogpunt kan Vlaanderen steeds meer
beschouwd worden als één grote stad, maar dan gaat het wel om een netwerk van
vele, relatief kleine, stedelijke centra eerder dan een stad van internationaal
formaat, zoals Parijs of Londen. In het Vlaanderen
van vandaag is er nauwelijks nog sprake van een scheiding tussen de stedelijke
kernen en de omliggende groenere zones. Sommigen kunnen die evoluties betreuren,
maar we zullen onze kinderen niet helpen door die evoluties te ontkennen. Ze
zijn realiteit en ze versterken nog steeds.
Mobiliteit en sociale media
maken de afstanden tussen de verschillende centra, zowel fysiek als mentaal,
steeds kleiner. En door de toename van bevolking gaan mensen ook dichter op
elkaar wonen. Een heel nieuw fenomeen dat hierin speelt is de huidige immigratie
van honderdduizenden vluchtelingen. Vandaag zijn het asielzoekers uit het nabije
Oosten, morgen komen ze met nog meer uit uitdrogingsgebieden van Afrika. We
kunnen vandaag niet eens voorzien wat de impact van deze toestroom van
asielzoekers zal zijn op de ontwikkeling van onze samenleving, zowel fysiek,
economisch, cultureel, pedagogisch, religieus. De asielcrisis en de relocatie
van vluchtelingen naar alle gemeenten zal ons confronteren met fundamentele
veranderingen in ons leefpatroon. Men schat dat de bevolking van België tegen
2030 zal toenemen tot meer dan twaalf miljoen. Dichter op elkaar leven stelt
uiteraard nieuwe problemen, niet alleen van ruimtelijke ordening, maar ook van
gemeenschappelijke belangen. Door de sterke immigratietendensen brengt dit ook
een steeds groter wordende diversiteit met zich mee.
We moeten onze kinderen voorbereiden
op de échte wereld waarin ze zullen leven en niet op een nostalgisch beleefd
verleden van een stille Kempen of het land van Maas en Waal. In tegendeel,
steeds meer zullen kinderen van diverse afkomst, die verschillende talen spreken
en een verschillende culturele en religieuze achtergrond hebben, samen moeten
leven in een wereld van verscheidenheid.
superdiversiteit
Migratie verandert onze samenleving
naar een leven in superdiversiteit. Waar we in de jaren negentig nog over een
multiculturele samenleving spraken, maakt de huidige demografische verschuiving
van onze samenleving een samenleving van superdiversiteit. Dit is niet zomaar
een nieuw woord om dezelfde realiteit aan te duiden. Het is niet alleen een
kwantitatieve, maar ook een kwalitatieve verschuiving. In het Antwerpen van
vandaag heeft bijna 50% van de inwoners wortels in migratie. Sterker nog, 70%
van de Antwerpenaren jonger dan tien jaar heeft wortels in migratie en dit
percentage stijgt ieder jaar met 2%. De kinderen kleuren de steden. Er ontstaat
steeds een grotere diversiteit in de diversiteit, dus een superdiversiteit. Dat
maakt de samenleving complexer, maar ook anders, soms moeilijker, soms
boeiender.
We leven met andere woorden in een bijzonder complexe
samenleving, die ons uitdaagt om niet meer te vertrekken vanuit de dingen die we
kennen of denken te kennen. Iedereen
wordt dagelijks geconfronteerd met sociaal-culturele en sociaaleconomische
verscheidenheid, en dus ook met verschillende manieren van denken, handelen,
voelen en betekenis geven. Nieuwe
vragen steken de kop op en vragen om nieuwe antwoorden. Dit dwingt ons om onze
eigen fundamenten en vanzelfsprekendheden telkens opnieuw in vraag te stellen en
met andere ogen te leren kijken naar de sociale realiteit.
Deze superdiversiteit ligt nog altijd gevoelig,
ze roept onzekerheid en weerstand op. We blijven te veel denken in verouderde
wij-zij-opdelingen, terwijl de werkelijkheid al veel hybrider en complexer is
geworden. De enige zinvolle optie voor morgen is het potentieel van de
superdiversiteit beter tot zijn recht te laten komen. Dat vraagt wederzijdse
openheid en dialoog tussen iedereen die hier woont. Het vraagt wederzijdse
betrokkenheid als mensen binnen een omgeving waarin de superdiversiteit steeds
reëler wordt. Misschien kan je stellen dat in sommige gebieden van Vlaanderen
van deze superdiversiteit nog niet zo veel te merken valt, maar je kan in
een land dat een kleinstedelijk netwerk is geworden niet vermijden dat de
uitzaaiing van de diversiteit verder gaat. Je kan de grenzen rond Antwerpen,
Brussel, Gent niet sluiten.
(Boeiende literatuur daarover vind je in :
Dirk Geldof, Superdiversiteit. Hoe migratie onze samenleving verandert,
Acco, 2016)
Het wordt hoog tijd dat
ons onderwijs deze superdiversiteit echt gaat herkennen en erkennen als een van
belangrijkste focussen van werken. Dit betekent dat er ingezet dient te worden
op de professionalisering van al wie nu in het onderwijs werkt,
zowel bij de leraren, de directeurs,
het poetspersoneel, het administratief personeel als bij de inrichtende machten.
De idee dat je al doende zult leren, is niet voldoende. Men moet zich ook
structureel en methodisch bekwamen in de omgang met deze problematiek.
Antwoorden bieden op de diversiteit in de klas, de school en bij de ouders is
geen verhaal van rozengeur en maneschijn. Niet zelden bots je op weerstanden,
conflicten, mislukkingen en onbegrip. Daartegen moet je goed gewapend voor zijn.
Het is een enorme uitdaging. Als onze
leerlingen niet in die wereld van superdiversiteit leren leven, zullen het bange
burgers worden die vasthouden aan de traditioneel aangeleerde patronen en
verzieken in wij-zij-tegenstellingen. Door de nieuwe wereld te ontkennen, maak
je niet enkel mensen bang, maar creëer je vijandbeelden en haatgevoelens. Dicht
bij elkaar leven zonder dat je vaardigheden hebt verworven om met elkaar
rekening te houden, fnuikt een samenleving. We kunnen voor onze leerlingen
weliswaar niet exact omschrijven hoe de wereld er in 2030 zal uitzien, maar we
kunnen hen wel de instrumenten geven die hen bekwaam maken om als creatieve en
ondernemende volwassenen om te gaan met twijfels en onzekerheden, met nieuwe
situaties en uitdagingen waarmee ze geconfronteerd zullen worden. Wij kunnen hen
leren om samen te leven en samen te werken, zodat ze in staat zijn zich als
sociaal voelende en handelende mensen in de toekomstige samenleving te bewegen.
Wij kunnen hen in staat stellen om continu hun plaats in de wereld heruit te
vinden, te herontdekken en te heroveren.
terug naar lijst
Steeds meer wordt duidelijk
dat in het digitale
tijdperk mensen twee levens hebben, niet na elkaar, maar simultaan. Sommigen
fabuleren zelfs een heel nieuw leven bij elkaar, tot en met een valse foto, mooi
geshopt op een of ander sociale site, zoals facebook, instagram en dergelijke.
Zo’n tweede leven is een heel andere zaak dan het creëren van een avatar waarmee
je jezelf doorheen een bepaald programma of een game kunt bewegen. Een avatar
blijft nog altijd buiten jezelf en je stuurt hem zelf aan, behalve wanneer ook
die geautomatiseerd zou worden. In het tweede leven gaat het om een
internetleven dat voor velen belangrijker is geworden dan het echte leven.
Mensen zwieren al hun ervaringen, ideeën en meningen zomaar op het internet. Ze
geven zich meer bloot – soms zelfs letterlijk – dan ze zelf willen of beseffen.
Meestal presenteren ze echter een betere versie van zichzelf. Hoe waarachtig
zijn de profielen die we te lezen krijgen in de sociale media? Misschien wordt
er nergens zoveel gelogen als op de sociale media. Op de duur beginnen mensen
zich te vereenzelvigen met hun internetpersonage en vergeten ze wie ze eigenlijk
zijn. Zulke ontwikkelingen zijn uiteraard erg gevaarlijk voor de sociale
contacten. Men leidt een dubbel leven en moet op de duur zichzelf anders
voordoen dan men is. Men dreigt dan slaaf te worden van een zelfontworpen
profiel.
De digitale wereld leert
ons te functioneren in deze reductie van de eigen identiteit en brengt zo een
nieuw camouflerend communicatiepatroon tot stand dat uiteindelijk de basis vormt
voor een nieuwe sociale ‘lifestyle’.
Het beste voorbeeld hiervan is de
cultuur van de selfie. Selfies zijn vandaag een echte hype en dit niet alleen
bij teenagers. Een selfie wordt niet op de eerste plaats genomen om op te slaan
in een fotomap, maar vooral om door te sturen naar vrienden en soms ook naar de
bredere wereld. Is de selfie een uiting van toenemend narcisme? Met de selfie
zoekt men naar goedkeuring, bewondering en bevestiging. Men zoekt ermee naar
aandacht en aandacht geeft meestal het belangrijk te zijn. De selfie dient dus
om het beeld van zichzelf bevestigd te willen zien door anderen. Door ze te
posten op sociale media hoopt men zoveel mogelijk ‘likes’ te krijgen die
bevestigen dat je wat betekent. Het beeld dat anderen van jou hebben is
belangrijk. Geen ‘like’ krijgen wordt ervaren als miskenning. Daarom gaat men
dikwijls proberen dat beeld bij te kleuren volgens wat anderen verwachten.
Nemen we selfies
om het daadwerkelijk geluk online te weerspiegelen? Of hebben we enkel een
constante honger naar likes die we willen stillen met het voorstellen van
onszelf in een foto?
De vraag is of zulk gedrag al niet van alle tijden is. De
selfie is een hedendaagse expressievorm van wat mensen altijd al wilden. Erbij
willen horen is belangrijk. Reeds Hegel beweerde dat erkend worden door anderen
de bevestiging van het zelf is. Erkenning is de basis voor het menselijk ego. In
de schilderkunst is het zelfportret reeds sinds lang bekend. Het
zelfportret komt in de klassieke oudheid niet voor, omdat de kunstenaar dan meer
als een ambachtsman wordt gezien. Naarmate de waardering voor het
kunstenaarschap op zich toeneemt, neemt ook de status van de maker toe. Vandaar
dat in de renaissance, waar deze ontwikkeling voor het eerst zichtbaar is, de
eerste zelfportretten ontstaan. Jan Van Eyck, Da Vinci en Michelangelo
zouden alleen zelfportret hebben geschilderd, maar het de cultuur van het
zelfportret breekt door bij Rubens en vooral Rembrand tekende en schilderde veel
zelfportretten. Nadien was het algemeen aanvaard en meestal zelfs een must.
