maatschappij 1

 

          

 

Home
Up

UPDATING:   19/03/2017

 

LEVEN  IN  VLOEIENDE  TIJDEN

 

Wij leven vandaag in wat we ‘vloeiende tijden’ zouden kunnen noemen. Alles verandert, niets schijnt nog vast te staan. Zekerheden vallen weg of vervagen, risico’s nemen zienderogen toe, werkgelegenheid fluctueert voortdurend, een vaste job komt steeds meer in vraag, de digitale revolutie confronteert ons met steeds nieuwe uitdagingen en met het gevaar de trein te missen. Internet, tweets en facebook vervluchtigen onze kennis van waarheid en onze vormen van communicatie, de groeiende migratiestromen brengen een hoge dosis onvoorspelbaarheid in het sociale weefsel, de onverkwikkelijke dreiging van terrorisme geeft mensen een onveilig gevoel. Alles lijkt wel in beweging, alles vloeit, verandert. Waar het vooral om gaat is dat de ervaring van te leven in zulke vloeiende tijden niet op de eerste plaats samenhangt met  het feit dat die dingen gebeuren, maar vooral met de snelheid waarmee het allemaal op ons afkomt en met het onvoorzienbare dat ons onzeker maakt. We worden dikwijls door elkaar geschud en moeten ons voortdurend heroriënteren.

Vloeiende tijden. Ik heb voor dit onderwerp gekozen naar aanleiding van het afsterven  op 9 januari  2017 van Zygmunt Bauman, een van de grootste denkers van de laatste vijftig jaar. In 2000 schreef hij zijn fameuze boek ‘Liquid Modernity’  (Ned. vertaling: Vloeibare tijden, 2010), waarin hij laat zien hoe alle zekerheidsverschaffende structuren (van staat en industrie tot gezin en persoonlijke identiteit) opgelost zijn in een samenleving van vloeiende stromen die alles in vraag stellen en ons doen wankelen. Sociale vormen en instituties krijgen thans onvoldoende tijd om zich te consolideren en kunnen niet langer dienen als referentiekader voor ons handelen en onze langetermijnoriëntaties. Bauman was een sterk inspirator voor verschillende generaties progressieve denkers en burgerbewegingen. Ook ikzelf ben in mijn denken sterk beïnvloed door zijn visies rond verandering en maatschappelijke opbouw. Daarom wil ik deze inleiding zien als een eerbetoon aan deze grote denker.

vloeiend / vloeibaar

De woorden vloeiend en vloeibaar  liggen heel dicht bij elkaar. Vloeien geeft een feitelijke situatie weer, het moment van het gebeuren, vloeien is bewegen,  stromen. Vloeibaar verwijst eerder naar de mogelijkheid tot vloeien, in staat zijn tot vloeien, een eigenschap om in beweging te komen.  Ik kies voor ‘vloeiende’ tijden omdat deze uitdrukking meer wijst op het proces dat aan de gang is dan wel op wat mogelijk is.

Wat betekent ‘vloeiend’? ‘Vloeiend’ is het tegengestelde van ‘vast’, ‘solide’.   Volgens de fysica kunnen vloeistoffen en gassen de tangentiële kracht die dingen tot een geheel verbindt niet vasthouden, terwijl bij vaste voorwerpen dat wel het geval is, zelfs wanneer die onder spanning gezet worden zoals bij draaien of buigen. Dat is een gevolg van het feit dat bij vloeibare stoffen moleculen slechts in een geordende reeks behouden blijven over weinige moleculaire doormeters, terwijl bij vaste stoffen de structurele verbinding van de atomen veel verder draagt en ze bijgevolg ook meer stabiliteit geeft. Vloeibare stoffen kunnen, anders dan vaste stoffen,  niet makkelijk voor enige tijd hun vorm bewaren. Ze kunnen als het ware zich niet ruimtelijk vastzetten, ze zijn op elk moment klaar om te veranderen. Voor hen telt de voortdurende vloeiing in de tijd, meer dan de ruimte die ze voor een langere tijd  innemen, ruimte is voor hen slechts wat ze opvullen voor een kort moment. Vaste stoffen hebben een duidelijk omschreven ruimtelijke dimensie en verminderen de impact van de tijd. Terwijl vloeibare stoffen met het vloeien van de tijd meevloeien, zetten solide stoffen zich in een ruimtelijke dimensie vast en overleven de tijd. Zo kunnen tradities en ruïnes als ruimtelijke gegevens zelfs buiten de tijd raken, letterlijk outdated, verouderd, zelfs tot het karikaturale toe. Vloeistoffen zijn ook uitermate mobiel en kunnen zich aan alle vormen aanpassen. Ze bestaan juist in het vloeien zelf. Je kan ze wel vastzetten in bepaalde vormen (een kan, een tas, een vat, een zwembad), maar bij de minste scheur, opening of duw beginnen ze opnieuw te vloeien. Vloeistoffen bestaan slechts echt als mobiel.

Deze wetten en ideeën uit de natuurkunde kunnen we makkelijk overzetten naar de concrete omstandigheden van onze tijd. We leven in een tijd waarin dingen slechts een korte reikwijdte hebben en als het ware permanent vloeiend zijn. De sterkere verbanden vanuit traditie, sociale patronen en maatschappelijke structurering, die soms zelfs lange tijd in stand werden gehouden, brokkelen geleidelijk af en worden langs alle kanten overspoeld door een onstuitbare vloed van nieuwe ideeën, acties, internet, social media, tweets, dreiging, migratie, terrorisme, noem maar op. We leven in een tijd die reeds door Marx werd voorspeld als een ‘melting of solids’, het wegsmelten van de vaste structuren en verhoudingen.

van vaste vestiging naar nomadisme 

In de huidige tijd zijn patronen en configuraties niet langer ‘vooraf gegeven’, laat staan vanzelfsprekend, zodat de individuen voor een goed deel ontdaan zijn van de beperkende en stabiliserende macht van tradities en voorgegeven structuren. Mensen leven nu in een tijd waarin alles snel verandert, het vaste verliest zijn aantrekkingskracht, vele nieuwe vormen van denken en leven stromen over hen heen, dikwijls in ongestructureerde settings. Informatie gaat snel heen en weer en spreekt zichzelf dikwijls tegen. Deze vloeiende toestand van samenleven brengt uiteraard veel spanning teweeg, hij dreigt zelfs onze dagelijkse structuren te ontwrichten. Mensen voelen zich niet alleen onwennig, maar zijn  ook verward, ze weten niet goed meer hoe het allemaal moet, ze worden onzeker en angstig. Ze hebben schrik hun veilige verworvenheden te verliezen, migratiestromen, digitalisering en globalisering bedreigen hun werkgelegenheid, het terrorisme ontneemt hen het gevoel van een veilige wereld. Het samenleven, zeker de werkplek,  wordt dikwijls te complex en te veeleisend.  Burnout, het verlies van de eigen zekerheid en/of identiteit, wordt schering en inslag. Ultrarechtse en populistische politici en groeperingen maken er dankbaar gebruik van om hun behoudsgezinde opvattingen en maatschappijpatronen door te drukken.  In de huidige fase van het proces van het vloeibaar worden van onze tijden is een sterke politiek-maatschappelijke terugslag merkbaar: het uit zich in het feit dat mensen zich laten bekoren door stemmen die hen een veilige haven voorschotelen door terug te keren naar de zekerheiden van vroeger: Trump, Le Pen, Wilders, Farage, De Winter, Frauke Petry, e.a. Deze ontwikkelingen zijn niet te onderschatten, we moeten hun bedreiging ernstig nemen. Ze kunnen veel schade aanrichten aan onze leefpatronen en interacties. Hun conservatieve opvattingen van terugkeer naar de goede oude structuren in de stijl van ‘make America great again’ blijken vandaag heel wat mensen aan te spreken.

Toch ben ik ervan overtuigd dat het om achterhoedegevechten gaat. Ze raken wel een teer punt van de huidige tijd aan, ze wijzen op dingen die deels vastgelopen zijn, maar ze getuigen van de verkeerde actie. Hun weg is niet vooruit, maar terug. En terug betekent uiteindelijk achteruit. Zulke opvattingen sluiten niet aan bij wat de hedendaagse wereld beweegt,  al doen hun protagonisten het zo wel uitschijnen. Zulke opvattingen zijn eerder als zombies, als concepten die tegelijk dood en levend zijn. Ze kunnen slechts alleen leven in het donker. Ze hebben schrik voor het licht van de nieuwe morgen. Ze staan onvoldoende open voor het feit dat de condities van onze samenleving radicaal veranderd zijn en niet meer teruggedraaid kunnen worden. Om echt te kunnen leven in een vloeiende tijd zullen we onze traditionele opvattingen en leefpatronen fundamenteel moeten herdenken. Ik ben ervan overtuigd dat we leven op de drempel van een nieuw tijdperk, namelijk in de overgang van territoriale gebondenheid en het daarmee verbonden protectionisme (eigen volk eerst, America First) naar een universele gelijktijdigheid. Bij deze gelijktijdigheid gaat het  niet over teleportatie waardoor we fysiek onmiddellijk overal kunnen zijn of digitaal naar overal verplaatst kunnen worden, maar over een manier van leven waarin we op ieder ogenblik met iedereen en overal ter wereld verbonden kunnen zijn. Dat houdt dan ook in dat we onze beperkte opvattingen die gebonden zijn aan onze lokale omstandigheden en patronen  moeten leren overschrijden naar een globale verbondenheid waarmee we echt wereldburgers worden. We staan hier vandaag uiteraard nog maar aan het prille begin van een lang proces van mentale globalisering. Onze hersenen zijn tot nu toe haast uitsluitend ontwikkeld op basis van lokale inputs en kunnen zich bijgevolg moeilijk open stellen voor ruimere inputs, laat staan universele denk- en handelingspatronen. Onze historische evolutie heeft ons weggeleid uit het nomadisch, rondtrekkend bestaan en heeft ons tot ‘settlers’ gemaakt die het principe van de lokale territorialiteit hoog in het vaandel schreven en dat tot in het nationalisme toe. Onze hersenen zijn hersenen van ‘settlers’ geworden en bijgevolg erg bekrompen. Maar deze periode van onvoorwaardelijke superioriteit van sedentarisme en lokale vestiging met alle veiligheid en protectionisme erbij wordt geleidelijk overruled door een nieuwe vorm van nomadisme. Dit proces gaat uiteraard langzaam, maar als je met open oog de evolutie van de laatste vijftig jaar bekijkt, dan merk je hoe snel alles veranderd is en hoe vloeiend alles geworden is. Mensen reizen de hele wereld rond, de vermenging van de volkeren is sterk toegenomen en dat niet alleen door de huidige migratie- en vluchtelingenstromen, informatie over de hele wereld is onmiddellijk beschikbaar en rolt dagelijks onze huiskamers binnen en tekent zich op onze smartphones, onze verbruiksgoederen en technische apparatuur verouderen haast met de dag, werkgelegenheid verschuift in een snel tempo niet alleen naar lagelonenlanden maar ook door aard van het werk zelf in zijn technologische ontwikkeling, onze wooncondities en de samenstelling van onze gezinnen zien er heel anders uit dan twee decennia geleden, de  verstedelijking neemt  in een tot nu toe ongezien tempo toe, ga zo maar verder. Het wordt hoog tijd dat we ons voluit instellen op deze nieuwe ontwikkelingen en zoeken naar nieuwe levensstijlen. Of willen we zijn als die wat vreemde mens die nog schichtig en wanhopig op zoek gaat naar een telefooncel of een praatpaal langs de autoweg in een tijd waarin haast iedereen over een smartphone beschikt en telefooncellen en praatpalen verdwenen zijn?  