Het grote verschil met de
klassieke schilderkunst is dat het bij de selfiecultuur gaat om een
massacultuur. In de klassieke schilderkunst zijn de portretten en zelfportretten
voorbehouden aan een kleine, rijke elite. Zij laten zich tegen dure betaling
vereeuwigen in een groot portret (cfr. Hollandse Meesters van de Gouden Eeuw in
de Hermitage Amsterdam). Het waren dan wel geen zelfportretten, maar ze hadden
wellicht wel dezelfde bedoeling, namelijk zichzelf te etaleren om door anderen
gezien te worden. Dit gebeurt ook vandaag in de magazines van de royalty- en
celebritycultuur, waarin bekende figuren (koningen, prinsen, artiesten,
actrices, BV’s, enzovoort) zichzelf zo heftig mogelijk in de publiciteit brengen
om hun branding voortdurend te versterken. In de huidige cultuur van de selfie
gebeurt bij benadering hetzelfde, maar nu krijgt iedereen de kans om deel te
nemen aan deze manifestatie. Hier raken de elitaire celebritycultuur en de
massacultuur van de selfie elkaar.
Men kan zich tegenover dit fenomeen negatief of positief
opstellen. Sommigen stellen dat men in dit fenomeen de vorm boven de inhoud
stelt en het dus alleen maar een mooie lege doos is. Alles is theatraal
geworden, het gaat alleen nog om de buitenkant. De
celebritycultuur en de massacultuur van de selfie halen alle verdieping uit
onszelf en onze cultuur weg. Vroeger had zingeving iets cognitiefs: je wilde
iets ontwikkelen en werkte aan een inhoudelijk doel. Nu gaat het er alleen nog
om of je je goed voelt en of het leuk is. We hebben het limbisch systeem de
bovenhand gegeven in ons brein en hechten weinig of geen belang meer aan de zin
van ons handelen of aan eigenwaarde. Het narcisme krijgt dan ook geleidelijk
steeds meer vrij spel.
Maar is die selfiecultuur alleen
maar negatief? Men kan zich er ook positief tegenover opstellen. Men krijgt een
heel ander beeld van de selfie, als men ervan uitgaat dat hij draait om
zelfverkenning, het zoeken naar wie men is, hoe de uiterlijke verschijning
iets weergeeft van wat men zelf is of wilt zijn. Men zou de beroemde uitspraak
van Descartes ‘Ik denk, dus ik besta’, kunnen parafraseren als ‘Ik maak een
selfie, dus is besta’.
Een selfie is ook een gemakkelijke
manier van zelfexpressie, een uiting van creativiteit. Omdat beeld een veel
grotere indruk nalaat dan woord en tekst is een selfie dan ook een gemakkelijke
manier om op een creatieve en positieve manier op te vallen. Een weldoordachte
selfiestrategie draagt bij tot een beter begrip van de leefwereld van het
individu en is voor het individu zelf een manier om z’n creatieve potentieel
kenbaar te maken aan de buitenwereld. Zo is het selfie een manier waarop we onze
identiteit in de verf kunnen zetten. Het is een ideale manier om aan personal
branding te doen zowel privé als sociaal of maatschappelijk. Het heeft voor heel
veel mensen ook de poort naar de moderne technologie en digitale fotografie
geopend. Het is ook een manier om ons goed in ons vel te voelen. We hebben nood
aan zelfontdekking en aan ontdekt te worden door anderen. Voor adolescenten is
het één van de middelen om te werken aan hun identiteit. Het selfie is het
moderne ritueel om aan zelfontdekking te doen en dat door de ogen van anderen.
Als men zichzelf
zelfverzekerd kan profileer dan voelt men zich door de positieve feedback ook
zelfverzekerd. Het kan door de ervaren waardering een korte, plezierige maar
wellicht belangrijke boost geven in het gevoel van eigenaarde. Het beeld van
jezelf wordt in een cultuur van connectiviteit steeds belangrijker. Volgens de
Nederlandse columnist Bas Heijne sta je door de sociale media vandaag altijd
voor een camera en de mensen worden zich daar steeds meer bewust van . Het
creëren van beeld is volgens hem gedemocratiseerd.
Het geeft mensen
een gevoel van importantie en bevrediging. Het oog van God is het oog van de
camera geworden. Het idee dat er altijd iemand is die je ziet is een diep
menselijke behoefte, het is de bron van betekenis hebben in de wereld. Op
Twitter of Facebook kun je de hele dag aanwezig zijn in een sociale microkosmos
die tegelijkertijd een macrokosmos is. In het beste geval lezen duizenden mensen
mee. Jezelf zo heftig op sociale media manifesteren is een oppervlakkige en
vluchtige manier om naar transcendentie te zoeken, het overstijgen van zichzelf.
Het is ook een manier om jezelf te verwezenlijken. Nu je niet meer wordt gevormd
door afkomst of sociale positie, kun je je mee bewegen in de zwevende wereld van
het bekend en beroemd zijn, zo niet op macro- dan toch op microschaal. De
grote vraag hierbij is of je in zulke selfiecultuur die de sociale media meer en
meer beheerst echt jezelf kunt blijven. De verleiding van de lege doos is groot.
Het theatrale dringt zich steeds meer op. Je moet sterk staan om je niet
onbewust te laten meedrijven. Vooral jongeren worden dikwijls het slachtoffer
van deze bedreiging. Daarom is het van groot belang dat het onderwijs aan deze
problematiek veel aandacht schenkt en jongeren van binnenuit versterkt.
terug naar lijst
Dit artikel publiceerde ik in het
maandblad MENSEN ONDERWEG, december 2008
Mensenrechten na
zestig jaar
Op 10 december 1948 werd door de UNO de Universele Verklaring van de
Rechten van de Mens geproclameerd
als rechten die voor ieder mens, ongeacht huidskleur, status, nationaliteit,
cultuur, godsdienst of geslacht geldig zijn.
Dat is wellicht een van de belangrijkste
politieke feiten van de voorbije eeuw. Na de gruwel van de Tweede
Wereldoorlog betekende deze verklaring een grote doorbraak in de wereldwijde
bescherming van de mensenrechten. Het is overduidelijk dat vandaag 60 jaar
later de doelstellingen van dit UNO-Handvest nog niets van hun betekenis
verloren hebben. Ze blijven nog steeds van primair belang voor het
versterken van de internationale rechtsorde en het handhaven van
internationale vrede en veiligheid. Toch worden de meest essentiële
principes ervan vandaag nog in vele landen met de voeten getreden. Heel wat
mensen blijven lijden onder honger, vervolging en terreur. Velen krijgen
geen kans tot vrije meningsuiting en eerlijke rechtspraak. De gelijkheid
tussen mensen, ook die tussen mannen en vrouwen, laten dikwijls nog veel te
wensen over. Soms worden zelfs militanten voor mensenrechten vermoord door
corrupte regimes. De vraag hierbij is hoe dat komt. Ligt dit aan de onwil
van bepaalde landen omwille van hun dictatoriale machtsstructuren? Faalt de
UNO in haar pogingen om weerbarstige landen te overtuigen? Of moeten we
vaststellen dat de geformuleerde basisrechten niet zo universeel zijn als ze
pretenderen te zijn? In dit artikel wil ik op deze laatste vraag ingaan en
trachten te beschrijven hoe een verruiming van de huidige mensenrechten
mogelijk zijn.
Universele
rechten?
De mensenrechten, zoals ze in 1948 werden geproclameerd, werden geacht
per definitie universeel te zijn, dat wil zeggen dat ze gelden voor alle
mensen waar ook ter wereld. Toch is deze universaliteit niet
vanzelfsprekend, integendeel, ze wordt vandaag vanuit verschillende hoeken
gecontesteerd. We mogen niet vergeten dat historisch bekeken de Universele
Verklaring in sterke mate geïnspireerd is op de achttiende-eeuwse Europese
rechtenverklaringen, die zelf gegroeid waren uit het westerse
Verlichtingsdenken. Daarin stond het belang van de menselijke persoon als
individu centraal en het is dan ook logisch dat de huidige mensenrechten
geformuleerd zijn als individuele rechten. Juist dit individualistisch
karakter van de mensenrechten blijft voordurend een sterke steen des
aanstoots voor de meeste niet-westerse landen en culturen. De Afrikaanse
antropoloog Asmarom Legesse schrijft dat als Afrikanen de enige auteurs van
de Verklaring waren geweest, zij wellicht de rechten van de gemeenschappen
boven die van de individuen zouden hebben geplaatst. Zo zouden zij volgens
hem een cultureel idioom hebben gebruikt dat fundamenteel verschilt van de
taal waarin de ideeën nu geformuleerd zijn. Hieruit blijkt duidelijk dat de
huidige mensenrechten een eenzijdig westers karakter hebben met
onuitgesproken vooronderstellingen.
Een kritische benadering van mensenrechten stelt de vraag naar de
vooronderstellingen van elk spreken over mensenrechten. Wat bedoelen we met
mensenrechten en welke zijn er de inherente kenmerken van? In zulke
benadering tracht men de vooronderstellingen in het spreken bloot leggen
zodat het maatschappelijk debat over keuzes en onzekerheden echt mogelijk
wordt en dat op een democratische wijze. Zulke kijk wil laten zien waar en
hoe alternatieve benaderingen worden weggemoffeld in de beschrijvingen,
teksten of gesprekken. Je zou ook kunnen zeggen dat op die wijze wordt
aangetoond waar een bepaald denken zichzelf absoluut maakt en bijgevolg
spaak loopt in het debat met anderen.
Niet
neutraal
We zijn het er vandaag over eens dat de
mensenrechten een westerse inkleuring hebben en dus niet neutraal zijn. In
de westerse moderne maatschappij werden natuurrechten gezien als rechten van
‘de’ abstracte mens en als uitdrukking van een universele menselijke natuur.
Zo zouden mensenrechten neutraal zijn ten overstaan van culturen,
ideologieën en religies. Deze opvatting is wellicht wat te hoog gegrepen. In
onze postmoderne tijd twijfelt men zeer sterk aan de mogelijkheid van
neutraliteit. Men vertrekt eerder vanuit het feit dat alles ingebed ligt in
concrete contexten (de eigen cultuur, filosofische en religieuze
achtergronden, maatschappelijke posities, enzovoort) die sterk bepalend zijn
voor menselijke overtuigingen en gedrag. Dat gold uiteraard ook voor de
opstellers van de Verklaring uit 1948. Ook zij gingen als het ware
vanzelfsprekend uit vanuit hun eigen context met zijn onuitgesproken
vooronderstellingen: de leefconditie van blanke, welgestelde westerse
mannen. Naarmate in de voorbije zestig jaar andere bevolkingsgroepen en
mensen uit andere culturen mee aan tafel kwamen, werden steeds meer vragen
gesteld bij de ‘per definitie’ aanvaarde universaliteit van de
mensenrechten.