disruptief denken en handelen 

Zoals we reeds eerder hebben gesteld zijn vloeiende tijden zoals de onze dikwijls ook tijden van ontwrichting. Onze wereld is immers onvoorspelbaarder dan ooit. De samenleving heeft veel te verduren van ontwrichtende invloeden. Ontwrichting is een erg hybride gebeuren, erg ambigu. Ontwrichting kan verschrikkelijk negatief  en verwoestend zijn, mensen tegen elkaar opzetten tot bitse en vernielende oorlogen toe. Maar daartegenover kan ontwrichting   ook  de basis zijn voor vernieuwing, voor het creëren van nieuwe toekomst. De oude vaste structuren beantwoorden dan niet meer aan de nieuwe tijdsgeest waarin  niet alleen permanente verandering, maar ook radicale vernieuwing centraal staat. Men noemt dit disruptieve vernieuwing. We mogen disruptie niet zozeer zien als verwoesting,  afbraak, verbreken, maar eerder als een innovatief model waarin de dingen die bestaan steeds sneller verouderen en verdwijnen en nieuwe dingen steeds meer en sneller ongebaande paden verkennen en exploiteren. Disruptie is niet per se bedreiging, maar vooral een kans tot innovatie. Dat hierdoor spanningen en conflicten ontstaan is vanzelfsprekend, maar het is vooral een uitdaging om het nieuwe te herkennen en positief te ontwikkelen. Waarom moeten we het nieuwe altijd maar opzij schuiven en  wachten tot we met het oude niet meer verder kunnen  en we dan – dikwijls veel te laat – het nieuwe toch moeten aanvaarden? Denk er maar eens over na hoeveel verzet tegen nieuwe dingen, tegen nieuwe leef- en gedragspatronen, tegen nieuwe ideeën alles zodanig heeft vertraagd dat vele kansen verloren gingen en de samenleving dikwijls verzandde in dehalfslachtigheid van een welles nietes spel en dat niet alleen in de samenleving als geheel, maar ook concreet in de school, in het gezin, in de vriendenkring, de sociale bewegingen, enzovoort. Zulk verzet tegen het nieuwe komt helaas dikwijls voort uit gevoelens van onveiligheid, onzekerheid, angst om dingen te moeten afgeven waarin men zich goed voelt, onwennigheid t.a.v. het nieuwe. Het was ook dikwijls een gevolg van krampachtigheid, onkunde, zich machteloos voelen, dingen niet aankunnen enzovoort.  Daar tegenover staat dat disruptief denken een toegevoegde waarde aanbrengt, namelijk innovatie als kans tot verbeteren, het doen oplichten van interessante dingen die anders in de duisternis voorbijgaan, accenten leggen die iets nieuws doen ontstaan, nieuwe voorstellen op tafel leggen die dikwijls nog vervreemdend aandoen, iets beginnen waarvan de meeste denken dat het niet kan. We maken dit vandaag mee in de pop-upcultuur, het  ontstaan van nieuwe dingen, nieuwe acties, nieuwe events. Zij zijn het actuele gezicht van wat er in onze vloeiende tijden aan de gang is,  niet alleen in de economie, maar ook in theater, sport, literatuur, muziek, sterren komen, sterren gaan, alleen Elvis blijft bestaan, zong de betreurde Luk De Vos in zijn prachtige song Mia. Elvis, het type-icoon van een vernieuwende stroming. In disruptieve of noem het vloeiende tijden blijft doorheen het gewoel van talloze pop-ups de stroom van vernieuwing bestaan. Daarom zingt Luk De Vos verder: Mia heeft het licht gezien. Ze vraagt: kun jij nog dromen?

Een nadrukkelijke vraag is dat voor ieder die om onze samenleving bekommerd  is en zeker voor hen die er de opvoeding en vorming ter harte nemen. Daarom moet onze aandacht zich meer en sterker gaan richten op het herdefiniëren van onze leefmodellen, van onze groeistrategieën en van de nodige verbeterprogramma’s om het effect van disruptie te maximaliseren. Het komt er op neer om bij te blijven en nieuwe ontwikkelingen te omarmen. Waar het  vroeger dikwijls voldoende was om een aantal dingen anders te doen om van vernieuwing te kunnen spreken, moeten we nu de zaken radicaal durven herdenken, omdat we in een tijdperk zijn terechtgekomen waarin de omgeving dusdanig veranderd is dat de meeste bestaande leefmodellen ontoereikend zijn om invulling te geven aan de nieuwe wereld en wat de mensen daarin verwachten. Disruptieve innovatie is een mindset geworden , een denkpatroon dat een integraal deel van onze leefwereld moet worden. Het is een haast apocalyptisch beeld waarin we staan voor een schrikwekkende, ontwrichtende afgrond die we over moeten, een paradigmawissel in onze geschiedenis.  Zulke paradigmawisseling is geen individuele kwestie, zelfs niet alleen lokaal, maar wereldomvattend.  Ze moet werken als een virus. Zullen we daartoe echt bereid zijn? Langer wachten is volgens mij funest.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

CONNECTIVITEIT:  EEN  NIEUWE  PARADIGMASHIFT

-       een uitdagende stijl binnen onderwijs -

 

In de huidige maatschappij ontstaat er een nieuw paradigma, een nieuw referentiekader van waaruit wij de werkelijkheid interpreteren, een nieuw wereldbeeld: het paradigma van de technomorfie, waarin de grenzen tussen techniek en natuur geleidelijk verdwijnen. De techniek begint een natuurgelijke techniek te worden. Zij dringt binnen in de zelfproductie van het levende. Een van de belangrijkste kenmerk van deze nieuwe digitale wereld is connectiviteit, een wereld waarin we niet alleen NEVER OFFLINE zijn, maar ook ALWAYS CONNECTED. Mark Zuckerberg, de CEO van Facebook, wilt er zelf voor garant staan dat over niet al te lange tijd, alle mensen op aarde met elkaar digitaal verbonden kunnen zijn. Maar wat betekent verbonden zijn in deze nieuwe verschijning? Hoe grijpt die connectiviteit in op het menselijk leefpatroon en welke nieuwe levensstijl zal daaruit ontstaan? Hoe dienen wij binnen het onderwijs daarmee rekening te houden?

 

1.      Wat is connectiviteit?

 De term connectiviteit komt van het woord connectie: nexus (knoop) en con (cum - samen). Het betekent dus samenknopen, samenhang,  band,  relatie, met name van mensen onderling. In afgeleide zin wordt het ook gebruikt voor een verbinding tot stand brengen tussen apparaten, soms wordt het zelfs gebruikt om de compatibiliteit tussen systemen aan te geven.

Voor het woord connectiviteit vind je online twee betekenissen:

1)      De manier waarmee verbindingen met andere (bedrijfs)systemen worden gemaakt.

2)      De aansluitbaarheid van verschillende computersystemen van diverse leveranciers via telecommunicatienetwerken.

In deze betekenis blijft het woord connectiviteit dus omschreven als een louter technische term. De Nederlandse jurist Eric Boonstra heeft een ruimere definitie uitgewerkt: j het vermogen tot het aangaan van interactieve sociaal getinte verbindingen met gelijkgestemden binnen een digitaal netwerk. Eric Boonstra beschouwt de huidige gelijkgestemdheid vooral als een druk van de massa waardoor het bijna onontkoombaar is om niet meer van sociale media gebruik te maken. Jongeren gebruiken het meeste sociale media als hun primaire communicatiemiddel.

In de jaren zestig van vorige eeuw bracht de Canadese filosoof Marshall McLuhan (1911-1980) een veelbesproken stelling  naar voren in zijn boek The Medium is the Message, waarmee hij bedoelde dat het communicatiemiddel een beslissend stempel drukt op de betekenis van de boodschap. Een boodschap bestaat volgens hem uit verschillende factoren. Niet alleen het zuivere woord of de vaste betekenis, maar ook de wijze waarop ze gebracht wordt is een bepalende factor bij het overbrengen van de inhoud. We gaan nu een stap verder. De Nederlandse schrijver Eric Kluitenberg zegt: Not the medium but the social connection is the message. Connectiviteit is een bepalende factor geworden voor hoe we informatie filteren en waarderen binnen onze sociale contacten en dat zeker in de sociale media.

Het met elkaar geconnecteerd zijn staat centraal.  Vooral jongeren voelen vandaag een enorme druk en dwangmatigheid om continu te communiceren met als doel zichzelf te profileren. Dat wordt nogal te makkelijk weggezet als negatief. Sociale media zijn voor hen – en in grotere of kleinere mate ook voor ons -  een belangrijke esthetische expressievorm die net zo van invloed is op stijl, uitstraling en imago als de kleding die we dragen en de apparaten die we gebruiken. Verschillende onderzoeken wijzen uit dat voor de meeste tieners online communicatie een positief effect heeft op hun zelfvertrouwen en zelfs op de kwaliteit van al bestaande vriendschappen.. Volgens Sheila Kamerman, journaliste bij het Nederlandse NRC Handelsblad, zijn deze positieve resultaten  óók logisch. Als mensen controle hebben over de manier waarop ze zichzelf aan anderen presenteren, vergroot dat het zelfvertrouwen.

 

 

2.      interactie en selfiecultuur

 Zijn de sociale media slechts systemen die mensen in een vast patroon sturen of gevangen zetten of zijn sociale media ook een uitzonderlijke kans om op een positieve wijze interactie organiseren tussen mensen die gelijkgestemd zijn?  

2.1. The engagement pyramid

Interactie is op de eerste plaats een proces van uitwisseling tussen twee of meerdere actoren. Deze uitwisseling gebeurt altijd rond een bepaalde inhoud (content). De Amerikaanse expert in social media Charlene Li heeft een Engagement Pyramid ontworpen die een goed inzicht geeft in de verschillende lagen van betrokkenheid bij het interactie proces.

Social Media Engagement Pyramid (Altimeter/Charlene Li).

De eerste laag is kijken  (watching). Op dit niveau nemen mensen alleen content op  zonder er onmiddellijk  op te reageren.

Het tweede niveau bestaat uit delen (sharing). Hier gaat het over mensen die hun eigen content aan anderen willen doorgeven of met hen delen. Het gaat om een actief gericht zijn op (anonieme) anderen, zonder expliciet antwoord te verwachten.

Het derde niveau bestaat uit reageren (commenting). Hier ontstaat wederzijdse betrokkenheid, er wordt gereageerd op een boodschap, een content. Dikwijls zijn het slechts eenmalige reacties, maar soms kan er een levendige uitwisseling op gang komen.

Het vierde niveau is dat van produceren (producing). Hier gaat het over het creëren, publiceren en distribueren van zelfgemaakte content, zoals websites, blogs, podcasts, foto’s en video’s. Deze fase van interactie ligt aan de basis van het ontstaan van grotere verbanden tussen mensen en groepen mensen.

Het hoogste niveau van interactie is dat van verbeteren of remediëren (curating). Hierbij gaat het om bezig te zijn met de ontwikkeling van een content of een initiatief, het versterken van de inhoud of de vormgeving. Dit staat eigenlijk model voor het opbouwen van online communities waarin mensen als gelijkgestemden met elkaar allerlei contents willen delen.

 

2.2.            feedback  

Hoe kan je nu van interactie spreken binnen de sociale media? Om interactie te bekomen of om reacties op te roepen moet je gelijkgestemden over zien te halen om iets te doen met jouw content. Interactie ontstaat maar als de anderen bereid zijn te reageren op wat jij deelt. De mening die uiteindelijk gevormd wordt komt niet alleen van de originele content, maar van een rijke verzameling aan meningen en opinies van gelijkgestemden binnen de kleine of grote community.  Zo schreef David Carr, columnist van the New York Times, zeer typerend dat de kracht van Twitter bestaat in het luisteren naar een collectieve stem. Hier raken we de stelling van Eric Kluitenberg dat niet het medium, maar de sociale connectie de boodschap is.

 

2.3. profilering en camouflage

 Sociale media zijn voor veel mensen belangrijk geworden om hun ‘sociale lifestyle’ vorm te geven. Hoe willen mensen zich in de connectiviteitscultuur profileren, De keuzes die gemaakt worden zijn op basis van verstand (welke verhalen deel je?), op basis van gevoel (wat houd je bezig en wat ga je tonen?) en op basis van expressie (welke stijl en uitstraling moeten je imago bepalen?).

Belangrijk in deze keuzes is dat mensen willen opvallen. Men wil gezien worden. Vandaar ook het grote succes van foto’s, vooral van selfies. De geproduceerde content is gericht op aandacht, interactie en verspreiding. Men heeft hierbij dan ook geen grote moeite om de waarheid over zichzelf wat te verdraaien om beter te kunnen opvallen.

In feite gaat het in de sociale media om een digitale reductie. Het sociale gedrag wat we online vertonen is feitelijk slechts een gereduceerde representatie van iets wat we in het echte leven doen. Als je een profiel aanmaakt op een sociaal netwerk doe je onvermijdelijk aan een soort zelfreductie. Maar deze reductie is niet bedoeld als een waardevermindering, maar als een causaal element dat contact tussen nieuwe vrienden tot stand brengt. Daarom past Neil Leach, professor architecturale theorie in Californië, hierop het concept van camouflage toe. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat visuele strategieën deel uitmaken van het menselijk handelen (zowel online als offline). Wij identificeren onszelf aan de hand van beelden. Deze beelden zijn als het ware een simulatie van wie we zijn en hoe we de wereld rondom ons zien Volgens Neil Leach is camouflage een mechanisme waarmee een individu zichzelf een plaats kan geven binnen een bepaalde culturele setting. Camouflage is een symbolisatiemodus die werkt als een vorm van connectiviteit.