Er is
een spanning tussen de universaliteit van de mensenrechten en de
verscheiden achtergronden van staten en culturen
Mensenrechten kunnen pas echt universeel
zijn, zo luidde de toenemende reactie, als ze op gelijke wijze uitdrukking
zijn van en rekening houden met de noden, waarden en ervaringen van alle
mensen. Vooral sinds de Wereldconferentie Mensenrechten van de UNO in 1993
in Wenen komt deze kritiek steeds meer naar voren. In die conferentie werd
het beginsel van de universaliteit weliswaar opnieuw bevestigd, maar
tegelijk werd aanvaard dat nationale en regionale kenmerken en verscheiden
historische, culturele en religieuze achtergronden in gedachten moeten
worden gehouden bij de plicht van alle staten tot naleving van universele
mensenrechten.
Zeer
verscheiden kritiek
De kritiek op de universaliteit van de
huidige mensenrechten komt vanuit verschillende hoeken. Wij gaan expliciet
in op vier invalshoeken: het Aziatische en Afrikaans discours, de
Islam, de vrouwenbeweging en particularistische kritiek.
·
Aziatisch
en Afrikaans Handvest
Allereerst is er de kritiek van landen uit
(Zuid-)Oost-Azië en Afrika (vooral Sub-Sahara) die stellen dat de
huidige mensenrechten te weinig rekening houden met hun specifieke
culturele, economische en politieke context. Terwijl het westen vooral
aandacht heeft voor de burgerlijke en politieke rechten, benadrukken zij
vooral het belang van economische en culturele ontwikkeling. Het is een feit
dat de derdewereldlanden (meestal ex-kolonies) nog steeds aan het kortste
eind trekken als het erop aan komt de nodige steun te krijgen voor hun
verdere ontwikkeling. Een ander verschil met de westerse visie op
mensenrechten is de nadruk op het belang van groepsgebondenheid in plaats
van individualisme. Individuele rechten zijn voor hen ondergeschikt aan het
belang van de groep en de grotere gemeenschap.
Zowel in Azië als in Afrika heeft men de
eigen standpunten neergelegd in verklaringen die een belangrijke aanvulling
vormen op de in het Westen geformuleerde mensenrechten, zodat ze beter
kunnen aansluiten bij de leefwereld van mensen buiten het Westen. Zo heeft
de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid (OAE) een African Charter
opgesteld dat sinds 1999 van kracht is. Dit Handvest kenmerkt zich door
de formulering van de rechten van de volken, ook wel aangeduid als
collectieve rechten of solidariteitsrechten. Voorop staat daarbij
het recht op politieke en economische zelfbeschikking van de volken en het
recht om het koloniale en apartheidsjuk af te schudden. Ook formuleert dit
Handvest het recht van volken op ontwikkeling, op een leefbaar milieu, op
het delen in het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid en op vrede en
veiligheid. Naast dit Afrikaanse Handvest bestaat er ook reeds een blauwdruk
voor een Zuid-Aziatisch Handvest voor Mensenrechten (South-Asian Forum for
Human Rights), waarin vooral de klemtoon wordt gelegd op rechten die
socio-economische en politieke problemen trachten te regelen, zoals armoede,
analfabetisme, werkloosheid, ongelijke behandeling van vrouwen, geweld tegen
vrouwen, vervuiling, uitbuiting van kinderarbeid, religieus fundamentalisme,
enzovoort. Dit Handvest komt uiteindelijk op voor een ‘Aziatisch model' dat
fundamenteel verschilt van het libertaire en democratische westerse model.
Zowel het Afrikaanse als het Zuid-Aziatische Handvest leggen sterk de
klemtoon op de noodzaak van een substantiële kennis van de lokale contexten
en gevoeligheden. Bovendien gaan ze ook uit van de overtuiging dat lokale
waarden en praktijken (tradities) een waardevolle bron kunnen zijn voor de
verdere uitbouw van mensenrechten, die in hun concrete formulering kunnen
verschillen van de huidige westers getinte rechten.
·
De
islamitische wereld
Van een heel andere aard is de kritiek
vanuit de islamitische wereld. Hier is herhaaldelijk betoogd dat de
mensenrechten niet tegemoetkomen aan een aantal fundamentele concepten van
de Islam, zoals in de artikels over de vrije huwelijkskeuze (art. 16) en de
vrijheid van religie (art. 18). Vooral de fundamentalistische groepen zien
de huidige mensenrechten steeds vaker als verlengstuk van de westerse
beschaving die zichzelf als superieur beschouwt. De mensenrechten zijn
volgens hen het product van een gedegenereerd en heidens westers
gedachtegoed. Zij stellen dat de Koran (het heilige Boek), de Soenna
(uitspraken en handelswijzen van Mohammed) en de Shari’a (islamitische wet)
voldoende bescherming bieden. Het is op basis van deze islamitische bronnen
dat ze eigen teksten inzake mensenrechten hebben opgesteld, maar deze zijn
juridisch niet afdwingbaar en mogen in geen geval in tegenspraak zijn met de
islamitische rechtsbronnen. Reeds in 1981 formuleerde de Islamic Council
of Europe als islamitisch alternatief een Universele islamitische
verklaring van mensenrechten (UIVM). Deze verklaring is eerder een
compilatie van principes uit de Koran en de soenna die overeenkomen met de
formulering van de mensenrechten, maar waarin een aantal bepalingen over
gelijkheid (met name van vrouwen en religieuze minderheden) worden
weggelaten. Een vervolg op de UIVM is de Cairo Declaration on Human
Rights in Islam, die in 1990 werd ondertekend door de ministers van
buitenlandse zaken van de lidstaten van de
Organization of the Islamic Conference. Ook in deze officiële verklaring
stellen de ondertekenaars impliciet (via de artikelen 24 en 25) dat zij de
Koran en de shari’a beschouwen als een hogere norm dan de UVRM. Toch zijn er
ook steeds meer moslimgeleerden die vinden dat de huidige internationaal
erkende mensenrechten in wezen niet in tegenspraak zijn met de wetten van de
shari’a op voorwaarde dat deze laatste aangepast en geherinterpreteerd wordt
in overeenstemming met de huidige tijdsgeest.
Er is
binnen de islam een moderniseringsbeweging op gang met openheid voor een
eerlijk gesprek over mensenrechten
Binnen de islam zelf is dus een
moderniseringsbeweging op gang waarin een echte openheid zichtbaar is voor
een eerlijk gesprek over mensenrechten binnen de hedendaagse
maatschappelijke ontwikkelingen. Al wordt de moslimwereld vandaag nog
grotendeels gedomineerd door de conservatieven, toch is het interne debat
over de plaats van de mensenrechten in de Islam nog lang niet afgesloten.
·
de
vrouwenbeweging
Een heel andere kritiek komt vanuit de vrouwenbeweging. Deze
kritiek richt zich niet zozeer tegen de universele waarde van de
mensenrechten, maar pleit ervoor dat de universaliteit van de mensenrechten
dringend ernstig moet worden genomen, ook voor vrouwen. Principieel is de
gelijkheid tussen vrouwen en mannen wel duidelijk erkend, maar de vraag is
hoe het komt dat in de praktijk de discriminatie en de onderdrukking van
vrouwen blijft bestaan. Niet alleen in derdewereldlanden, maar ook in de
westerse wereld krijgen vrouwen duidelijk minder kansen dan mannen en zijn
de mensenrechten bijgevolg niet gelijk verdeeld. Reeds in 1995 werd op de VN
Wereldvrouwenconferentie van Peking deze problematiek centraal gesteld en
een actieplatform (Peking+) gelanceerd. Het was een mijlpaal in de
internationale strijd voor de gelijkberechtiging (gendergelijkheid) van
vrouwen en mannen.
Om de rechten van vrouwen te verbeteren, moet rekening gehouden worden met
alle aspecten van achterstelling van vrouwen én met het geheel. Het komt er
dus op aan deze problematiek globaal en structureel aan te pakken en te
sleutelen aan de basisstructuren en -organisaties van de samenleving.
De vijfjaarlijkse opvolgrapporten van
Peking+ gaan na in hoeverre er vooruitgang is geboekt. Ze richten zich op de
positie van vrouwen wereldwijd in verschillende domeinen: achterstelling op
de arbeidsmarkt (lagere verloning, grotere werkloosheid, uitbuiting),
vrouwenhandel en (seksueel) geweld tegen vrouwen, de aanwezigheid van
vrouwen in sleutelposities in machts- en besluitvorming, kansen op
onderwijs, vorming en gezondheidsvoorzieningen, enzovoort.
De zaak van de vrouwen wordt niet vooruitgeholpen door wat lapmiddelen- en
doelgroepenbeleid, losse maatregelen en lijmwerk her en der.
De vrouwenbeweging legt de klemtoon op maatregelen om vrouwen in staat te
stellen zelf hun lot in handen te nemen (empowerment)
Er moet veel meer aandacht worden besteed aan de empowerment, dat is
het geheel van maatregelen om vrouwen in staat te stellen zelf hun lot in
handen te nemen en de gelijkheid in rechten tussen vrouwen en mannen zo
maximaal mogelijk te realiseren. Binnen deze gelijkheid wil de
vrouwenbeweging ook dat de nodige diversiteit tussen mannen en vrouwen
gerespecteerd wordt. Beide sexen hebben hun eigen noden,verwachtingen en
motieven die niets afdoen aan de fundamentele invulling van de mensenrechten
als geheel. Is het bijvoorbeeld wel nodig dat in naam van de gelijkheid het
dragen van een hoofddoekje aan het loket van een openbare instelling
verboden wordt? Mag een ziekenhuis weigeren een vrouw te behandelen die uit
godsdientige motieven weigert door een mannelijke arts behandeld te worden?
Waar ligt hier het onderscheid tussen de toepassing van mensenrechten en
persoonlijke gevoeligheden? Wat wordt hierbij bepaald door een mannencultuur
en wat is de specifieke inbreng van vrouwen?
·
particularistische kritiek
Een vierde kritiek op de universaliteit van mensenrechten is van
particularistische aard. Deze kritiek gaat bijvoorbeeld stellen dat
bepaalde mensenrechten niet toepasbaar zijn omwille van specifieke
culturele, politieke of religieuze omstandigheden in een bepaalde regio of
staat. Niemand zal ontkennen dat bij de toepassing van de mensenrechten moet
rekening worden gehouden met de culturele diversiteit, maar meestal komt
deze kritiek van regeringen of leiders die op die manier de schending van de
mensenrechten in de eigen regio willen verdoezelen of goedpraten. Hun
bekommernis is vooral dat ze de internationale kritiek op hun beleid
duidelijk kunnen pareren. In zulk geval heeft deze kritiek uiteraard niets
te maken met het echte debat over de universaliteit van de mensenrechten.