Als we hierop doordenken, kunnen we misschien wel stellen dat in het digitale tijdperk mensen twee levens hebben, niet na elkaar, maar simultaan. Dit tweede leven is een internetleven dat voor velen belangrijker is geworden dan het echte leven. Meestal presenteren ze echter een betere versie van zichzelf. Hoe waarachtig zijn de profielen die we te lezen krijgen in de sociale media?

2.4.  de cultuur van de selfie

De digitale wereld leert ons te functioneren in deze reductie en brengt zo een nieuw camouflerend communicatiepatroon tot stand dat uiteindelijk de basis vormt voor een nieuwe sociale ‘life style’.  Het beste voorbeeld hiervan is de cultuur van de selfie.

De vraag is of het systeem van selfies al niet van alle tijden is. De selfie is een hedendaagse expressievorm van wat mensen altijd al wilden. Reeds Hegel beweerde dat erkend worden door anderen de bevestiging van het zelf is. Erkenning is de basis voor het menselijk ego. In de schilderkunst is het zelfportret reeds sinds lang bekend.

Het grote verschil met de klassieke schilderkunst is dat het bij huidige selfiecultuur gaat om een massacultuur. In de klassieke schilderkunst zijn de portretten en zelfportretten voorbehouden aan een kleine, rijke elite. Dit gebeurt ook vandaag in de magazines van de royalty- en celebritycultuur, waarin bekende figuren (koningen, prinsen, artiesten, actrices, BV’s, enzovoort) zichzelf zo heftig mogelijk in de publiciteit brengen om hun branding voortdurend te versterken. In de huidige cultuur van de selfie gebeurt bij benadering hetzelfde, maar nu krijgt iedereen de kans om deel te nemen aan deze manifestatie. Hier raken de elitaire celebritycultuur en de massacultuur van de selfie elkaar.

Men kan zich tegenover dit fenomeen negatief of positief opstellen. Sommigen stellen dat men in dit fenomeen de vorm boven de inhoud stelt en het dus alleen maar een mooie lege doos is.    Men kan zich er ook positief tegenover opstellen. Men krijgt een heel ander beeld van de selfie, als men ervan uitgaat dat hij draait om zelfverkenning, het zoeken naar wie men is. Bovendien is  de selfie  ook een gemakkelijke manier van zelfexpressie, een uiting van creativiteit.

Het selfie is het moderne ritueel om aan zelfontdekking te doen en dat door de ogen van anderen. Het geeft mensen een gevoel van importantie en bevrediging. Het oog van God is het oog van de camera geworden.. Jezelf zo heftig op sociale media manifesteren is een oppervlakkige en vluchtige manier om naar transcendentie te zoeken, het overstijgen van zichzelf. Het is ook een manier om jezelf te verwezenlijken. Nu je niet meer wordt gevormd door afkomst of sociale positie, kun je je mee bewegen in de zwevende wereld van het bekend en beroemd zijn, zo niet op macro- dan toch op microschaal.

 

 

3.    het nieuwe digitale tijdperk

De wereld wordt alsmaar kleiner dankzij het wereldwijde web. Allerlei sites stellen ons in de gelegenheid mee te doen, mee te praten en mee te werken, zoals Facebook, Twitter, MySpace en Hyves Het digitale tijdperk is echt begonnen.

3.1.  radicale zichtbaarheid

In het begin van de negentiende eeuw ontwikkelde de Engelse filosoof Jeremy Bentham het architecturaal systeem van het Panopticon, het gevangenissysteem waarin de gevangenen volledig zichtbaar werden gemaakt voor de bewakers. Nu vandaag het web evolueert van een platform voor onpersoonlijke data tot een internet van mensen, keert Benthams industriële inspectiehuis  terug, maar dan in digitale vorm, niet meer als gevangenis, maar in de vorm van een digitale leef- en speelplaats. Waar bij Bentham de mensen werden onderworpen aan uitstalling (exhibitie), stellen de mensen zich nu zelf steeds meer en meer ten toon in een digitale wereld (exhibitionisme).

De Amerikaanse sociale-mediakenner Clay Shirky noemt het internet het ‘verbindende weefsel van de samenleving en Hilary Clinton beschreef het als het ‘nieuwe centrale zenuwstelsel van de aarde’.. We evolueren steeds meer naar wat Shirky  een ‘zelfverkozen leesbaarheid’ noemt. Die zelfverkozen leesbaarheid en zichtbaarheid zijn wellicht de basisstappen naar het nieuwe paradigma van connectiviteit.

3.2. impact op leven en werken

Wat is de impact van het digitale tijdperk op ons leven en ons werken? Dit wordt goed weergegeven in het schema van de Nederlandse mediakenner en auteur Peter Hinssen. Voor hem is de digitale wereld ‘het nieuwe normaal’.  (Digitaal is het nieuwe normaal. De revolutie is begonnen., Uitgeverij Lannoo, 2010). Hierbij volgen enkele typische aspecten van de evolutie van web 1.0 naar web 2.0. Deze termen duiden op een verschuiving in de manier van omgaan met internet.

 

Peter Hinssen gaat uiteindelijk iets verder dan Eric Kluitenberg (the social connection is the message) wanneer hij stelt ‘response is the message’. Connectiviteit mag zich in geen geval beperken tot one-way communicatie, ze is een communicatiepatroon waarin het antwoord direct meegerekend wordt in de boodschap. Zonder antwoord is de boodschap onvoltooid.

In de vermenigvuldiging van het respons en het verbinden van meerdere, soms zelfs talloze respondenten ontstaat netwerking. Op dit vlak staan we vandaag nog maar aan het begin van de digitale revolutie. Netwerken zorgen er geleidelijk voor dat connectiviteit onze dagdagelijkse realiteit wordt. Volgens de befaamde Wet van Moore (1965) verdubbelt het aantal transistors in een geïntegreerd circuit of schakeling ongeveer alle twee jaar. Maar sinds 1965 is door de verdere miniaturisering van de transistoren de functionaliteit binnen de micro-elektronica enorm togenomen. Naast digitale functies (rekenkracht, gegevensopslag) worden ook analoge functies (sensors en actuatoren, antennes voor draadloze communicatie, batterijen, enz.) in de chip ingebouwd. Deze trend staat bekend als 'More than Moore'.

Door deze enorme toename van de technologische communicatiemogelijkheden wordt voortdurend alles (niet alleen mensen, maar ook dingen en ideeën) onderling verbonden in netwerken. Dit heeft gigantische gevolgen voor onze manier van leven omdat we zelf zullen moeten leren functioneren als een schakel in een netwerk dat we niet in handen hebben en ons stuurt. De Clark Shirky (Iedereen: Hoe digitale netwerken onze contacten, samenwerking en organisaties veranderen, Business Contact, 2008) onderscheidt vier stadia in dit leerproces, waarbij elk volgend stadium een intensievere vorm van samenwerken binnen netwerken betekent:

1.    leren ontdekken wat ‘delen’ betekent

2.    leren hoe en met wie we ervaringen uitwisselen en waarom dat ons verrijkt

3.    leren hoe je jouw omgeving ontwikkelt door samen iets op gang te zetten

4.    leren hoe je je aan elkaar kunt verbinden om iets te ondernemen.

 

3.3.connectiviteit, controle en privacy

De collectieve kracht die in de connectiviteit van de sociale media zichtbaar wordt brengt  uiteraard ook problematische effecten met zich mee.

Een eerste probleem is het mogelijke verlies van de eigen individualiteit. Dit beperkt zich niet tot het feit dat men alles niet zelf meer kan controleren en ordenen, maar het gaat veel verder. Het blijkt zelfs de hersenen van de internetgeneratie geleidelijk veranderen. Uit diverse recente onderzoeken blijkt dat veelvuldig internetten en gebruik van sociale media de hersenen van jongeren herprogrammeren, waardoor hun vermogen zich langdurig op één onderwerp of één persoon te concentreren gestaag afneemt. Volgens de wereldberoemde hersenchirurg Nora Volkow zou deze vorm van 'digitale stimulatie' zelfs te vergelijken zijn met de effecten van drugs, omdat onze hartslag en bloeddruk er door beïnvloed worden. Het gevolg is dat er een soort elektronische variant van AD(H)D kan ontstaan, waardoor kinderen en jongeren niet langer onderscheid kunnen maken tussen hoofd- en bijzaken en zich enkel laten leiden door hun impulsen.

Een tweede probleem dat zich stelt is de toenemende controle. Naarmate connectiviteit leidt naar grotere collectiviteit, wordt controle op denken, gedrag en handelen steeds groter. We denken hier vooral aan de wijze waarop sociale media naast het communicatieproces ook een controleproces ontwikkelen. En dan niet alleen van individu op individu (man-vrouw, ouders-kinderen, enzovoort), maar ook binnen de processen van de sociale media zelf.  Doordat mensen steeds meer gegevens uit de persoonlijke levenssfeer op internet brengen, hebben ze ook steeds minder controle over wat er met die gegevens gebeurt en hoe allerlei instanties (politie, werkgevers, douane, bedrijven, grootwarenhuizen, internetproviders, enzovoort) stelselmatig het gedrag van de mensen controleren. Zonder het te beseffen worden de gebruikers van de sociale media permanent gevolgd in hun handel en wandel.

Nauw in verband hiermee staat een derde probleem: de bedreiging van de privacy of misschien  een veranderende visie op privacy. Hoe verder de technologie zich ontwikkelt, hoe meer de anonimiteit in het gedrang komt en daarmee ook onze privacy. En het gaat niet meer alleen over verzameling en analyse van persoonsgegevens door overheden en bedrijven. Ook het ‘internet of things’ vervult die functie (Samsung, Google, Tesla, enzovoort).  Ook de ingeplante chip als controlemechanisme is niet ver meer weg. Naarmate de wereld digitaler wordt, worden steeds meer data over ons doen en laten opgeslagen in allerlei databanken. Zelfs de slimme toestellen in onze huiskamers zullen alle gegevens opslaan en naarmate ze ‘connected’ zijn die gegevens ook doorgeven aan bepaalde instanties (overheden, bedrijven, providers, mediagiganten, scholen, enzovoort). Naarmate er ook meer implantaten komen, stelt zich de vraag hoe nog kan voorkomen worden dat het brein zélf wordt gehackt of van buitenaf in de gaten wordt gehouden. Het laatste bastion van menselijke privacy, het brein, zal dan overal gelezen kunnen worden. Is dit louter science fiction of wordt het werkelijkheid tegen 2050?  Geleidelijk zullen we er aan wennen en we een andere visie op privacy moeten ontwikkelen. We kunnen ons vandaag moeilijk voorstellen hoe die er binnen een kwarteeuw  zal uit zien.

 

 

 

 

4.     connectiviteit: een uitdaging voor het onderwijs

 

In de ontwikkeling van het digitale tijdperk heeft het onderwijs een enorme rol te spelen,  zeker in de morele evolutie van het connectiviteitsproces.  Hoe kunnen wij de jongeren van vandaag helpen om als volwassenen van morgen op een verantwoorde wijze ‘connected’ te zijn

 

4.1..   openstaan en luisteren

 

4.2.     uitwisseling : UGC  (users generated content) en sharing

 

4.3.      aandacht voor virtual communities

 

4.4.       internet als basis voor virtuele leerprocessen

 

4.5.      ethische accenten in het connectiviteitsproces

 Zoals we reeds hebben aangegeven, heeft het massale gebruik van de sociale media ook tegengestelde effecten. Connectiviteit biedt enorme kansen tot de groei van een steeds menswaardiger maatschappij, maar we moeten vaststellen dat positieve resultaten soms uitblijven. Internet en sociale media worden regelmatig ‘verkeerd’ gebruikt. Daarom is het nodig dat we enkele duidelijke randvoorwaarden voor effectief menswaardig gebruik van internet en sociale media ontwikkelen. Het onderwijs heeft een grote rol te spelen in het tot stand komen van een ethische code waarmee mensen met elkaar ‘connected’ dienen te zijn.

Hier enkele belangrijke randvoorwaarden daaromtrent:

  1. Gerichte communicatie van en naar elkaar
  2. Elkaar actief laten functioneren (uitwisseling: UGC – sharing)
  3. Continue dialoog
  4. Relevante informatie (waarheidsgetrouw, authentiek)
  5. Klemtoon ligt op participeren
  6. Eerbied voor privacy, ook wordt die wellicht herschreven

 

 

 

 

 

SPANNING TUSSEN TECHNOLOGIE EN DEMOCRATISERING

        -    NAAR EEN NIEUWE BENADERING VAN VERSTAAN, TAAL EN AANPAK  IN  ONDERWIJS  -

 

Zal de mens uiteindelijk herleid worden tot een puur object dat alleen maar kan functioneren binnen de vastgelegde lijnen en kaders van technologische beheersing? Of blijft het mogelijk ons binnen de verwevenheid met de technologie steeds weer te stileren en te constitueren tot subjecten die bekwaam zijn hun vrijheid en hun democratische gevoeligheid opnieuw uit te vinden en vorm te geven in een dynamische wisselwerking met het technologische. We willen deze vragen ook stellen in hun toepassing op onderwijs.

 

1.      op weg naar een technomorfe wereld

 

 Er is een fundamentele transformatie van mens en wereld aan de gang. We verschuiven van paradigma, ons referentiekader van waaruit wij de werkelijkheid interpreteren.

1.1.       drie paradigmata

Onze Europese geschiedenis is tot hiertoe bepaald geworden door twee paradigma’s. In het paradigma van de theomorfie is God de centrale term. Wereld en mens zijn door God geschapen en zijn in alles afhankelijk van dat eeuwig wezen. Met de opkomst van het humanisme (16de eeuw) ontstond het paradigma van de antropomorfie. De mens wordt nu gezien als autocreatief. Zijn waardigheid ligt nu niet meer in zijn ontvankelijkheid voor een extern ideaal, maar veeleer in de normerende verantwoordelijkheid voor het ideaal zelf.

Tot vandaag spelen die beide paradigmata nog een belangrijke rol in de ontwikkeling van onze maatschappij.  Vandaag verschijnt echter een nieuw paradigma: het paradigma van de technomorfie.  De grens tussen techniek en natuur verdwijnt. Nu is de drempel bereikt waar de techniek een natuurgelijke techniek wordt. Zij dringt binnen in de zelfproductie van het levende. Dit gebeurt niet alleen door de ontwikkeling van  nieuwe technologische apparatuur (van PC tot smartwatch) of van internet, bewakingscamera’s tot  spionagesoftware maar vooral door de miniaturisering van de technologie of nanotechnologie.

1.2.     menselijke identiteit

De Duitse filosoof Peter Sloterdijk stelt dat in een technomorfe cultuur de menselijke identiteit steeds meer gethematiseerd wordt tegen de achtergrond van wat de nieuwe ‘antropotechnieken’, technieken die rechtsreeks ingrijpen op het fysieke niveau van  de mens en hem opnieuw vormgeven. De nieuwe antropotechnieken maken het menselijk leven tot een biotechnisch megaproject. De nieuwe identiteit van de mens wordt in haar dieptestructuur door een drievoudige index gekarakteriseerd:

ü  constructiviteit: opbouwen – een zelfontwerpend karakter

ü  voorlopigheid: veranderen  - een flexibel karakter – niet definitief of absoluut

ü  preferentialiteit (voorkeur): kiezen – zoeken naar het goede leven

Zo ontstaat er een nieuwe grammatica van culturele codes. De nieuwe identiteit moet nog voortdurend worden afgedwongen tegen de weerstanden van de natuur, maar de horizon van de nieuwe identiteit begint zich toch reeds als een transnaturaal domein te doen gelden.

 

Vooral de waarneming van het lichaam wordt nu anders. Het lichaam is blootgesteld aan een algemene mobilisatie, zegt Sloterdijk. De benadering van het lichaam wordt nu gekarakteriseerd door optimalisatie, door activisme en interventionisme. Er zijn geen definitieve identiteiten meer, ze zijn permanent in ontwikkeling.

De Franse filosoof Paul Virilio spreekt in dit verband van een ‘endokolonisatie’ van het lichaam, maar die term benadrukt teveel de scheiding tussen mens en techniek. Deze nieuwe technologieën blijven op de duur geen ‘Fremdkörper’ in de mens, maar worden geleidelijk infrastructureel, dwz dat ze voor de mens een haast onzichtbare basis vormen om op een nieuwe wijze met de eigen identiteit om te gaan. Ook de menselijke natuur is grondstof geworden om te bewerken. Iedere toekomstige identiteit zal een voorlopige zijn. De nieuwe grondregel voor de mens is verandering, zelfs mutatie.

 

2.      technologie en democratie

Uiteindelijk hangt de ontwikkeling van democratie af van menselijke keuzes. Niet alleen politieke beslissingen maar ook fundamentele keuzes van burgers in de opbouw van hun maatschappelijke voorkeuren en leefpatronen.

 

2.1.       onvermijdelijke spanning

Voor Summers (econoom) en Schmidt (CEO Google) is de uitdaging van de 21e eeuw op de eerste plaats het bevorderen van zowel technologische innovatie als democratische vrijheden en verworvenheden.  Maar op het eerste gezicht lijkt er een gapende kloof te bestaan tussen technologie en democratie.  Hun directe doelstellingen liggen duidelijk uit elkaar en hun methodologie verschilt ook fundamenteel. Technologie is gericht op een vooropgesteld doel, het bouwen van een specifiek apparaat, een mechanisme of een functioneel systeem. Democratie is gericht op een goed functionerende organisatie van de samenleving en bestaat uit processen van politieke deliberatie, participatie en engagement door en van burgers die als vrije mensen willen samenleven. De vraag is in hoeverre de huidige technologische ontwikkeling deze democratische processen en competenties enerzijds belemmeren of vernietigen, anderzijds op gang zetten, in stand houden of versterken.

2.2.      van disciplinering naar vrij handelen

Vandaag worden allerhande informatietechnologieën gebruikt  als permanente controlemechanismen die de vrijheid van de burgers inperken. De Franse filosoof Michel Foucault spreekt in dit verband over disciplinering. Er heeft zich dan een nieuw subject gevormd dat de eisen van het systeem heeft geïnternaliseerd. Het gevaar is niet denkbeeldig dat de technologie op termijn een menstype doet ontstaan dat zich laat sturen vanuit de achtergrondregels die door de technologische machten worden opgesteld.

Het is dringend nodig ons begrip van vrijheid fundamenteel te herinterpreteren. Traditioneel hebben we het begrip vrijheid altijd ingevuld vanuit een absolute autonomie zonder beperkingen van buitenaf. Maar de mens leeft altijd in een weerbarstige omgeving waarmee hij moet zien klaar te komen. Vrijheid is niet de afwezigheid van beperkingen en invloeden, maar juist de wijze waarop we ons tot die beperkingen en invloeden verhouden. (Cfr. Peter-Paul Verbeek, Op de vleugels van Icarus. Hoe techniek en moraal met elkaar meebewegen, Lemniscaat, 2014).

In een technologische wereld staat de vrijheid van ons handelen niet meer los van technologische beïnvloeding. Daarom dient de mens in zijn handelen eerder verbindingen aan te gaan met de technologische apparatuur en systemen die het mogelijk maken zijn leven op een gewenste manier in te richten. In plaats van onze vrijheid te blijven zien als een abstract ideaal, dienen we onze vrijheid eerder als een hybride eigenschap te zien waarin menselijke en technologische elementen elkaar wederzijds beïnvloeden en bevruchten.

2.3. communicatietechnologie

Met dit begrip van vrijheid krijgt ook democratie een nieuw kader. Ik wil me hier beperken tot de mogelijkheden van de informatietechnologie en dan nog specifiek zoals die onder meer in de sociale media, de e-mailcultuur en het internet ontwikkeld wordt. Het wordt uiterst belangrijk dat we tegenover de technologische disciplineringmechanismen zoals controleapparatuur en allerlei bigdata-toepassingen aandacht schenken aan de verdere ontwikkeling en het open en creatief gebruik door de burgers van de communicatietechnologie. De relatie tussen mens en techniek wordt niet vanuit één pool bepaald. Er kan zelfs een permanente quasi-organische wisselwerking groeien tussen mens en techniek. Menselijke technologie heeft  dus geen deterministisch patroon, maar een constructivistisch  patroon waarmee de mens vanuit concrete voorkeuren leven en samenleven tracht op te bouwen.

 

2.4.              internet en virtual communities

 Mensen gaan met elkaar om en bereiken elkaar op een heel andere wijze dan vroeger. Met e-mails is het contact nog grotendeels persoonlijk, maar langs internet is het meestal anoniem. Er ontstaan digitale kennisencyclopedieën (bv. Wikipedia), internationale of regionale digitale enquêtes (Univox, Survio.com, Surveymonkey), international petitie- en actiegroepen (Avaaz, digital.nl). Zo organiseren mensen zich rond verschillende onderwerpen en in verschillende vormen, al gaat het hier niet om vaste formaties, maar eerder fluctuerend rond vaste kernen, hoewel een zekere duurzaamheid niet ontbreekt.   

Een virtuele gemeenschap is een groep mensen die communiceren en/of samenwerken, met behulp van het internet of een andere informatietechnologie, in plaats van elkaar in levende lijve te ontmoeten. Mensen zijn nog steeds sociale wezens, maar de gemeenschappen waar ze toe behoren worden vluchtiger, persoonlijke motieven en voorkeuren spelen een grotere rol en het wederzijds engagement is minder langdurig.  

 

2.5.            lichte gemeenschappen en democratie

 Deze virtual communities  liggen in de lijn van wat de Nederlandse sociologen Willem Duyvendak en Menno Hurenkamp lichte gemeenschappen noemen. Traditioneel was het gemeenschapsleven bepaald door structuren en organisaties met een sterk verbindend en controlerend karakter, zoals kerken, sociale organisaties, enzovoort. Maar in onze veranderende samenleving heeft het gemeenschapsleven een andere invulling gekregen. Lichte gemeenschappen worden gekenmerkt door vrijwillige verbintenissen met op ieder moment de mogelijkheid de groep te verlaten, door dynamiek en flexibiliteit, door openheid naar de buitenwereld en een minimum aan gedragsregels.

Zulke nieuwe ‘lichte’ groepsverbanden zijn meer dan voorheen gevoelig voor interne verschillen die men niet als probleem ervaart, maar als vanzelfsprekend en waardevol. Juist het respect voor verschillen (zowel qua stand, cultuur, politieke gezindheid, enzovoort) maakt dat deze nieuwe groepsverbanden ruimte bieden voor openheid die in de traditionele homogene samenleving te weinig aanwezig was. Hier liggen dan ook belangrijke aanzetten voor tolerantie en verdraagzaamheid. Met deze vormen van ‘lichte gemeenschappen’ krijgt  het sociale weefsel een nieuwe look. De sociale verbanden worden losser, maar tegelijk bieden ze nieuwe kansen om de enorme verscheidenheid van onze samenleving aan te kunnen.

Het internet met zijn communicatieve toepassingen heeft een enorme vlucht genomen, met het gevolg van de opkomst van de virtual communities. We kunnen deze virtuele gemeenschappen zien als een nieuwe vorm van ‘lichte gemeenschappen’ met als groot verschil dat ze niet bestaan uit fysieke, maar uit digitale contacten.

Het probleem bij dit alles is dat er een kloof blijft bestaan tussen het gevoel van betrokkenheid en feitelijke participatie. Het is helemaal nog niet duidelijk hoe virtual communities effectief mee kunnen beslissen in de politieke agenda.

  

3.      naar een nieuwe visie, taal en aanpak in onderwijs

 In het onderwijs hebben we uiteraard rechtstreeks met de spanning tussen technologie en democratie te maken. En dat niet alleen omwille van de vormende taak die een school heeft in verband met het ontwikkelen van democratische gevoeligheid en gezindheid bij de leerlingen, maar ook omwille van de spanning tussen ‘digital natives’ en ‘digital immigrants’. Dit heeft uiteraard te maken met de nieuwe maatschappelijke, filosofische en culturele gevoeligheden die in de laatste decennia gegroeid zijn en die de achtergrond vormen van denken en handelen van de hedendaagse jongeren.  

 

3.1.       achtergronden van perceptie bij digital natives

Dikwijls wordt gezegd dat de jongere generaties almaar oppervlakkiger worden en hun tijd verspillen met sms’en, tweeten en het uitwisselen van foto’s op facebook. Maar achter deze communicatiecultuur zitten toch wel enkele interessante maatschappelijke en filosofische uitgangspunten.

Allereerst getuigt die cultuur van het belang van connectiviteit,  het willen verbonden zijn, hetzij met de kleine niche, het zij ruimer, zelfs wereldwijd.  Vanuit dat nieuwe aanvoelen van connectiviteit staan ze ook makkelijk afkerig ten aanzien van de traditionele cultuur en de sociale instellingen ervan, zoals huwelijk, religie, regeringen, enzovoort.

Een tweede kenmerk is dat van basisdemocratie en gelijkheid dat samenhangt met hun verwerping van gecentraliseerde en op controle gebaseerde vormen van bestuur. Vanuit hun gevoeligheid voor connectiviteit kiezen zij voor een wereld met minder institutionele structuren.

Een derde kenmerk is hun verzet tegen de meritocratie van de digital immigrants. Deze agressieve en competitieve doelgerichtheid van de generatie van workaholics staat haaks op het nastreven van zachtere waarden dat bij de digital natives meer centraal komt te staan, zoals verbondenheid, directe contacten, gelijkheid over culturen heen, vrijheid van denken en handelen, communicatie in  de vorm van netwerkstructuren, delen van directe ervaringen en belevenissen, enzovoort.  