Het is dan eerder een weigering om de mensenrechten tout court toe te
passen.
Cultureel relativisme?
Deze
hierboven beschreven kritieken stellen ons voor een ernstig probleem. Worden
op deze manier de mensenrechten niet uitgeleverd aan een cultureel
relativisme? Dan kunnen we op de duur zonder meer stellen dat alles goed is
en iedere culturele groep of staat of zelfs de vrouwenbeweging een eigen
invulling aan de mensenrechten kan geven. De Nederlandse jurist Paul Cliteur
beweert dat we zo in een cultureel moreel nihilisme terechtkomen. Daarom
pleit hij voor een rechtlijnige aanpak zonder verschil. Mensenrechten
moeten, zo stelt hij, over de hele wereld op dezelfde wijze worden
geïntepreteerd en toegepast. Uniformiteit is troef. We mogen echter niet
vergeten dat we vandaag leven in een geglobaliseerde wereld waarin alles in
beweging is. Dit leidt naar een hybride samenleving waarin zeer diverse
elementen voortdurend op elkaar inspelen. De huidige wereld is als een ‘work
in progress’. Dat geldt uiteraard ook voor de mensenrechten. We blijven
ervan overtuigd dat mensenrechten een universele geldigheid hebben, maar dat
wil niet zeggen dat er geen verscheidenheid kan zijn in beleving en
toepassing. In zijn boek Een wereld van verschil stelt de Nederlandse
filosoof Sjoerd De Jong terecht dat Marrokanen en Iranezen, net als de
Chinezen en de Indiërs op de hun eigen wijze op zoek zijn naar het
realiseren van een goed mens-zijn. Zij doen dat niet altijd op dezelfde
wijze als wij westerlingen. Maar, zo stelt hij, al kunnen culturen sterk van
elkaar verschillen, toch hebben ze ook altijd wel iets gemeenschappelijks
waarmee we als mensen het met elkaar wereldwijd kunnen rooien. In alle
culturen is er een tendens die mensen de mogelijkheden biedt om hun leven zo
goed mogelijk in te richten.
We mogen diversiteit niet beschouwen als cultuurrelativisme, maar als
cultuurpluralisme
Daarom moeten we de acceptatie van de diversiteit niet beschouwen als
cultuurrelativisme, maar als cultuurpluralisme. Een verscheidenheid
die rijkdom geeft. Culturen overlappen en beïnvloeden elkaar. Zo kunnen ze
veel van elkaar leren, maar leren ze ook elkaar te respecteren. Het westers
verlichtingsdenken kan zich niet langer opwerpen als hét antwoord op alle
vragen. Ook in andere culturele patronen zijn waardevolle elementen aanwezig
die de westerse cultuur veel kunnen bijbrengen. Om mensenrechten makkelijker
ingang te doen vinden is het nodig meer aandacht te schenken aan de lokale
waarden en normen. Alle culturen hebben duidelijke regels om de mens als
deel van de samenleving te beschermen, noem het basisrechten, zoals recht
op leven en integriteit, op ontwikkeling en gezondheid, op vrijheid en
culturele eigenheid, enzovoort, ook al komt de concrete invulling ervan niet
altijd overeen met wat wij als westerlingen daarover denken. Wat aan deze
basisrechten niet beantwoordt, is een aanslag op de waardigheid van mensen,
waar ook ter wereld. Denk aan de wrede praktijken van eerwraak of
vrouwenbesnijdenis, aan foltering en mishandeling, aan verkrachting en
geweld, aan uitbuiting van kinderen, arbeiders, vluchtelingen om van
slavernij niet te spreken, maar ook aan verbod op vrije meningsuiting of het
beleven van religieuze overtuiging en dergelijke. Deze basisrechten vormen
een soort humaan minimum, de laagste drempel voor menselijke
waardigheid. In deze opvatting wordt duidelijk dat cultureel pluralisme
niet verhindert dat er een platform van basisrechten bestaat,
waarover wij wereldwijd tot een consensus kunnen komen en die dus een
bindend karakter krijgen in de vorm van universele mensenrechten.
Pragmatisme
De mensenrechten, zoals ze nu geformuleerd zijn, blijken dus een wezenlijk
omstreden begrip te zijn. Het is een misverstand dat er een kant en klaar
mensenrechtenvisie zou zijn die zonder problemen universeel aanvaard wordt.
Niet alle culturen leven (nog niet) op dezelfde golflengte. Er is immers een
radicale verandering van het wereldsysteem op handen, een
moderniseringsproces dat overal ter wereld om zich heen grijpt. Maar dit
gebeurt in de verschillende delen van de wereld op een sterk ongelijkmatig
tempo en in niet gelijke omvang. Dat geldt zowel voor de materiële
ontwikkeling (technologie, mobiliteit, bureaucratisering, enzovoort) als
voor de ideële ontwikkeling (mentaliteiten, houdingen, denkwijzen,
enzovoort). Dat leidt onvermijdelijk naar problemen, soms zelfs conflicten,
bij de vertaling van de formulering van de mensenrechten naar feitelijke
situaties in zeer verschillende levenscontexten. Bovendien heeft dat ook een
grote invloed op de wijze waarop mensen zich in verschillende culturen of
maatschappijen met de idee van de mensenrechten kunnen identificeren. De
huidige mensenrechten hebben een duidelijk westerse signatuur, omdat de
westerse samenleving het moderniseringproces het eerst heeft doorgemaakt.
Maar dat betekent niet dat de andere culturen bij het omhelzen van de
modernisering een zelfde weg zullen of moeten gaan. We mogen in geen geval
denken dat sommige culturen, zoals de Islamcultuur, dringend aan een
inhaalbeweging moeten werken omdat ze nog niet door de Verlichting heen zijn
gegaan. Dat is een duidelijke uiting van een westers superioriteitsgevoel.
De andere culturen zullen het moderniseringsproces confronteren met hun
eigen waarden en normen en dus hun visie op mensenrechten vanuit een eigen
zelfverstaan ontwikkelen. Er is dringend nood een interculturele dialoog
over de vraag waarin menselijke waardigheid bestaat en hoe die in moderne
plurale contexten concreet kan worden gemaakt. In de volgende decennia is
het wellicht nodig meer pragmatisch om te gaan met de formulering en
de toepassing van de mensenrechten. Algemene en absolute stellingen zullen
alleen maar kwaad bloed zetten en mensen en groepen uit elkaar drijven in
plaats van samen te brengen. We zullen geval per geval moeten zoeken naar de
meest haalbare oplossingen. Om de interculturele samenleving serieus te
nemen, moeten we leren werken met minimumdrempels waaronder menselijk leven
niet langer menswaardig is. Hierover zullen culturen met elkaar permanent
moeten overleggen. Dit is een van de belangrijkste politieke opgaven voor de
toekomst. Zo kan er wellicht na zestig jaar mensenrechten echt werk worden
gemaakt van een pluralistische samenleving die aan iedereen ruimte biedt om
zoveel mogelijk volgens eigen opvattingen te leven binnen de eigen cultuur.
literatuur
Sjoerd De Jong,
Een wereld van verschil. Wat is er mis met cultuurrelativisme? De Bezige
Bij, 2008.
Koo van der Wal,
Wat is er met de ethiek gebeurd?, blz. 52-69, Klement/Pelckmans, 2008.
terug naar lijst
|
DE
DREIGING VAN HET NEOCONSERVATISME
Dit artikel publiceerde ik in het maandblad MENSEN ONDERWEG, november
2005
In de jaren zestig en
zeventig van de vorige eeuw bleek er een nieuwe wind te waaien in de wereld.
Het was de tijd van de contestatie, de studentenrevoltes, het aggiornamento
van Johannes XXIII en het Tweede Vaticaans Concilie, het geloof in een
groeiende eenwording van de wereld, de opkomst van de groene beweging en het
feminisme, sterke aandacht voor de derde wereld, nieuwe tendensen in opvoeding
en onderwijs, bevrijding van de seksualiteit, enzovoort. Het progressieve
gedachtegoed van de Verlichting en de Franse Revolutie bleek uiteindelijk
ingang te vinden bij de bredere lagen van de bevolking. Maar vandaag dreigt
die optimistische sfeer om te slaan en hoor je steeds meer zeggen dat onze
westerse beschaving in crisis is. Immigratie, vervaging van waarden- en
normen, druggebruik, criminaliteit, overbevolking, groeiende werkloosheid en
armoede, verloedering van de natuur, culturele afstomping: het zijn allemaal
tekenen, zo zegt men, dat onze westerse beschaving zichzelf geleidelijk
vernietigt. De Nederlandse rechtsfilosofen Paul Cliteur en Andreas Kinneging
spreken zelfs uitdrukkelijk over een toenemende decadentie. Volgens hen wordt
het hoog tijd terug te keren naar het conservatieve gedachtegoed waarin de
traditionele normen en waarden centraal staan. Alleen zo kunnen we ons
behoeden voor een definitief verval. Maar is zulk conservatisme wel een
oplossing voor onze sterk veranderende samenleving? Is het niet eerder een
reflex van angst en machteloosheid die ons opsluit in een wereld van
zelfgenoegzaamheid en het grote gelijk?
oorsprong
De strekking van het
conservatisme is niet nieuw. Als filosofische stroming dateert het reeds uit
het einde van de 18de eeuw. Het was vooral de Britse auteur Edmund
Burke die in zijn werk Reflections on the Revolution in France (1790)
sterk reageerde tegen de progressieve ideeën van de Verlichting en de Franse
Revolutie. Hij beklemtoonde vooral dat de nieuwe ideeën over de
zelfstandigheid van de menselijke rede en de slogans van vrijheid, gelijkheid
en broederlijkheid een grote bedreiging vormden voor de Europese cultuur.
Volgens hem moet een cultuur de maatschappelijk gegroeide en bestaande waarden
zoveel mogelijk bewaren en blijvend verbinden met de traditie en de natuur.