De rol van het onderwijs ligt niet langer in eerste instantie bij het doorgeven van kennis, maar in het leren omgaan met kennis en de toepassing ervan in het dagelijks leven en in de omgang met elkaar.  

 

3.2.       horizontale leerprocessen

Wat betekent het nu concreet dat we in de school een nieuwe visie, een nieuwe taal en aanpak  dienen te ontwikkelen. Het ligt volgens mij in een fundamentele ingesteldheid van leerkrachten die beseffen dat ze niet vanuit hun verworven kennis moeten handelen, maar vanuit een luisterende openheid voor de wereld van de leerlingen. Luisteren is uiteraard niet voldoende. Het is slechts een uitgangspunt van de onderwijssituatie. Het komt erop aan een uitwisselingsproces op te bouwen tussen leerkracht en leerlingen. Het gaat eerder over een positieve betrokkenheid van de leerkracht die aanvoelt dat leerlingen een reële  inbreng hebben in het leerproces.

Wat kunnen digitale immigranten (leerkrachten) leren van digital natives (leerlingen)?

·           allereerst zoeken naar oplossingen die horizontaal zijn. Dat geldt vooral voor de opbouw van de leerprocessen en de aanpak van conflicten.

·           plaats maken voor waarden die belangrijk zijn in het leven in plaats van de klemtoon te leggen op prestaties en resultaten.

·         geloven in principiële gelijkheid tegenover kennis of kunde zonder dat daar een hiërarchische positie aan te verbinden.

·         samenwerken over grenzen heen, met een variëteit van mensen. Digitale communicatie bindt zich niet aan grenzen, maar stelt zich open voor wat er in de wereld gebeurt.

Wat kunnen digital natives (leerlingen) leren van digitale immigranten (leerkrachten)?

·         geordend leren werken met doelstellingen en deze doelen ook efficiënt leren afwerken

·         gerichte middelen leren gebruiken om dingen (teksten, gedrag, artefacten) op te bouwen op een juiste wijze

·         revitaliseren of nieuwe invulling geven aan bestaande instellingen of systemen (cfr. sensemaking, Karl Weick)

 

3.3.    het democratiserend effect van onderwijs

                         Uit dit alles is stilaan duidelijk geworden dat het democratiserend effect van de leerprocessen in school niet in de eerste plaats zit in de kennis die de school overdraagt, maar in de ervaring van een ruimte van gelijkheid, van horizontale wederkerigheid. Dat de school kennis verdeelt, betekent alleen maar dat ze tools verdeelt om leerlingen te helpen hun posities in de samenleving te bepalen en te realiseren.

·                Een essentiële bijdrage van onderwijs is de vorming van leerlingen tot morele subjecten die binnen een technologische cultuur zichzelf kunnen blijven. Daartoe zijn zelfpraktijken (training) nodig waarin leerlingen anticiperen op de wijze waarop technologie hun leven bepaalt.

·                Het is duidelijk dat het huidige digitale tijdvak een nieuwe kans biedt om deze democratische gevoeligheid te versterken. De digital natives ontwikkelen wellicht een nieuwe identiteit die op basis van connectiviteit en een ruime toegang tot de nodige informatie ruimte geeft aan een bredere invulling van democratisch handelen dan ooit het geval was.

 

 

 

 

 

 

 

bullet WORDEN WIJ ALLEMAAL CYBORGS?

  

De relatie tussen mens en technologie behoort tot de belangrijkste programmatische items van de 21ste eeuw. Onze leefwereld wordt steeds meer tot een technologische omgeving die ons confronteert met een nieuw type van menselijk bestaan. Door de snelle ontwikkeling en het samenwerken van nanotechnologie, biotechnologie, informatietechnologie en kennis- en neurowetenschappen ontstaan nieuwe mogelijkheden om niet alleen het menselijk leven maar ook het menselijk wezen zelf  te veranderen en te verbeteren. Technologie maakt ons slimmer, sneller en sterker en biedt ons een concrete basis om onze droom van de maakbaarheid van de mens, van onvergankelijkheid en onsterfelijkheid op het spoor te komen. In dat perspectief verandert de technologie geleidelijk van een angstaanjagend beeld naar een wenselijk ideaalbeeld.

Hierbij stelt zich de vraag of de mens volwaardig mens kan blijven wanneer de technologische apparatuur steeds verder doordringt in zijn lichaam, zijn leefpatroon, zijn denken en zijn omgeving. Met prothesen, implantaten, neurochirurgische ingrepen, het kweken van weefsel uit stamcellen, embryoselectie, robotisering van menselijke functies, enzovoort grijpt men steeds meer fundamenteel in in de menselijke natuur. Een leven als cyborg, een mix van mens en technologie, komt steeds meer in zicht. Enthousiaste voorstanders halen opnieuw Nietzsches beeld van de Übermensch naar voren. De contouren van een posthumanisme of transhumanisme worden dag na dag scherper en dagen ons uit tot een gedurfde confrontatie. Met deze nieuwe technologieën stoten we  echt op de grens van de mens. Verliezen we hierbij op de duur alle kwaliteit van menselijkheid of komen we terecht in een nieuwe en hogere vorm van het ‘goede leven’? Velen voelen dit proces aan als een bedreiging. Die angst heeft dikwijls te maken met de onwennigheid waarmee mensen vandaag nog steeds met technologie omgaan. Maar er liggen uiteraard ook diepere vragen aan de basis van die angst, zowel van filosofische als van maatschappelijke, morele en religieuze aard. De steeds dieper indringende en disciplinerende macht van de technologie legt een sterke claim op het behoud en de verdere ontwikkeling van de menselijke vrijheid. Worden wij als menselijke samenleving uiteindelijk een systeem van robotten die makkelijk van bovenaf of centralistisch bestuurd worden? Gaan we niet te ver als we ingrijpen in de basis van de menselijke natuur en zelf schepper willen spelen van een nieuw mensenpark, om een woord van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk te gebruiken? Vooral vanuit religieuze hoek spelen hier onoverkomelijke bezwaren.

Angst is echter geen goede leermeester. Als we nadenken over morgen , slaan we nog veel te dikwijls de catalogus van vandaag open. We blijven dan makkelijk hangen in wat we reeds kennen. We durven haast niet te denken buiten onze vertrouwde paden. Dat maakt ons onzeker. Wij leven nochtans in een evolutieve wereld die permanent streeft naar aanpassing aan de nieuwe omstandigheden waarin we terechtkomen. Wij hoeven weliswaar geen carte blanche te geven aan een ongebreidelde ontwikkeling en toepassing van technologische kennis en apparatuur, maar hebben nood aan een open en positieve houding ten aanzien van de mogelijkheden die zichtbaar worden. Het zal belangrijk een goede manier te vinden van omgaan met wat de technologische ontwikkelingen ons te bieden hebben om beter mens te worden. De vandaag geldende ethische regels bieden te weinig inzichten en draagkracht om de technologische mogelijkheden te integreren in ons dagelijks bestaan. We moeten daarom dringend zoeken naar  een andere vorm van ethiek om onze opvattingen en ons gedrag ten aanzien van de steeds weer nieuwe technologische ontwikkelingen te begeleiden. Hoe zullen wij omgaan met allerlei hybride vormen van menselijk bestaan? Moeten we  cyborgs bekijken als afschuwelijke monsters in een proces van steeds verdergaande robotisering of bieden zij ons de kans nieuwe kwaliteiten van het 'goede leven' te vinden? Heel  wat vooronderstellingen en vanzelfsprekendheden van ons huidig leven worden daarbij radicaal in vraag gesteld. Technologie zal overal aanwezig komen en steeds meer ons leven binnendringen. Technologie uitbannen kan niet meer, ons erbuiten stellen ook niet en doen alsof er niets aan de hand is, zeker niet. De zaken ernstig nemen, is wellicht onze enige kans. Kunnen wij, terwijl we op een constructieve wijze ethisch gaan denken en leven, geleidelijk leren hoe zinvol en waardig te overleven in het ‘huis van de technologie’ ?

Laten we vooraf stellen dat het in deze lezing uiteraard niet mijn bedoeling kan zijn op een technisch-wetenschappelijke wijze in te gaan op de nieuwe technologieën op zich. Dat ligt buiten mijn competentie. Ik wil de filosofische en ethische vragen stellen die hierbij centraal staan. Het gaat mij om wie de mens is en hoe hij ontwikkelt, met andere woorden over de zin voor onszelf en over ons zelfverstaan. Ik wil niet wegdromen naar hoe wij er over enkele jaren concreet zullen uit zien, maar nadenken over onze huidige situatie als mensen levend in een wereld die steeds meer en sneller getekend wordt door de technologie. We mogen niet vergeten dat we vanaf onze oorsprong begaafd zijn met een brein dat bekwaam is - of beter nog in zijn eigen ontwikkeling getekend is  - om een grote verscheidenheid van neurale, lichamelijke en technologische capaciteiten met elkaar te verbinden en in overeenstemming te brengen. (mix and match). Als ik in mijn exposé toch wat dieper inga op bepaalde technologische toepassingen, is het slechts bij wijze van voorbeeld en zonder op specifieke wetenschappelijke details in te gaan.

 

 

 

 

bullet

Ook de migrant een burger?

 

 

Dit artikel werd gepubliceerd in het maandblad  MENSEN ONDERWEG, november 2010

 

  

Meer dan ooit worden wij als burgers opgeroepen tot verantwoordelijkheid en om deel te nemen aan het maatschappelijk en politiek gebeuren. Maar zijn wezenlijke inhoud van het begrip burger dreigt verloren te gaan. Mensen weten meestal niet wat hun te doen staat.. Wat betekent het burger te zijn? En wie kan zich in de huidige maatschappij terecht burger noemen? Deze vragen worden des te meer prangend in een tijd van steeds groter wordende immigratie. Kunnen of willen wij de vele nieuwkomers ook burgers noemen van onze samenleving? Welke eisen stellen we aan hen en met welk recht? Of gaan we jongleren met allerlei termen zoals nog-niet-echt-burger of kandidaat-burger of alleen-maar-juridisch-burger? Sommigen durven zelfs spreken over een virtuele burger. We zullen in de volgende decennia het burger zijn moeten herdenken en het een nieuwe en bredere invulling te geven. De wereld is in volle globalisering en de opvattingen uit de vorige eeuwen blijken niet meer te voldoen. We evolueren naar een nieuwe vorm van samenleven waarin mensen uit verschillende culturen, zowel autochtoon als allochtoon, met elkaar moeten leren ‘inburgeren’. Makkelijk zal dat zeker niet worden.

formeel en moreel burgerschap

In de moderne democratie wordt een onderscheid gemaakt tussen mens en burger. Dit onderscheid heeft te maken met het internationale systeem van staten en het internationaal recht. Toch betekent dit onderscheid geen tegenstelling, want iedere burger is immers ook mens. Toch is mens en burger niet identiek, want burgerschap ben je niet van nature uit maar door het behoren tot een bepaalde natie of staat. Zo is er bijvoorbeeld een verschil tussen een Belgische en een Nederlandse staatsburger, al voelen de grensbewoners dat dikwijls niet zo sterk aan. Maar ook in het burgerschap zelf wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende aspecten. Zo spreekt men van een formeel burgerschap en van een moreel burgerschap. Onder formeel burgerschap verstaat men een geheel van gecodificeerde rechten en plichten die een mens tot lid (onderdaan) maken van een bepaalde natie of staat. Het aspect moreel burgerschap verwijst daarnaast naar allerhande morele en/of culturele lagen die aan het formele burgerschap worden toegevoegd. Hier gaat men eisen stellen in verband met het spreken van een taal of het vieren van bepaalde feesten of sterker nog het bereid zijn om zich als actief burger te engageren in de opbouw van de samenleving. Toch is dat onderscheid niet altijd duidelijk, want Is men bijvoorbeeld maar echt burger als men deelneemt aan de vrije verkiezingen of aan een referendum? Maar hoever kan men daarin gaan? En is iemand die ‘alleen maar’ formeel burger is dan geen echte burger? Hier stellen zich onder meer belangrijke vragen in verband met integratie. Wanneer is iemand echt geïntegreerd? Is een autochtone crimineel een betere burger dan een migrant die de lokale taal niet kent? Is een moslim die de ramadan goed onderhoudt een minder goed burger als hij de traditioneel christelijke feesten niet volgt? Is het zich te laten nationaliseren in een bepaald land niet voldoende om een echt burger te zijn? Sommigen zeggen, formeel wel, maar moreel ligt dat wel anders. De verhouding tussen de formele en morele aspecten van het burgerschap kan minder of meer benadrukt worden naargelang van tijd en plaats. Hier speelt waardering en politisering een grote rol. Globaal kan men echter stellen dat vandaag in West-Europa de nadruk steeds meer komt liggen op moreel burgerschap, al is dat niet altijd zo geweest. Lange tijd werd van de burger alleen maar verwacht dat hij zijn minimale plichten nakwam en de andere burgers geen schade berokkende (de traditionele liberale visie). Maar deze formele invulling van burgerschap blijkt vandaag niet meer voldoende. Er wordt van de burger meer verwacht. Actieve deelname aan het maatschappelijke en politieke leven staat bovenaan op de lijst.  

tweedeling 

Wat zit er achter deze verschuiving? Is het alleen maar een evolutie naar een meer geëvolueerde vorm van burgerschap? Of spelen er andere factoren of belangen in mee? Volgens sommige critici is het vooral de angst voor het verlies van de (nationale) eigenheid of burgerlijke voorrechten die de motor is achter de nieuwe opvattingen. Het draait vooral rond het bevestigen van de immuniteit of de onschendbaarheid van de nationale eenheid. Oorspronkelijk werd het woordje ‘immuun’ begrepen als vrijgesteld zijn van bepaalde verplichtingen. Zo was de immune burger bijvoorbeeld vrijgesteld van integratie omdat hij geboren was binnen de natie en dus vanzelfsprekend recht had op burgerschap. Dat was niet het geval voor een migrant die eerst moest bewijzen dat hij het burgerschap waardig was. De autochtoon werd van die bewijsplicht gedispenseerd. Men ging ervan uit dat opvoeding en onderwijs voldoende waren om iemand tot een goed burger te maken. Je kreeg dan de eigenaardige paradox dat een autochtoon kind als volwaardig burger werd beschouwd, terwijl een hardwerkende volwassen immigrant dikwijls geen echt burgerschap werd toegekend. Op die manier ontstond een sterke tweedeling tussen autochtoon en allochtoon die tot vandaag blijft doorleven in onze westerse mentaliteit. Het is duidelijk onze manier van kijken naar de anderen die hen in hokjes stopt. Als we onze eigen identiteit (autochtoon) bepalen door ons af te zetten tegen die van een ander (allochtoon), maken we gevaarlijke tegenstellingen. Bovendien kreeg het woord ‘immuun’ geleidelijk een nieuwe bijbetekenis onder invloed van de sociale geneeskunde met haar zorg voor hygiëne en volksgezondheid. De betekenis van ‘Immuun’ verschoof dan meer en meer naar onvatbaar voor besmetting. Zo werd de vreemdeling gezien als een bedreiging van de nationale eenheid, iemand die nauwlettend in het oog moest worden gehouden en behandeld om zich in of aan te passen aan de lokale zeden en gewoonten. Er ontstond een hele cultuur van integratie die door de overheden sterk werd gestuurd en gecontroleerd. De verschuiving van formeel naar moreel burgerschap was de ideale factor om de tweedeling in stand te houden en de zuiverheid van de nationale identiteit te beschermen of zelfs te versterken.  

zuiveringsstrategieën

De Nederlandse socioloog Willem Schinkel beweert dat het huidige integratiebeleid de scheiding tussen de samenleving en de te integreren burgers alleen maar bestendigt. Integratie gaat ervan uit dat er een ‘binnen’ en een ‘buiten’ in de samenleving bestaat, twee delen die erg moeilijk met elkaar verzoend kunnen worden. Het ‘buiten’ bedreigt immers permanent de zuiverheid van het ‘binnen’ en dat op vele vlakken: taal, zeden en gewoonten, veiligheid, cultuur, religie, enzovoort. Daarom organiseert de natie (zowel overheid als bevolking) verschillende zuiveringsstrategieën die moeten verhinderen dat de natie geleidelijk verziekt of versplintert. Willem Schinkel herkent in het huidig integratieproces vier van zulke strategieën.

·         overdracht van het  integratieprobleem van generatie naar generatie (genealogisering).

De integratie wordt almaar uitgesteld. Men spreekt van een tweede of derde generatie migranten, maar ze worden nog steeds bij het ‘buiten’ gerekend en de etikettering blijft bestaan. We zeggen wel dat ze perfect Nederlands spreken, maar we blijven ze toch steeds migranten of allochtonen noemen en klasseren ze daarmee in het ‘buiten’ van onze samenleving. Het zijn migranten die nooit gemigreerd zijn, maar in ons eigen land geboren zijn. Toch zien we hen nog steeds niet als volwaardig lid van onze gemeenschap. Een angst voor een mogelijke besmetting van onze zuiverheid blijft ons in de verdediging drukken: criminaliteit, bendevorming, geen studiezin, weinig bereidheid tot arbeid, profitariaat, enzovoort. Het blijft een reservoir van vooroordelen die de integratie bemoeilijkt en die negatieve kenmerken zijn immers ook bij autochtonen aanwezig. Sommigen beweren dat het drie generaties duurt voor van echte integratie gesproken kan worden. Maar wie kan garanderen dat we later niet van een vierde of vijfde generatie migranten zullen spreken? Jongeren stellen terecht: ‘wij zijn geen allochtonen, wij zijn hier geboren’. Waarom hebben we het zo moeilijk om dat te aanvaarden?  Wat gaan we nog allemaal uitvinden om het moreel burgerschap verder in te kleuren en de heersende tweedeling te laten bestaan?  

·         dispensatie van etniciteit en integratie.

De tweedeling tussen ‘binnen’ en ‘buiten’ komt ook sterk tot uiting in de wijze waarop de autochtone burger zichzelf waardeert. Hij ziet zichzelf als ‘immuun’ en daarom denkt hij over zichzelf niet als behorend tot een etnische categorie. Het ‘etnische’ hoort immers thuis bij het vreemde. Hij ziet zichzelf eerder etnisch neutraal, omdat hij zichzelf als het centrum van zijn wereld ziet. De vreemdelingen moeten zich aanpassen aan zijn cultuur want die beschouwt hij als ‘beter’ of minstens als een ‘voorbeeld’. De autochtoon dispenseert zichzelf van integratie omdat hij de ‘goede’ cultuur vertegenwoordigt; Voor autochtonen wordt alleen van integratie gesproken als ze aan de onderkant van de samenleving zijn beland: (ex)gevangenen, langdurig werklozen, gekken, generatiearmen, enzovoort. Dispensatie van integratie (zich niet moeten integreren) is een belangrijk voorrecht, want wie zich dient te integreren, blijft hoe dan ook steeds een ‘ander’ die geacht wordt potentieel te vervallen in cultuurvreemd gedrag of criminaliteit.

·         het culturisme, een culturele vorm van racisme

De meeste mensen worden in hun denken en handelen bepaald door culturisme. Het is een denk-wijze die een rangorde tussen culturen aanbrengt en de eigen cultuur steeds bovenaan plaatst. In dit denken wordt armoede, sociaal-economische achterstand en criminaliteit uitgelegd vanuit de culturele achtergrond van een individu. Het individu is daarvoor niet verantwoordelijk, hij is bepaald door zijn cultuur. Afrikanen zijn lui, Marokkanen profiteren van onze sociale zekerheid, Schotten zijn gierig, enzovoort. Dit is een duidelijke vorm van cultureel racisme. Mensen worden op basis van hun cultuur veroordeeld en gediscrimineerd. Uiteraard is dit een zinloze redenering. Niet alle Afrikanen, Marokkanen, Turken of Schotten beantwoorden aan dat profiel. Er zijn binnen elke bevolkingsgroep grote verschillen in leefwijze, culturele interpretatie, arbeidszin en verantwoordelijkheidsgevoel. Individuen handelen in reactie op en met voortdurende creatieve aanpassing aan de omstandigheden waarin ze terechtkomen. Het op één hoop gooien van alle individuen van een bepaalde cultuur heeft te maken met het projecteren van de angsten om de zuiverheid en eenheid van de eigen cultuur te verliezen.

·         de retoriek van het multiculti-‘realisme’

Een vandaag sterk oprukkende zuiveringstrategie is de manier waarop men in het publieke debat de multiculturele inspanningen van de laatste jaren voortdurend onderuithaalt door te stellen dat ze mislukt is. Door de eigen cultuur van de migranten te stimuleren heeft dat multiculturalisme, zo zegt men, geleid naar een sterke polarisatie bij de bevolking in plaats van naar een goede vorm van samenleven. Daarom roept men de goegemeente op tot realisme: de beste weg naar integratie is de eenzijdige assimilatie van de migranten in onze cultuur. Het multiculturalisme wordt afgeschilderd als een restant van linkse naïevelingen die de realiteit van de spanningen tussen verschillende culturen verhullen onder de droom van de ‘ene wereld’ waarin alle mensen gelijk zijn en plaats is voor een veelheid van culturen. We moeten weer realistisch gaan denken, zo stelt het (mono)culturalisme. Uiteindelijk dient integratie altijd een aanpassing aan de lokale dominante cultuur te zijn. Alleen  versieringen uit de vreemde culturen (culinair, volksfeesten, dans, muziek, enzovoort) zijn welkom. Maar de ziel van onze eigen cultuur dient in elk geval bewaard te worden. Denk hierbij aan de ideeën van Wilders in Nederland en van het Vlaams Belang in Vlaanderen.

normalisering 

Deze zuiveringsstrategieën maken duidelijk dat het integratiebeleid niet zo onschuldig is als op het eerste gezicht blijkt. Het is er niet zozeer op gericht de migranten een volwaardige plaats in de samenleving te bezorgen, maar vooral de machtspositie van de autochtonen te bewaren en de grenzen van de samenleving niet op te geven. Willem Schinkel stelt terecht dat men het integratiebeleid zou kunnen zien als een vorm van sociale hygiëne, een soort vaccinatiefunctie die de immunisering van de natie in de toekomst verzekert. De Franse socioloog Michel Foucault noemt dit een vorm van normalisering die de nieuwkomer disciplineert en aanpast. Je kan er niet omheen dat integratie een sterke ingreep betekent op de identiteit van de migrant. De confrontatie tussen autochtonen en migranten roept bij de autochtonen vooral verdedigingsreacties los. Zij stellen zich haast geen of althans veel te weinig vragen over echte communicatie, dialoog en uitwisseling.  Dit probleem wordt scherp gesteld in de nieuwe Vlaamse film Turquaze. De migrant wordt steeds weer gezien als ‘vreemde’, iemand die ‘buiten’ de samenleving staat, als indringer. Zelfs de kinderen van migranten (tweede en derde generatie), ook zij die hier geboren zijn en zelfs de Belgische nationaliteit bezitten, worden niet als volwaardig lid van de samenleving gezien en teruggeplaatst in het ‘buiten’. Zo houdt het integratieproces nooit op. Integendeel, men maakt van mensen migranten. Men duwt ze in de rol van de ‘vreemde’ anderen. De journalistiek, de stem van het volk, het politieke gepalaver, de massamedia, zelfs enquêtes en wetenschappelijk onderzoek, ze dragen allemaal bij aan de instandhouding van de fameuze tweedeling tussen ‘binnen’ en ‘buiten’. Daarom verdedigt Willem Schinkel de nogal extreme stelling: schaf de integratie af en voer een beleid van gelijkberechtiging in, vooral gericht op gelijkheid van sociale uitgangsposities. Pak problemen aan zonder die eerst in de mystieke terminologie van ‘integratie’ te gieten.

een beleid gericht op gelijkheid 

Ongetwijfeld mooi gezegd, maar zullen daarmee de praktische problemen die de migratie met zich meebrengt zichzelf oplossen? Moeten we dan onze grenzen zonder meer openstellen en alles op zijn beloop laten in de hoop dat het wel goed zal aflopen? Uiteraard is dat niet mogelijk. Er zal altijd een beleid gevoerd moeten worden dat gericht is op een positieve opbouw van de samenleving en dat altijd ook repressieve elementen inhouden. Belangrijk is echter dat in we in plaats van tweedelingen in stand te houden ons moeten richten op een beleid dat voor iedereen gelijke kansen biedt. We moeten de migranten niet buiten onze samenleving plaatsen, ze horen er bij, ze zijn er een deel van. We kunnen niet meer doen alsof ze er niet zijn. Het grootste gevaar is dat we ze ongelijk gaan behandelen, want maatschappelijke ongelijkheid reproduceert zich steeds opnieuw. We maken er dan een klasse van die altijd weer van generatie op generatie aan de onderkant van de sociale ladder zal blijven zitten. Dat leidt op termijn onvermijdelijk naar ernstige vormen van ontevredenheid en frustratie die de basis kunnen vormen voor onrust, verzet, rellen en criminaliteit. Slechts naarmate de autochtone bevolking bereid zal zijn migranten te erkennen als gelijkwaardige partners met hun eigen culturele en religieuze achtergronden kan een begin gemaakt worden van een evenwichtige samenleving. De minimale basis voor goed samenleven is de heersende wetgeving met de erkenning van fundamentele mensenrechten. Maar dat geldt zowel voor autochtonen als voor migranten. Criminaliteit is criminaliteit en de wet geldt voor alle bevolkingsgroepen. Als in een bepaalde periode bij migranten meer crimininaliteit voorkomt dan bij autochtonen, is dat geen reden om de migranten als geheel in een slecht daglicht te stellen. Zowel autochtonen als migranten zullen veel water bij de wijn moeten doen. De autochtonen zullen moeten beseffen dat hun dominante positie geen menswaardig uitgangspunt is voor een dialoog. De nieuwkomers van hun kant moeten bereid zijn te willen leven volgens de wetten van het land waarin ze wonen, maar moeten dan wel de kans krijgen mee te discussiëren over de evolutie van de wetten. Zo zal het wellicht mogelijk worden dat de nefaste tweedeling binnen-buiten geleidelijk verdwijnt en dat we allemaal burgers zijn van dezelfde natie of gemeenschap.