Hij stond erg argwanend tegenover de macht van de rede en de vooruitgang, die
met de Franse Revolutie opgang maakten. Politiek gezien reageerde hij tegen de
idee dat een meerderheid van de bevolking het voor het zeggen zou krijgen en
pleitte voor een bestuur door een elite van wijze en ervaren mannen (geen
vrouwen), zoals een koning of de adel dat in het verleden steeds hadden
gedaan. Hij was wel niet helemaal afkerig van maatschappelijke,
sociaal-culturele en politieke vernieuwing, maar die moet volgens hem
nadrukkelijk verbonden blijven met de culturele wortels van het verleden. De
klemtoon ligt bij Burke nadrukkelijk op het behoud van wat verworven is, op
ontzag, eerbied, plichtsgevoel en respect. Allemaal waarden die hij bij het
‘barbaarse’ gepeupel van de Revolutie niet herkende en die het kader moeten
vormen voor een dringende restauratie. Deze basisideeën van Burke werden
later overgenomen door beroemde politici als Winston Churchil, Margareth
Tatcher, Ronald Reagan en meer recent nog Pim Fortuyn, maar ook door
filosofische denkers als Karl Popper en Francis Fukuyama. Vandaag liggen zij
goed in de markt bij heel wat politici en denkers die ze gebruiken (en
misbruiken) om broodnodige maatschappelijke veranderingen en vernieuwingen te
bestrijden, tegen te houden en zelfs terug te draaien. Je kan terecht spreken
over een neoconservatisme, een stroming waarin de traditionele conservatieve
ideeën opnieuw opgang maken.
neoconservatisme
In een tijd waarin tal van
veranderingen plaats vinden zoeken mensen opnieuw naar veiligheid en
zekerheid. Het conservatieve gedachtegoed is daarvoor een haast
vanzelfsprekend toevluchtsoord. Dat hedendaagse neoconservatisme is vooral tot
ontwikkeling gekomen in de Verenigde Staten van Amerika. De Amerikaanse
neoconservatieven gaan ervan uit dat zij, net als Burke twee eeuwen geleden,
zich moeten verzetten tegen de effecten van de revolutie die begon met de
vernieuwingen in de jaren zestig van de vorige eeuw. Om wat zij decadentie
van de laatste decennia noemen te bestrijden willen zij teruggrijpen op de
grondslagen van een liberale ordening die verloren is gegaan en dringend in
ere hersteld moet worden. De grondlegger van het Amerikaanse neoconservatisme
is de politiek filosoof Leo Strauss die een directe invloed heeft uitgeoefend
op belangrijke politieke figuren in de VS, zoals Donald Rumsfeld (minister van
Defensie) en Paul Wolfowitz (president van de wereldbank). De belangrijkste
neoconservatieve groep vormen de leden van het Project for the New American
Century (PNAC), een rechtse denktank, opgericht in 1997, wiens doel het is
om hun neoconservatieve gedachtegoed te verspreiden in de VS en over de gehele
wereld. Ze werd opgericht door onder meer Jep Bush (broer van de president),
Donald Rumsfeld, Dick Cheney, Jeane Kirkpatrick, Francis Fukuyama, Paul
Wolfowitz. Zij gaan ervan uit dat het Amerikaans leiderschap goed is voor
zowel Amerika als voor de rest van de wereld en dat zulk leiderschap moet
steunen op militaire kracht, diplomatieke energie en overtuiging vanuit
conservatieve morele principes. Deze denktank oefent momenteel een verregaande
invloed uit op president Bush en zijn entourage, zodat de neoconservatieve
ideeën steeds meer ingang vinden in de Amerikaanse politiek. Het Amerikaanse
imperialisme (inmenging in de binnenlandse politiek van andere landen) is dan
ook één van de belangrijkste doelwitten. De actuele ontwikkelingen in
Afghanistan en Irak en de wereldwijde strijd tegen het terrorisme worden
grotendeels vanuit die neoconservatieve denktank bepaald. Zij gaan ervan uit
dat de wereldorde op de eerste plaatst geregeld moet worden met militaire
macht. Enorme massa’s geld worden ingezet om de ‘noodzakelijke’ oorlogen te
financieren en daarmee de wereldmacht van Amerika te versterken. Geleidelijk
bezetten mensen uit die conservatieve denktank ook belangrijke posten in de
politieke en de rechterlijke wereld, zoals Paul Wolfowitz als president van de
Wereldbank, John Bolton als Amerikaans ambassadeur bij de UNO en John Roberts
als voorzitter van het Hooggerechtshof. De Bush-administratie weet haar
juiste mannen te kiezen.
neoconservatisme in
Vlaanderen
Ook in Vlaanderen
krijgt het neoconservatisme steeds meer aanhang, zij het uiteraard op een
andere manier en met andere doelstellingen dan in de VS. Hier ligt de klemtoon
meer op het verspreiden van conservatieve denkbeelden en het beïnvloeden van
het binnenlands beleid vanuit die denkbeelden. Een van de sterkste
vertegenwoordigers ervan is de rechtse denktank Nova Civitas (Nieuwe
Stad) opgericht door de Gentse liberale denker en hoogleraar Boudewijn
Bouckaert. Hij gaat ervan uit dat wij vandaag niet zozeer in een economisch
crisis verkeren maar dat de huidige crisis vooral een morele crisis is. Dat
komt bijvoorbeeld tot uiting in de eerste woorden van de beginselverklaring
van Nova Civitas : “Vlaanderen
ontsnapt niet aan de morele crisis die de hele westerse wereld kenmerkt. Het
Westen dreigt zijn bewustzijn te verliezen dat de volgende maatschappelijke en
ethische waarden het groot hebben gemaakt, namelijk individuele vrijheid en
verantwoordelijkheid, een door de grondwet en rechtscultuur beperkte
staatsmacht, een democratische volksvertegenwoordiging die de regering
controleert, vertrouwen in het gezin als opvoedingsomgeving, vertrouwen in
vrijwillige actie als motor van sociale vooruitgang.“ In haar concrete
politieke opvattingen wordt Nova Civitas sterk bepaald door de traditionele
conservatieve liberale denkbeelden. Zo pleit Nova Civitas onder meer voor de
sanering (?) van de arbeidswetgeving, de verlaging van de
vennootschapsbelansting, het verbieden van stakingspiketten, minder centraal
gestuurde regelingen van cao’s, beperking van de werkloosheidsuitkering in de
tijd en sterkere controle erop, afschaffing van het homohuwelijk, wettige
zelfverdeding van eigendommen (ook met wapens), pleidooi voor een
jeugdsanctierecht in plaats van de jeugdbeschermingswet, aanpassing van het
Belgisch buitenlands beleid aan de Atlantische (lees Amerikaanse) koers,
versterking van de Europese militaire inbreng in de NATO. Al deze zaken wijzen
er overduidelijk op dat ook in Vlaanderen het neoconservatisme opgang maakt,
zowel op politiek als op economisch en sociaal niveau.
religieus neoconservatisme
Niet alleen op politiek vlak, maar ook op het religieuze niveau
breekt het neoconservatisme door. Dat komt onder meer sterk tot uiting bij de
Roomse kerkleiding die sinds het pontificaat van Johannes Paulus II de
conservatieve tendensen sterk aanmoedigt. Denk maar aan de grote invloed die
de conservatieve beweging Opus Dei gekregen heeft vooral door de
benoeming van bisschoppen die deze beweging aanhangen of er toe behoren. Ook
de huidige paus blijkt deze conservatieve lijn door te trekken. Een aflaat
als ‘geschenk’ aan de jeugd bij de jongerendagen in Keulen (augustus 2005) is
daarvan een veeg teken aan de wand. Ook het hernieuwde gesprek met de
dissidente beweging van wijlen bisschop Lefèvre ligt in die lijn. En wat
gezegd van zijn houding tegenover de homo’s, nu hij zelfs wil verbieden dat
homofiele jongeren naar het seminarie komen, ook als ze in celibaat willen
leven. En waarom moest Kardinaal Danneels een speciale persconferentie geven
om te zeggen dat hij volledig achter de paus staat? Getuigt dit niet van het
sluiten der rangen in het conservatieve veld?
Maar nog belangrijker is dat het groeiende religieuze
conservatisme zich niet beperkt tot een louter binnenkerkelijk fenomeen dat
alleen maar de orthodoxie van de leer opnieuw centraal stelt, zoals de
huidige paus dat vroeger als prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer
met harde hand heeft gedaan. (Gaat hij als paus dezelfde weg blijven volgen?)
Het gaat bij het religieuze conservatisme om een veel breder fenomeen waarin
een nieuwe vorm van vermenging van kerk en staat de kop opsteekt. Het is
algemeen bekend dat bij de laatste presidentsverkiezingen in Amerika Bush voor
een groot deel zijn verkiezing te danken heeft aan allerlei protestantse
groepen en sekten die de neoconservatieve waarden van gezin, autoritair gezag,
anti-abortus, enzovoort sterk beklemtonen. Zij beschikken dikwijls over grote
fondsen en tv-zenders, zoals die van de beroemde Billy Graham en zijn zoon.
Voor wat hoort wat en Bush tracht nu in zijn beleid verschillende van hun
eisen in te willigen.
Naast deze politieke ondersteuning brengen de neoconservatieven
ook allerlei acties op gang om het onderricht van de scheppingsleer (het
creationisme) opnieuw tot verplichte leerstof te maken in het vak biologie
als een alternatief voor de evolutieleer. Het creationisme
is de opvatting dat het heelal en de aarde, maar ook alle planten, dieren en
de mens hun ontstaan te danken hebben aan een scheppingsdaad door God. Een
mildere vorm hiervan is de opvatting dat achter de evolutie een ‘intelligent
design’ (bewust plan) verborgen ligt. Gecharmeerd door deze laatste opvatting
wil ook in Nederland de CDA-minister Maria van der Hoeven dat in
wetenschappelijke kringen, maar ook in de scholen opnieuw een discussie op
gang wordt gebracht over de scheppingsleer en de evolutietheorie. Deze
ministeriële idee heeft in Nederland reeds voor heel wat heibel gezorgd, al
heeft de Tweede Kamer tot hiertoe er nog geen oren naar. Het gevaar is echter
groot dat men langs deze neoconservatieve tendensen teruggaat naar een
letterlijke interpretatie van de bijbelse scheppingsverhalen
en naar vroegere
voorwetenschappelijke theologische opvattingen. Men vergeet dan dat de
bijbelverhalen geen historische verslaggeving doen, maar een religieuze
boodschap brengen die niet op hetzelfde vlak ligt als de hypothesen of feiten
van de wetenschappen.
de dreiging van het kwade
Wat zit er nu als
denkpatroon achter dit alles? De oorsprong van het conservatisme ligt in de
oppositie tegen de Verlichting en de Franse Revolutie, zoveel is duidelijk.
Heel wat denkers en politici nemen het niet dat het Verlichtingsdenken zo’n
sterke nadruk legde op de redelijke vermogens van de mens die hem in staat
stellen een vrij en zelfstandig individu te zijn, zoals Kant dat helder
geformuleerd heeft in zijn bepaling van de Verlichting. In tegenstelling tot
deze optimistische visie op de mens gaat het conservatisme ervan uit dat de
mens slechts over geringe kenvermogens beschikt en zich daarom niet kan
losmaken van tradities en instituties. Voor hen is het Verlichtingsdenken een
vorm van hybris (hoogmoed). Het vergeet te vlug dat de mens van nature geneigd
is tot het kwade, m.a.w. dat hij permanent moreel tekortschiet. Als je
de mens aan zichzelf overlaat, zal hij onvermijdelijk terecht komen in chaos
en moreel verval. De zogenaamde verlichte rede loopt volgens het conservatisme
onvermijdelijk verloren in de duisternis. De rede kan dus niet gezien worden
als hoogste gezag, vermits ze onderworpen is aan de lagere instincten van de
mens. De huidige samenleving is daarvan volgens die visie het beste bewijs.