transnationaal burgerschap

 Wanneer de verplichte integratieprocessen zouden verdwijnen, zou ook de betekenis van het begrip burger veranderen. Misschien moet de huidige opsplitsing tussen formeel en moreel burgerschap worden overstegen in een nieuwe omschrijving van burgerschap. Die huidige tweedeling leidt onvermijdelijk naar een opbod van eisen om als echte burger erkend te worden. Voor de meeste migranten zal dan de kous af zijn bij het formeel burgerschap en door de autochtonen bekeken worden als nog-niet-echt-burger. Voor de niet-genationaliseerde migranten staan de zaken er dan echt slecht voor. Verder denkend op het principe van de mensenrechten (geldend voor alle mensen) zouden we ook iets kunnen ontwikkelen als transnationale burgerrechten (geldend voor alle burgers van de wereld). Ieder mens zou dan vanzelfsprekend beschikken over een staatsburgerschap omdat hij als burger van een bepaalde natie erkend wordt en hij zou het recht moeten krijgen om dat waar ook ter wereld te behouden. Dat staatsburgerschap kan echter worden aangevuld met een woonburgerschap waarbij volwaardige rechten en plichten gelden op grond van het verblijf op een bepaald territorium. Dat zou ook het probleem van de dubbele nationaliteit oplossen, vermits iedereen overal volwaardig burger kan zijn. Zo kan een Nigeriaans staatsburger in België beschikken over volwaardig woonburgerschap en omgekeerd. Ergens wonen is dan voldoende om er ook volwaardig burger te kunnen zijn. De mate van deelname aan het sociale, maatschappelijke en politieke leven hangt af van de individuele keuze. Misschien kan voor de volwaardige erkenning van het woonburgerschap wel een voorwaarde van tijd worden ingevoerd, bijvoorbeeld na drie of vijf jaar wonen in een bepaald land.  

naar een solidair burgerschap

Het burgerschap bevindt zich vandaag ongetwijfeld op een breuklijn. De traditionele posities verliezen hun vanzelfsprekendheid en de nieuwe invullingen komen nog over als onzeker en risicovol. Toch kunnen we in een tijd van globalisering en de op til zijnde volksverhuizingen onze ogen niet sluiten voor de enorme uitdagingen. We moeten er ons van bewust worden dat we met alle mensen samen in hetzelfde schuitje zitten en elkaar dienen te erkennen als gelijken. Mensen dienen het recht te hebben om waar ook ter wereld te wonen en er als burger erkend te worden. Hoe dat kan is het dringende werk van de UNO en andere internationale politieke instanties in de volgende jaren. Als burgers kunnen we ons daarop voorbereiden door zelf onze opvattingen in vraag te stellen en bij te sturen. Uiteindelijk gaat het om de heruitvinding van de solidariteit. Het probleem van de migratie stoot uiteindelijk op een mensbeeld dat te sterk gericht is op het beschermen van eigen bezit en voorrechten. Er is te weinig aandacht voor de waarden van gemeenschappelijkheid en verbondenheid. Er zijn dringend nieuwe impulsen nodig om solidariteit te ontwikkelen in de dagelijkse situaties van intercultureel samenleven en niet alleen op momenten van rampspoed of individuele noden. Deze nieuwe visie op burgerschap is kan  niet van de ene dag op de andere tot stand komen. Zoals de Frans-Libanese schrijver Amin Maalouf terecht opmerkt is het proces waarin mensen met elkaar leren samenleven een lange strijd die wellicht nooit helemaal gewonnen wordt. Zoveel mogelijk mensen zouden zich hiervan bewust moeten zijn, zodat onze droom van een solidaire samenleving niet ten ondergaat aan een oorlog tussen culturen.

Willy Deckers 

ter informatie

·         zie het oeuvre van Willem Schinkel (Erasmus Universiteit, Rotterdam), met name

De Gedroomde Samenleving. Kampen, Uitgeverij Klement, 2008.
Denken in een tijd van sociale hypochondrie , Uitgeverij Klement, 2007.

·         Amin Maalouf, Moorddadige identiteiten, De Geus, 2005.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

OP ZOEK NAAR  EEN  EUROPESE  IDENTITEIT

Dit artikel werd gepubliceerd in het maandblad  MENSEN ONDERWEG, juni 2009                                                                                                               

 

Bij een internetpeiling van De Standaard begin maart 2009 beweerden 69% van de lezers dat zij zich Europeaan voelen. Dat is een opmerkelijke vaststelling. Het zou betekenen dat meer dan twee derde van de lezers een erg positieve kijk op Europa hebben. De vraag is echter wat de geïnterviewden met zo’n algemene uitspraak bedoelen. Dat houdt immers nog niet in dat zij de Europese instellingen ook positief waarderen. Het Europees Parlement bijvoorbeeld krijgt van nauwelijks 19 procent veel vertrouwen en de Europese Commissie slechts van 17 procent. Dit is toch wel verontrustend omdat deze instellingen een steeds grotere rol spelen bij de beslissingen over het politieke, economische en sociale leven in Europa en dat tot in dagdagelijkse realiteit. De vraag is dan of het zich Europeaan voelen eerder alleen een romantisch Europagevoel is dan wel de uitdrukking van een Europese identiteit. Als men spreekt over de toetreding van Turkije tot de Europese Unie, zeggen velen dat zulke toetreding een gevaar vormt voor de Europese identiteit. Maar wat houdt dat in, die Europese identiteit? Wanneer kunnen we spreken van een Europese identiteit? Blijven we als het er op aankomt toch niet allereerst gehecht aan onze traditionele nationale identiteiten en is Europa alleen maar wat aangename achtergrondmuziek?  Er dient in ieder geval nog een hele weg afgelegd te worden vooraleer we ons echt Europeaan zullen mogen noemen.

 identiteit

Het begrip identiteit is niet makkelijk te omschrijven. Het is een complex gegeven dat zich ontwikkelt in verschillende lagen. Allereerst verwijst identiteit  naar het individuele zelfbeeld dat mensen van zichzelf hebben, naar hun persoonlijkheid, datgene wat hen uniek en eigen maakt en onderscheidt van de anderen. Identiteit houdt ook een zekere continuïteit in, een element van herkenning in de tijd. Uiteindelijk blijft de mens zijn leven lang hetzelfde individu, onverwisselbaar en gelijk aan zichzelf. Toch wordt iemand niet zomaar met een identiteit geboren, men verwerft ze doorheen de persoonlijke ontwikkeling die men meemaakt en de contexten waarin men leeft. Een identiteit ligt niet vast voor het leven maar verschuift in de tijd. Identiteit is een continu proces van zelfdefiniëring, het eerder broze resultaat van een serie conflictsituaties tussen het zelf en zijn omgeving. Identiteit is het permanent creëren van betekenis voor zichzelf binnen de eigen leefwereld of de gemeenschappelijke contexten. Identiteit is geen vaste omschrijving die de  persoon meekrijgt, een beetje zoals een identiteitskaart die alles inhoudt om iemand te herkennen. Dat zou een grove verenging van het begrip identiteit zijn, omdat het geen rekening houdt met de mens als een wezen dat voortdurend openstaat voor wat er rondom hem gebeurt en op hem toekomt. Ondanks haar continuïteit is ze altijd vloeiend, beweeglijk, flexibel. Iemand van vijftig heeft een andere identiteit dan toen hij twintig was. Wat hij heeft meegemaakt, wat hem heeft geraakt en getekend, de mensen die hij heeft ontmoet en de kansen of tegenslagen die hij heeft gehad, de culturele en sociale veranderingen van de samenleving, zijn opleiding, zijn beroep, zijn gezin, zijn vrienden, zijn woonomgeving, zijn carrière, het heeft allemaal zijn identiteit mee bepaald en hij heeft er zelf van binnenuit nieuwe betekenissen aan gegeven. Andere omstandigheden hadden van hem een andere mens kunnen maken. Maar nu is hij wie hij geworden is, zoals hij dat geworden is. Maar ook dat resultaat staat niet definitief vast en kan nog steeds veranderen, nieuwe invullingen krijgen, verschrompelen of rijker worden. Al is je identiteit voor een deel voorgegeven (biologisch, cultureel, taal, enzovoort), toch moet je ze ontwikkelen en realiseren doorheen een eigen levensgeschiedenis. Identiteit is iets dynamisch, nooit volledig af en nooit helemaal stabiel.

sociale identiteit

 Al te dikwijls wordt identiteit omschreven als louter individueel of psychologisch. Er zijn echter nog andere lagen in het identiteitsproces. Een identiteit heeft  ook sociale aspecten die voortkomen uit verbintenissen en samenwerkingsverbanden die mensen met elkaar aangaan Die worden immers sterk bepaald door de groepen waartoe mensen behoren en de symbolen die ze met elkaar delen. Op het niveau van de groep is identiteit verbonden met datgene wat ons aan anderen bindt, zoals taal, cultuur, locatie, religie, lidmaatschap van dezelfde groep, huidskleur, de etnische groep, het klimaat, je beroep, de klasse waartoe je behoort, enzovoort. Op dit vlak wordt onze identiteit sterk bepaald door ‘het behoren tot’. Zo ontstaat er iets als collectieve identiteiten, waarin mensen zich kunnen plaatsen in grotere gehelen: een sociale beweging, een dorp, een streek, een land.. Een van de belangrijkste van deze collectieve identiteiten, die zich in de laatste  twee eeuwen in Europa heeft ontwikkeld, is de nationale identiteit. die gebaseerd is op het gevoel van een (al dan niet ingebeeld) gemeenschappelijk wij op basis van cultuur, volk of staat. Het gevaar hierbij is dat dit ‘wij’-gevoel meestal ‘nationale’ grenzen creëert en tegenstellingen oproept met ‘het andere’ dat buiten die grenzen ligt. Zo ligt de weg open voor allerlei uitsluitingmechanismen die tot doel hebben het eigen belang te beschermen of zelfs te verabsoluteren. Denk maar aan de talrijke protectionistische maatregelen die de nationale staten voortdurend nemen om de eigen economie te beschermen.  Maar door de groeiende globalisering en de daarmee samenhangende de wereldwijde expansie van kapitalisme en technologie komen de nationale identiteiten steeds meer onder druk te staan. Voor Europa speelt hier bovendien ook de nog steeds aan gang zijnde uitbreiding van de Europese Unie een belangrijke rol.

geen gedeeld verleden

 Bij een Europese identiteit gaat het over de wijze waarop mensen die in Europa leven een invulling kunnen geven aan hun ‘behoren tot Europa’ , hun betrokkenheid op wat Europa als collectiviteit betekent. Dat hangt uiteraard grotendeels af van wat Europa als politieke, economische en sociale leefomgeving en herkenningspool aan mensen te bieden heeft. Maar wat betekent dat als je weet dat de Europese Unie vandaag een bevolking heeft van bijna een half miljard mensen van Sofia tot Dublin, van Lissabon tot Tallinn? Kan je echt spreken van een Europees wij-gevoel?  Mensen voelen zich wel verbonden met hun land of hun regio, maar gaat dat veel verder? Voelen wij ons echt op dezelfde lijn met een Hongaarse herder uit de Poesta of een islamitische Serviër? Misschien wel in emotionele momenten bij een toeristische reis of bij een drama als een aardbeving of oorlogsgeweld, maar dagdagelijks in de harde realiteit van de economische crisis? Het omschrijven van een Europese identiteit is een riskante onderneming, het is een veelgelaagd proces. We moeten in ieder geval zeer voorzichtig zijn met het verwijzen naar een soort Europese essentie, alsof we in Europa allemaal vanuit het verleden cultuur-historisch met elkaar verbonden zijn.  De verschillende staten die vandaag Europa vormen hebben ieder een eigen nationale geschiedenis gekend met zeer specifieke kenmerken die dikwijls zelf onverzoenbaar zijn met elkaar. Polen en Bulgarije hebben een andere ontwikkeling doorgemaakt dan België en Nederland, zowel politiek, economisch als religieus. En dat heeft zich diep ingeschreven  in de wijze waarop mensen hun bestaan beleven en duiden. En daarvoor hoeven we niet terug te gaan tot eeuwen geleden, alleen al sinds Wereldoorlog II zijn daarvoor aanduidingen genoeg door het behoren tot het Oost- en Westblok. Zoeken naar een Europese identiteit op cultureel-historische gronden is haast onmogelijk en wellicht ook onzin. Met de mogelijke uitbreiding van de EU met Turkije wordt dat nog moeilijker. We hebben geen gedeeld verleden. Europa is eerder een mozaïek van culturen en subculturen, die zich niet laat vangen in één essentie, zoals de Gentse politicoloog Hendrik Vos terecht stelt. We hebben geen eenvormige kern die ons echt verbindt. Maar is de droom van een Europese identiteit dan een illusie?