Het Verlichtingsdenken heeft zichzelf vastgereden in egoïsme, conflicten,
oorlogen, terrorisme, uitbuiting, verwoesting. De wortel van dat kwaad ligt in
de mens zelf die behept is met een groot aantal kwade neigingen. Het kwaad in
ons is in zekere zin normaler en natuurlijker dan het goede. We doen
gemakkelijker kwaad dan goed. Het kwade gaat als het ware vanzelf, het goede
vraagt inspanning. Toch is volgens de (neo)conservatieven de mens niet gedoemd
tot alle kwaad. Waar het op aankomt is een innerlijke strijd te voeren tegen
het kwaad in onszelf, al kan dat kwaad nooit helemaal overwonnen worden. De
mens heeft nood aan een innerlijke zelfdwang (‘inner control’) om op het
rechte pad te blijven. Hier speelt het geweten een voorname rol als wegwijzer
die aangeeft hoe de mens moet handelen. Maar wanneer de innerlijke zelfdwang
en bijgevolg de aanspraak van het geweten ontbreekt, is er een controle van
buitenaf nodig om orde en harmonie te handhaven. De conservatieven zien deze
uitwendige controle op de eerste plaats als een sociale controle die de basis
moet zijn van een permanente gewetensvorming die allereerst moet gebeuren door
de daartoe meest aangewezen instellingen, vooral het gezin, de school en de
kerk.
de
droom van de vaste orde
Op het eerste gezicht
lijkt er met deze stellingen van het conservatisme niet zoveel mis te zijn.
Wellicht herkennen heel wat mensen zichzelf daarin. Maar wanneer je er wat
dieper op ingaat, merk je wat de onderliggende teneur van het conservatisme
is. Het is een pessimistische visie op de mens die ervan uitgaat dat alleen
discipline en morele autoriteit de mens op het rechte spoor houden. Daarom wil
zij de zwakheid straffen en de sterkte belonen. Het conservatief model steunt
op een gezin (of een regering) rond een autoritaire, dominante vaderfiguur en
veronderstelt dat de ‘kinderen’ (of de burgers) gedisciplineerd moeten worden
om verantwoordelijke ‘volwassenen’ te worden. Waar het op aankomt is dat de
traditionele waarden van de samenleving worden doorgegeven. Er is geen plaats
voor zoeken en experimenteren. Nieuwe wegen worden als gevaarlijk bestempeld.
De moraliteit van het conservatisme wordt dus bepaald door
de geest van het uniforme, alles hoort thuis in vaste en strenge kaders. Alles
wordt nauwkeurig geregeld en nauwgezet gecontroleerd. Het is niet toevallig
dat het laatste boek van Paul Cliteur de sprekende titel draagt: God houdt
niet van vrijzinnigheid. Wie denkt in vrijheid en werkt aan bevrijding
blijkt niet juist te zitten, want ‘voor God’ heeft alles heeft zijn vaste
plaats in een groter geheel. In zulk perspectief wordt ook alles van bovenaf
uitgelegd en verklaard. Men heeft het gevoel dat er uiteindelijk niets mis kan
gaan, zolang je maar de bestaande orde niet verstoort. Zulke vaste orde zorgt
weliswaar voor een sfeer ven vertrouwen en vanzelfsprekendheid. Maar tegelijk
heerst er het regime van de angst. Men heeft schrik om uit de maat te vallen
omdat men dan uitgestoten wordt of gestraft. Wie niet op eigen benen kan
staan, heeft moreel gefaald en moet daarvoor worden terechtgewezen. In zulke
leefsfeer leert men vlug dat zwijgen beter is dan spreken en niets doen beter
dan handelen. Dit conservatisme is het regime van de gehoorzaamheid, dat leidt
naar volgzaamheid en het aanvaarden dat de dingen zijn zoals ze zijn. De
leider weet wat goed en slecht is en hij draagt het uit naar het volk. Hij
vraagt geen toelating, hij accepteert geen discussie, hij doet wat gedaan moet
worden en maakt gebruik van macht en autoriteit. In zulke maatschappij worden
de sterken bevoordeligd en krijgen de zwakken weinig kansen. Zulke
‘autoritaire vaderfiguur’ heeft meer aandacht voor de regels van het systeem
dan voor de noden van de mensen. Dat heeft uiteraard grote gevolgen op het
terrein van de wereldorde. Door het geven van allerlei voordelen aan de betere
groepen en het opzetten van voordelige belastingstelsels voor ondernemers, zal
de economisch-sociale politiek in dat systeem de kloof tussen rijk en arm
vergroten. Ook de tegenstelling tussen Noord en Zuid zal toenemen, omdat de
sterkste krachten zich juist in de rijkere landen bevinden en beschermende
maatregelen tegen armoede en geweld op wereldvlak uitblijven. Erger nog, de
arme landen worden steeds meer gezien als gewingewesten waar men kan werken
met goedkopen arbeidskrachten om de toevoer luxeproducten naar de rijke landen
te vergroten. Als het conservatisme de overhand krijgt, wordt onze
maatschappij het speelveld van een kleine elite.
herbronning
Het wordt hoog tijd dat
wie progressief denkt, deze dreiging ernstig neemt. We mogen niet doen alsof
het alleen maar achterhoedegevechten zijn die over enkele jaren voorbij zullen
zijn. Onze samenleving mag niet verworden tot een maatschappij die opgesplitst
wordt in twee sectoren: enerzijds de machtigen en rijken die alles voor het
zeggen hebben, anderzijds de grote meerderheid van de bevolking die machteloos
wordt of arm, uitgesloten of miskend. We hebben nood aan een rechtvaardige,
democratische en menswaardige samenleving met een duurzame leefomgeving waarin
ruimte is voor allen. De belangrijke waarden ven redelijkheid, vrijheid,
gelijkheid en solidariteit staan daarin centraal. We beseffen zeer goed dat we
hier voor een uiterst moeilijke opgave staan, sommigen beweren zelfs dat het
een illusie is. De huidige evolutie binnen onze samenleving laat inderdaad
niet veel goeds vermoeden. Toch zal het van de progressieve mensen afhangen of
de toekomst nog kansen biedt.
Allereerst moeten we
durven geloven in een positief en optimistisch mensbeeld. De Amerikaanse
filosoof George P. Lakoff wijst erop dat wij dringend nieuwe kaders (frames)
moeten ontwikkelen waarin ‘voedende waarden’ verhinderen dat onze leefsfeer
steeds armer wordt. In plaats van te denken dat de mens vanuit zijn natuur
geneigd is naar het kwade, komt het erop aan te zien dat de mens het goede kan
realiseren en daartoe opgeroepen wordt. Moraal is dan niet langer een soort
wachter die alleen maar het kwaad verhindert, maar wordt een oproep en
stimulans om onze beste krachten te realiseren. Opvoeding en vorming spelen
hierin een uitzonderlijke rol, niet als het doorgeven van uniform denken en
handelen, maar als een stimulans tot groei en ontwikkeling.
Maar deze
mentaliteitsverandering (morele herschikking of ‘reframing’) is zeker niet
voldoende. Er is ook nood aan collectieve actie.
Collectieve actie biedt immers een
versterking van optimale zeggenschap over het eigen leven. Door zich te
verenigen met anderen krijgen mensen meer greep op hun eigen bestaan. De
eerste sociale voorzieningen bij het einde van de negentiende eeuw waren
mutualiteiten en vakbonden, de eerste vormen van wederzijdse hulp en
emancipatie. Zij gingen ervan uit dat wie individueel onderhandelt over zijn
loon of bij ziekte of werkloosheid op zichzelf is aangewezen, minder voor
elkaar krijgt dan mensen die zich verenigen. In plaats van alleen maar een
appèl te doen op de morele plicht van het individu, kan beter verwezen worden
naar onze gemeenschappelijk belangen. We moeten dringend nadenken over nieuwe
vormen van collectieve actie waarin mensen bereid zijn zich in te zetten voor
gezamenlijke belangen. Er zijn al duidelijke sporen zichtbaar van deze weg.
Allerlei actiegroepen rond lokale thema’s in verband met milieu,
patiëntenzorg, mobiliteit, werkgelegenheid, enzovoort trachten te strijden
tegen de nefaste gevolgen van een neoconservatieve politiek. Maar ook op
wereldschaal zijn bewegingen als sommige NGO’s, de vredesbeweging en het
andersglobalisme uitgesproken pogingen om een dam op te werpen tegen de
slagkracht van het neoconservatisme. Onze hoop is dat ze voldoende adem zullen
vinden om de lange strijd ten einde toe vol te houden.
terug naar lijst
|
| DUURZAME ONTWIKKELING EN ARMOEDEBESTRIJDINGIn 1992 werd in Rio een wereldtop georganiseerd waar Agenda
21 werd aangenomen met de bedoeling om de Derde Wereld in de 21ste eeuw een stapje hoger
te brengen op de ladder van de ontwikkeling en dat mét het nodige respect voor het
leefmilieu. Duurzame ontwikkeling dus. Vandaag tien jaar later is deze agenda dode
letter gebleven. De meeste aandacht ging inde voorbije tien jaar naar de toestand van het
klimaat. Dat leidde in 1997 tot het Protocol van Kyoto, dat de industrielanden verplicht
de uitstoot van kooldioxide tegen 2012 gevoelig terug te dringen. Maar de grootste
vervuiler, de Verenigde Staten, doen niet mee. President Bush heeft kort na zijn aantreden
het Protocol opgezegd, wellicht onder druk van enkele grote chemiereuzen en de
oliemaatschappijen. Van 26 augustus tot 4 september 2002 werd in Johannesburg
(Zuid-Afrika) de derde Top van de Aarde over Duurzame Ontwikkeling gehouden.
Er staan heel wat thema's met concrete doelstellingen op de dagorde, zoals
halvering van de honger in de wereld, halvering van het aantal mensen dat met minder dan
één dollar per dag moet leven, halvering van ht aantal mensen dat het zonder veilig
drinkwater moet stellen, meer en beter sanitair water voor meer mensen, betere scholing
voor meer kinderen, met gelijkheid tussen jongens en meisjes; forse vermindering van
kraambed- en kindersterfte, ht afremmen van aids en malaria. Timing: tegen het jaar 2015.
Het grote probleem is echter dat de wereldpolitiek zijn greep op de wereldeconomie
grotendeels of zelf bijna helemaal verloren is. De antiglobaliste Noreena Hertz legt er de
nadruk op dat we vandaag een stille overname meemaken waardoor de industriële
multinationals de macht over de wereld overnemen van de politiek. De top van Johannesburg
zal hiervan bevestiging brengen of nieuwe wegen aantonen waarlangs we die stille overname
een halt kunnen toeroepen in het voordeel van miljarden mensen die vandaag sterk bedreigd
worden door honger en armoede.
In zijn openingsrede heeft de Zuid-Afrikaanse
president Mbeki erop gewezen dat wij leven in een wereld waarin een rijke minderheid
geniet van een nooit eerder geziene graad van consumptie, comfort en welvaart, terwijl een
arme meerderheid 'geniet' van een dagelijks hard labeur, ziekte en mensonterende
toestanden. De rijke landen, zo zei hij, moeten dringend deze 'globale apartheid' stoppen.
België heeft zich voorgenomen zich in deze wereldtop
sterk te engageren. We wachten af en hopen dat ons land zijn goede intenties waar
zal maken, zo onder meer om tegen 2007 eindelijk de 0,7% van BBP aan ontwikkelingshulp te
besteden en ook een sterke inspanning te leveren op het vlak van het terugdringen van de
uitstoot van CO2. De toespraak van premier Verhofstadt tijdens de top laat vermoeden
dat België er ditmaal werk wil van maken.
Al zijn er weinig tastbare resultaten, toch is er ook
wel positief nieuws, al is het oorspronkelijke plan wel erg verwaterd. Toch is een
belangrijk punt de aankondiging van Rusland, China en Canada om het Kyoto-protocol
te willen ratificeren. Dat protocol wil de opwarming van de aarde en een mogelijke
klimaatverandering afremmen, vooral door de industrielanden te dwingen de uitstoot van
gassen die het broeikaseffect in de hand werken met 7,5% terug te dringen ten opzichte van
het niveau van 1990. Door deze toezegging van Rusland en Canada kan het protocol nu ook
effectief in werking treden, omdat er nu voldoende ratificaties zullen zijn. Als nu Japan
nog wil meedoen, wordt de VS uiteindelijk sterk geïsoleerd. Verder wil men trachten het
aantal mensen zonder water en sanitaire voorzieningen met de helft te verminderen tegen
2015. Ook wil men inspanningen doen om meer te investeren in hernieuwbare energiebronnen.
Toch is het besluit van deze top geen dwingende plicht voor de landen. Men kan alleen maar
hopen op de goodwill.
De kloof tussen woorden en praktijk is altijd al groot
geweest. Er is niet veel hoop dat het vandaag en morgen anders zal zijn. Er werd in
het actieplan in ieder geval niet gekozen voor de radicale veranderingen die nodig zijn
voor een duurzame globale samenleving. Duidelijk is dat de economische belangen nog steeds
sterk opwegen tegenover de belangen van de derde wereld (armoede) en het milieu(vervuiling
en globale opwarming).
terug naar lijst
|
| 2002: HET INTERNATIONAAL JAAR VAN HET
ECOTOERISMEDe VN riep het
jaar 2002 uit tot het Internationaal Jaar van het Ecotoerisme. De VN
wilde daarmee de toeristen bewust maken van het gevaar dat ze betekenen voor de toekomst van het
milieu. Ze hoopt met dit initiatief bij te dragen aan de ontwikkeling van vormen van
toerisme die niet al te schadelijk zijn voor het milieu. Ze richt zich vooral op reizen
die zich tot doel stellen de natuur in verre ongerepte streken te bewonderen. Volgens de
organiserende reisbureaus leidt deze vorm van toerisme bij de plaatselijke bevolking tot
het besef dat hun gebied waardevol is. Bovendien brengt het geld in het laatje, wat dan
weer de bescherming van die gebieden mogelijk maakt.
Maar de term ecotoerisme dekt vele ladingen. De term wordt
gebruikt zowel voor een meerdaagse voettocht langs enkele berghutten als een werkvakantie
in een groot natuurreservaat of safaritochten in jeeps of terreinwagens in Kenia of in het
Krügerpark in Zuid-Afrika. Ook allerlei reizen naar exotische plekken, met een
avontuurlijk karakter, worden wel eens ecotoerisme genoemd. Sommigen overnachten in
tenten, anderen in blokhutten, nog anderen in luxueuze lodges, haciendas of paradores. Er
wordt nogal lichtzinnig omgesprongen met het voorzetsel eco-, omdat het goed
verkoopt. Maar de bedoeling van de UNO is dat er meer aandacht komt voor een vorm van
toerisme die verenigbaar is met duurzame ontwikkeling. Sommigen spreken dan ook van
duurzaam toerisme. Duurzame ontwikkeling betekent dat bij de ontwikkeling
van een streek voldoende rekening wordt gehouden met de bescherming van het milieu en de
menswaardige ontwikkeling van de lokale bevolking, niet alleen de huidige maar ook de
toekomstige generaties. Op de grote milieuconferentie in Rio de Janeiro (1992) werd in het
kader van duurzame ontwikkeling het toerisme genoemd als een economische activiteit die
arme landen direct en op plaatselijk ni-veau kan helpen om de ellende sterk te
verminderen, zonder het milieu aan te tasten.
kenmerken
De Wereldorganisatie voor Toerisme erkent dat er momenteel nog geen
consensus bestaat over een juiste omschrijving van ecotoerisme. Daarom geeft zij eerder
een aantal kenmerken aan die er kunnen toe bijdragen dat het toerisme minder belastend
wordt voor het lokale milieu en de mensen die in die omgeving wonen.
| Allereerst is ecotoerisme een activiteit waarin zowel de natuur en de
natuurobservatie als de traditionele cultuur van de bewoners van de bezochte gebieden een
hoofdrol spelen. Ecotoerisme gaat dus rechtstreeks in tegen de passieve consumptie waarin
de toerist alleen maar profiteert van het milieu en de bewoners. Het vraagt een actieve en
respectvolle betrokkenheid van de toerist op wat het vakantieoord te bieden heeft.
Ecotoe-risme is iets anders dan het massaal vervoeren van toeristen naar vreemde stranden
of oorden, waar ze dan op een onverantwoorde wijze het milieu belasten door vervuiling van
water, lucht en natuurgebieden. Niet zozeer het concrete individuele gedrag van de toerist
speelt hier een rol, maar vooral het geheel van de investeringen in dikwijls luxueuze
gebouwen en voorzieningen die de toeristen moeten aantrekken.
|
| Ecotoerisme omvat ook educatieve aspecten. Het moet de mensen aan het
denken zetten over de waarden en de eigenheden van de bezochte plaatsen. Hier krijgt de
leuze reizen om te leren een nieuwe invulling. Dit aspect is in het
massatoerisme van de laatste decennia haast volledig verloren gegaan. Op vakantie gaan
werd steeds meer alleen maar ontspanning en plezier. Ecotoerisme wil mensen opnieuw
sensibiliseren voor wat een regio te bieden heeft aan natuur, tradities, gastvrijheid en
morele waarden. Van de toerist wordt verondersteld dat hij zich openstelt en bereid is de
typische waarden van een streek te respecteren.
|
Ecotoerisme richt zich ook meestal op kleinschalig georganiseerde
activiteiten. Het werkt voor kleine groepen en wordt georganiseerd door kleine lokale
operatoren die niet uit zijn op groot geldgewin maar op het aanbieden van waardevolle
contacten met het milieu en de bewoners.
| Ecotoerisme wil hoofdzakelijk de negatieve impact van
het toerisme op de regio zoveel mogelijk beperken. Hier nijpt het schoentje wellicht het
meest. Toerisme vraagt nieuwe infrastructuur (wegen, hotels, accomodaties,
afvalverwerking) die onvermijdelijk een belasting vormt voor het milieu. Het komt erop aan
de nodige infrastructuur op een evenwichtige wijze in te passen in het milieu met zo
weinig mogelijk schade. Maar zullen de toeristen bereid zijn te verblijven in sobere
accomodaties en zich ecologisch en milieuvriendelijk te gedragen?
Dat vraagt ongetwijfeld een andere visie op vakantie en een andere ingesteldheid dan we
vandaag gewend zijn.
|
| Ecotoerisme zou ook moeten bijdragen aan de
ecologische en sociale ontwikkelingen van de lokale gemeenschappen. De bescherming van de
natuurgebieden moet worden ondersteund door de opbrengsten van het toerisme, vooral door
de inkomsten van plaatselijke organisaties en autoriteiten die belast zijn met het
onderhoud en het bewaren van die gebieden. Bovendien kan het ecotoerisme bijdragen aan het
scheppen van alternatieve arbeidsplaatsen die ten goede komen aan de plaatselijke
bevolking.
|
| Bij ecotoerisme moet de waakzaamheid en de zorg voor
de bescherming van het natuurlijk en cultureel patrimonium groter zijn dan bij het
klassieke toerisme. Dat geldt zowel voor de lokale bevolking als voor de toeristen. Beide
groepen moeten inzien dat ze er allebei belang bij hebben dat de toeristische activiteiten
niet vervuilend werken, maar de vakantiegebieden een nieuwe impuls naar duurzame
ontwikkeling geven.
|
Voor Vlaanderen werd in Brugge een
centrum voor ecotoerisme opgericht. Je kan hiervoor terecht op : www. duurzaamtoerisme.be en
op tel. 050/34.05.82
Verdere informatie in mijn artikel over 'VERVUILENDE VAKANTIES' in Mensen Onderweg (zie
hiervoor de gegevens in de pagina 'publicaties' onder de knop 'artikels 2002'.
terug naar lijst
|
Het fenomeen extreem-rechts blijkt niet meer te stuiten. Het blijkt dat over heel Europa grote groepen
kiezers misnoegd zijn en kiezen voor populistische partijen die
het extreem-rechtse ideeëngoed verdedigen. Eigenlijk is het geen keuze,
maar een viscerale opwelling van genoeg is genoeg. Ze laten zich leiden door
een populistisch-demagogische propaganda die hen beloften voorspiegelt met radicale
oplossingen voor enkele schrijnende problemen zoals onveiligheid, sociale achterstand,
migratie en vluchtelingen. We staan hier duidelijk voor een afkalving van de democratie,
een democratische aids die het immuunsysteem van de democratie volledig aantast. De meeste
kiezers nemen geen veranwoordelijkheid: groot absenteïsme, foertstemmen, geen inzicht in
de problematiek. Hier wordt het failliet van een kwantitatieve democratie duidelijk.
Zolang alleen het aantal stemmen telt, kan een deel van de kiezers de democratie
afschaffen door antidemocratische partijen de macht te geven. Laten we uiterst voorzichtig
zijn met de schuld te leggen bij de werklozen en de armste groepen van de arbeidersklasse.
In de meeste Franse steden haalt Le Pen meer stemmen in de residentiële burgerwijken dan
in de arbeiderswijken. Ook in Vlaanderen haalt Vlaams Belang heel wat
stemmen in meer begoede wijken (Wilrijk, Brasschaat, Schoten).
Het is niet makkelijk om een bevredigende
analyse te maken van het succes van extreem-rechts. Er wordt veel gesproken over
proteststemmen tegen de grote partijen die de noden van de bevolking niet ter
harte nemen. Het is erg bedenkelijk dat ongeveer 1 op 4 van de Vlamingen een
racistische partij ondersteunt. Het blijkt dat een deel van Vlaanderen zich
gewent aan het racistische standpunt. Maar wanneer racisme vanzelfsprekend
wordt, is het hek van de dam. We hebben dat gezien bij de opkomst van het
nazisme en de snelle doorbraak van Hitler in de jaren dertig.
Ik ben ervan overtuigd dat de problematiek erg
diep ligt. Je kan zoiets niet terugvoeren op één element, zeker niet alleen op
een partijprogramma of een coalities van partijen. Er zijn meerdere
oorzaken die elkaar wederzijds versterken:
- een zeer diep liggende frustratie bij een groot deel van
de Vlaamse bevolking na jaren van
achterstelling
op verschillende vlakken (economisch, cultureel, politiek). Het Belang speelt
hierop sterk in door haat te zaaien tegen de Walen. Hun demagogische
taal in verband met de miljardenstroom van Vlaanderen naar Wallonië is
daarvan de sterkste uitdrukking.
- machteloosheid t.a.v. de 'grote volksverhuizing' (cfr.
Hans-Magnus Enzensberger) die een bedreiging vormt voor de eigen cultuur. We hebben niet
leren omgaan met andere culturen en betalen daarvoor vandaag de tol. Dat geeft heel wat
problemen. Individuele ervaringen worden veralgemeend. Het gaat hier om een fundamentele
bestaansangst die groeit uit de onzekerheid van de toekomst en de onwennigheid van het
omgaan met 'vreemde'.
- de 'hype van onveiligheid': overal wordt over
onveiligheid gesproken en vooral de vreemdelingen worden met (straat)criminaliteit in
verband gebracht. Zo wordt het gevoel van onveiligheid op een erg overtrokken wijze
opgeroepen of versterkt.
- het Vlaams Belang krijgt teveel aandacht in
de media, vooral als partij die juist voor al deze items oplossingen schijnt
te willen creëren, terwijl in feite het Belang onbekwaam is om een goede
democratische politiek te voeren.
- de traditionele partijen hebben veel te weinig aandacht
voor wat er concreet bij de bevolking leeft. Ze houden zich vooral bezig met 'algemene'
oplossingen en zien het lokale te weinig als ankerplaats voor vernieuwing. Participatieve
democratie (de burger neemt reëel deel aan de organisatie van zijn belangen)
blijft zo
een illusie en mensen worden makkelijk apathisch. Dat leidt onvermijdelijk naar de
versterking van extreem-rechts.
Het wordt dus hoog tijd dat de democratische
krachten zoeken naar een kwalitatieve invulling van democratie, waarin
verantwoordelijkheid centraal staat. Het verkiezingsstelsel zal sterk verfijnd
moeten worden, niet alleen door grotere kieskringen of een kiesdrempel van 5%,
maar ook door het verbieden van partijen met fascistische en racistische
tendensen die de democratie uithollen of Europa willen afschaffen. Dit wordt een
dringende opgave voor Europa, zoniet kunnen we over enkele jaren de democratie
in Europa volledig ten grave dragen. Het extreem-rechtse front voert met verve actie voeren om onder de mom van
democratische rechten de democratie af te schaffen. De kiezer heeft dus duidelijk niet
altijd gelijk. Het gelijk van de kiezer houdt op waar de grens van
de democratie overschreden wordt en de democratie bijgevolg gevaar loopt. De democratie stoelt immers intrinsiek op de
humanistische waarden die voorlopig uitgedrukt zijn in de mensenrechten. Wie zich daar
niet aan houdt, vernietigt de democratie. Het populisme van extreem-rechts heeft daarvoor
geen respect.
terug naar lijst
Van 16 tot 23 maart 2003 werd in Kyoto (Japan) het
derde Wereldwaterforu gehouden,, waaraan 150 landen deelnamen..
Ter voorbereiding van dit forum verscheen op 5
maart het waterrapport van de VN met volgende conclusie: "Door de inertie
op politiek beleidsvlak en een bevolking die de ernst van het probleem niet genoeg beseft,
dreigt er de komende twintig jaar een immense wereldwijde watercrisis. En die zal leiden
tot honger, ziekte, dood en militaire conflicten."
De situatie is onrustwekkend. Ongeveer 20% van de
wereldbevolking, dus 1,2 miljard mensen, heeft geen toegang tot drinkwater. Zo'n
drie miljard mensen (de helft van de wereldbevolking!!) moeten het stellen zonder
behoorlijk sanitair. Elke dag sterven meer dan vijfduizend kinderen aan ziekten ten
gevolge van vuil water. Jaarlijks worden meer dan 200 miljoen
mensen getroffen door ziekten die verband houden met vervuild water of watertekort, met
ongeveer 2,2 miljoen doden, vooral arme mensen, tot gevolg. Als er aan de huidige gang van
zaken niets verandert, zal de crisis alleen maar erger worden.
De toenemende waterschaarste blijkt een van de grote
problemen van het volgend decennium te worden. Volgens het waterrapport van de VN
is de beschikbare watervoorraad per hoofd dramatisch gezakt sinds 1970 en
houdt die dalende trend aan. Wanneer tegen 2050 de wereldbevolking zou gestegen zijn tot
9,3 miljard mensen, zouden liefst 7 miljard mensen (verdeeld over zo'n 60 landen) met
watertekort te kampen hebben. Specialisten spreken in dit verband over een "water
shock" die even ernstig zou zijn als de oliecrisis van de jaren zeventig. De
waterschaarste zal bijna onvermijdelijk leiden naar conflicten tussen landen waarin
megasteden grote massas water opslokken. Het dreigt te leiden naar een sociale
explosie van de rijken tegen de armen. Tijdens de UNO-Habitat-conferentie in 1996
werd duidelijk dat bij het begin van de eenentwintigste eeuw vele landen slechts half
zoveel water zouden hebben als in 1975. En dat zelfs na de enorme verbeteringen en
grote uitgaven van het voorbije decennium voor watervoorziening en riolering. Volgens het
rapport zullen een samenloop van factoren (de uitgeputte waterreserves, de
bevolkingsexplosie, vervuiling en de opwarming van de aarde) ertoe leiden dat de
gemiddelde watervoorraad met een derde zal afnemen. Forecasts geven aan dat tegen 2025
wellicht 2,3 miljard mensen zonder drinkwater zullen zijn. Er zou de volgende
10 jaar 600 tot 800 miljard dollar nodig zijn om tot de minimale standaards te kunnen
komen. Een groot probleem hierbij is de noodzaak van goed waterbeheer en degelijke
waterleidingen. Veel drinkwater gaat verloren onderweg naar de gebruikers. Men sprak zelfs
van 45% in Bogota, 50% in Cairo en zelfs 58% in Manila. (In de industrielanden loopt dat
hooguit op tot 10%). Privé-ondernemingen voor watervoorziening ruiken hier veel geld. Zij
nemen patenten op het water in de landelijke gebieden en verkopen het dan aan hoge prijzen
in de armste wijken van de steden. Zij vragen 10 tot 20 maal meer voor het drinkwater dan
de stedelijke administraties die hun voorzieningen meestal hebben aangelegd in de betere
wijken. In sommige ontwikkelingslanden betaalt de arme bevolking twaalf maal meer
voor een liter drinkwater. In Jakarta is dat zelfs zestig maal duurder. Het spreekt
vanzelf dat er zo heftige, soms zelfs gewelddadige conflicten ontstaan tussen stedelingen
en dorpsbewoners omdat de eersten menen dat de laatsten zich onterecht verrijken door de
verkoop van water. Bovendien stellen zich grote vragen bij de zuiverheid van het verkochte
drinkwater dat wordt aangevoerd in pijplijnen die dikwijls naast rioleringen lopen die
onvoldoende beveiligd zijn. Bovendien sturen sommige privé-verkopers zelfs rioolwater
door de drinkwaterleidingen.
De VN-studie behandelt ook het gegeven dat de strijd om
water in de toekomst dreigende militaire conflikcten inhoud. Water is vandaag één
van meest kritieke gevaren voor de vrede tussen de landen en zal weldra de olie als inzet
van oorlog vervangen.Gordon Young, directeur van het Wereld Water Programma (WWP) van de
UNESCO zegt hierover: "Onenigheid over water voedt nu al onderhuids vijandelijkheden
in het Midden-Oosten, met name de landen voor wie het water van de Tigris en de Eufraat
levensbelangrijk is. Ook de voorraden van de Nijl, de Afrikanse waterader die negen landen
voedt, dreigen tot spanningen te leiden. En tussen de VS en Mexico is de Colorado
smeulende conflictstof. ... Het probleem is dat de politieke wil ontbreekt om extra
financiële inspanningen te leveren om het gros van de waterproblemen op te lossen. Maar
ondertussen worden wel gigantische bedragen besteed aan bewapening."
België scoort in het
wereldwaterrapport uitermate slecht wat de kwaliteit van ons water betreft. We staan
slechts op de 122ste en laatste plaats met een factor van -2,25. We scoren dus slechter
dan heel wat ontwikkelingslanden, zoals Rwanda (-0,78), Niger (-1,04) en India (-1,31).
Het best gerangschikt staat Finland met +1,85, Verenigd Koninkrijk staat op 4
met +1,42, Frankrijk staat op 10 met +1,13. |
Vlaams minister van Leefmilieu, Vera Dua, beweert dat
dit rapport steunt op oude cijfers. Het zijn cijfers uit de periode 1991-93. Uit een
onderzoek van de Universiteit van Luik, dat dezelfde methode en normen toepast als de VN,
blijkt dat we op plaats 70 staaan op 142. Het is nog wel niet schitterend, maar het is
niet zo desastreus als uit het rapport van de VN blijkt. |
Het Wereldwaterforum in Kyota ging op zoek naar
oplossingen tegen 2025. Vooral de drinkwatervoorziening in de Derde Wereld, het gebrek aan
irrigatiewater dat de voelselvoorziening bedreigt, de verdwijning van natte ecosystemen,
het risico van wateroorlogen (zoals bijvoorbeeld tussen Syrië en Israël) stonden op de
agenda.
Zullen de regeringen de moed hebben om eindelijk
voldoende kapitalen ter beschikking te stellen om aan deze dringende problemen een
menswaardige oplossing te geven?
verdere informatie: www.unesco.org/water/wwap
Een bredere probleemstelling over dit onderwerp kan je vinden in
mijn artikel in Mensen Onderweg, Tot de
laatste druppel??? - over de groeiende watercrisis, oktober
2003, info 281.
terug naar lijst
|