een politiek project

 Het is duidelijk dat we niet naar het (culturele) verleden moeten kijken om een Europese identiteit te construeren. We moeten de Europese identiteit zien als een nog te realiseren project op basis van dialoog en samenwerking tussen de verschillende staten. Het is dus een politiek project waarin vooral economische, sociale en juridische aspecten de centrale issues dienen te zijn. Politiek komt in oorsprong van het Griekse woord politeia: de kunst om het stad of het land zo goed mogelijk te ordenen in functie van het belang van de burgers. Hoe bouwen wij aan een Europa waarin mensen kunnen samenleven in welzijn en vrede? Juist omwille van de grote verschillen tussen de bevolkingsgroepen en staten is de weg van het politiek overleg zo belangrijk. De Europese Unie heeft nu het voordeel dat ze zich niet beperkt tot de belangen van één natie of één land, maar dat ze in wezen grensoverschrijdend is. In die lijn waren de grootste verwezenlijking van de Unie het afschaffen van de grenzen tussen de Schengenlanden (nu reeds uitgebreid tot 24 landen) en het invoeren van de Euro in de meeste EU-lidstaten als een grensoverschrijdend betaalmiddel. De idee van een Europese identiteit heeft daar ongetwijfeld veel bij gewonnen. Het personen- en goederenverkeer is daardoor veel vrijer geworden en de mobiliteit veel makkelijker. Dit proces van grensoverchrijding moet uiteraard worden verder gezet, ook op het sociale vlak door het versterken van de steun aan zwakke regio’s, het doorvoeren van een verantwoorde sociale wetgeving op het vlak van arbeid en gezondheidszorg en een betere uitbouw van onderwijs. Hier wordt duidelijk dat de groei van een Europese identiteit allereerst steunt op politieke beleidskeuzes die de leefkwaliteit van mensen verbetert. In de resultaten van een goed politiek project wordt het mogelijk dat mensen gaan voelen wat ze echt met elkaar gemeen hebben.

een eerste stap

Een belangrijke vraag die zich stelt bij de opbouw van een Europese identiteit is of deze zich zal enten op de bestaande nationale identiteiten of zich als een onafhankelijk nieuw ‘wij’-gevoel zal manifesteren. In de huidige ontwikkelingen is het gevaar niet denkbeeldig dat de Europese identiteit een kopie wordt van de nationale identiteit, doordat de lidstaten nog te sterk op de eigen (nationale) rechten blijven hameren en men het Europese burgerschap slechts kan verwerven als men ook burger is  van één der lidstaten. Hierbij stelt zich opnieuw de kwestie van uitsluiting. Het burgerschap van de Europese Unie wordt vandaag door de individuele lidstaten verleend. Europeaan zijn betekent in de eerste plaats dat men Belg of Nederlander moet zijn. Volledige politieke rechten blijven bijna overal in Europa voorbehouden aan staatsburgers, dit omwille van het principe van de volkssoevereiniteit en de legitimatie van de natiestaten. Voor de burgers van de Europese lidstaten betekent dit (zeker op termijn) dat hun rechten op alle vlakken in de hele Unie zullen gelden. Maar voor heel wat immigranten die zich niet laten nationaliseren in één der lidstaten blijft de kans op  uitsluiting van het Europees burgerschap reëel en missen daardoor ook heel wat rechten. Je kan dus stellen dat de Europese identiteit vandaag erg gesloten blijft en uiteindelijk niet veel verder komt dan de optelsom van natiestaten. Er onstaat dan  geen nieuw ‘wij’ dat openstaat voor de instroom van nieuwe mensen uit de andere lidstaten, laat staan uit de hele wereld. Een eerste stap om deze impasse te doorbreken is wat in tegenstelling tot citizenship (staatsburgerschap) denizenship (ingezetenschap of woonburgerschap) genoemd wordt. Bepaalde rechten, sociale goederen en diensten worden dan niet alleen voorbehouden aan staatsburgers, maar komen toe aan allen die op een duurzame wijze in Europese territorium gevestigd zijn. Politieke rechten blijven nog steeds voorbehouden aan de staatsburgers, ook al is dat principe reeds in bepaalde mate opengebroken door het toekennen aan vreemdelingen van stemrecht bij (lokale) verkiezingen. Zo ontstaat een situatie waarin legaal gevestigde vreemdelingen in zowat alle (juridische) opzichten gelijk zijn aan staatsburgers, behalve wat betreft volledige politieke rechten.

een postnationale identiteit

 De ontwikkeling van een volwaardige Europese identiteit ligt echter nog een hele stap verder. Volgens  de Duitse socioloog Ulrich Beck dient Europa opnieuw aan te sluiten bij haar authentiek traditie van kosmopolitische openheid naar het andere en de acceptatie van verschillen. Wat Europa nodig heeft is de moed om levensvormen te ontwikkelen die taal, huidskleur, nationaliteit en religie overstijgen in het bewustzijn dat in een radicaal onzekere wereld alle mensen gelijk zijn en iedereen verschillend is. We dienen verder te zien dan de huidige natiestaten die zichzelf onterecht als quasi-natuurlijke entiteiten beschouwen en de interne verscheidenheid en de grensoverschrijdende verbanden grotendeels over het hoofd zien. In dezelfde lijn denkt de Turks-Amerikaanse sociologe Yasemin Soysal. Volgens haar is er in Europa dringend nood aan een postnationale identeit, waarbij gedacht wordt aan het ontstaan van een nieuw soort burgerschapsdenken dat zich niet langer laat bepalen door de logica van de natiestaat. Burgerschap wordt dan niet langer gelegitimeerd binnen de grenzen van de natiestaat, maar ontleent zijn legitimiteit aan de ideeën van de universele mensenrechten. Het ‘mens-zijn’ en de daarbij horende grondrechten vormen in deze visie de basis voor elk discours omtrent het burgerschap en verdringen langzaam  maar zeker het belang van de nationale identiteit. In het kader van een globaliserende wereld is dit meer dan ooit aan de orde. De Europese identiteit die in volle opbouw is, dient gebaseerd te worden op openheid en verdraagzaamheid, op wederzijds respect en de durf om de eigen grenzen te overschrijden, op het geloof dat samenwonen  (woonburgerschap) ook inhoudt dat men gelijke rechten en kansen heeft (postnationaal burgerschap).

valkuilen

Er is ongetwijfeld nog een lange weg te gaan vooraleer dit model van postnationaal burgerschap tot de brede massa’s kan doordringen. Er dienen in iedere geval veel vooroordelen, allerlei vormen van eigenbelang en vooral ook angst voor het vreemde te worden overwonnen. Van de gewone burger vraagt dit het geleidelijk aanvaarden van nieuwe regels, symbolen, wetten en misschien zelfs leefpatronen die zijn traditionele (nationalistische) zekerheden door elkaar schudden. In een postnationaal Europa is het anders leven omdat bijvoorbeeld een Roemeense Eurocommissaris voor handel of landbouw andere accenten legt dat wij nationaal gewend waren. Maar ook omdat inwijkelingen uit Letland of zelfs uit Burundi over dezelfde rechten beschikken als wijzelf. Dat is meer dan alleen maar wennen. Het is ook een kwestie van ons anders in te stellen en ruimer (meer kosmopolitisch) te denken. Erg makkelijk zal het niet zijn, want het politiek project van de Europese postnationale identiteit is  niet zonder valkuilen.

 ·   toenemend protectionisme

Een van de meest verontrustende factoren voor een groeiende Europese integratie is het toenemend protectionisme waarbij de verschillende lidstaten alles in het werk stellen om de eigen economieën af te schermen of te bevoordelen. In de laatste twee decennia(na de periode Tatcher) was dit protectionisme tussen de Europese lidstaten sterk verminderd., maar vandaag steekt door de economische crisis dit proces opnieuw sterk de kop op. Dit vooral door het invoeren van nationale relanceplannen en subsidies die alleen de nationale economie wil versterken, zoals bijvoorbeeld Sarkozy in februari 2009 voorstelde aan de Franse autoindustrie.  In Europa speelt dit zowel intern (tussen de lidstaten) als extern (bijvoorbeeld naar VS, China, derde wereld, enz.). Zulke protectionistische houding is voor de doorsneeburger geen goed voorbeeld om zich postnationaal te leren opstellen.

·   een federale superstaat

   Een andere valkuil ligt in het ontwikkelen van Europa tot een federale superstaat. Het gevaar is niet denkbeeldig dat de Europese Instellingen steeds meer macht naar zich toe gaan trekken en als het ware de rol van de natiestaten gaat overnemen. Het resultaat kan dan alleen maar bestaan in een steeds grotere onoverzichtelijkheid in de regel- en wetgeving die almaar verder van de burger af komt te staan omdat die worden uitgedokterd in ontoegankelijke cenakels ver weg in Brussel of Straatsburg. Daarom is de rol van het Europees Parlement van uitzonderlijk gewicht op voorwaarde dat de gekozen leden voldoende voeling houden met de noden en de belangen van het thuisfront om deze in open overleg met de leden van de andere lidstaten te bespreken en te ordenen. Niemand kan gebaat zijn bij een superstaat die hoog torent boven wat aan de basis leeft.

 ·   fort Europa

Nog een ander gevaar is dat de Europese Unie zich naar het model van de huidige natiestaten haar grenzen hermetisch zou afsluiten uit angst voor de instroom van vreemdelingen. De zogenaamd onstabiele economische situatie van Europa vormde de voorbije decennia hét argument om een migratiestop in te voeren. Het fort werd gesloten. Eigen Europa eerst.  Onder de mom van de bescherming van het vrije personen- en goederenverkeer binnen de Unie worden de buitengrenzen van de Unie sterk bewaakt door wetten en regels die de ‘eigenheid’ van Europa in het licht stellen. Er is niet alleen een economische grendel op de poorten (door protectionisme), maar ook een culturele grendel. Inburgering van nieuwkomers is belangrijk, maar dat mag niet betekenen dat Europa zich moet sluiten voor de rijke inbreng van andere culturen en geestesstromingen. Het gevaar van een tegenstelling tussen ‘wij’ en ‘zij’ (vreemdelingen) neemt blijkbaar nog steeds toe. Zelfvoldaanheid is de grootste bedreiging voor het verengen van de eigen identiteit. Een volwaardige identiteit kan maar worden opgebouwd in dialoog en uitwisseling. De huidige ontwikkelingen in de Europese Unie waarin het nieuwe identiteitsbesef moet groeien maakt het de burger niet makkelijk om open te leren denken

burgerschap en toekomst

 Uit al deze beschouwingen blijkt hoe complex de opbouw van een Europese postnationale identiteit is. Op korte termijn zullen we ons tevreden moeten stellen met enkele beperkte resultaten. Niet alleen de politieke macht van de natiestaten maar ook de ideële overtuiging bij de bevolking vanuit een nationaal gevoel is nog erg groot. Tot hiertoe werd het Europees burgerschap nog steeds gezien als complementair aan het nationaal burgerschap en niet als een nieuwe invulling van burgerschap. Het is daarom niet makkelijk om een postnationale identiteit te ontwikkelen waarin solidariteit, respect voor mensenrechten en gelijkheid als universele waarden worden aanvaard. Dit veronderstelt een gedeeld streven naar een welzijn en naar het beschikken over gelijke rechten voor alle inwoners. Hiervoor dienen allereerst alle vormen van interne uitsluiting van sociale groepen te verdwijnen, dit zowel voor autochtonen als voor allochtonen. Er moet naar gestreefd worden alle interne scheidingslijnen zoveel mogelijk af te bouwen. Er zal veel tegengewicht moeten worden geboden aan de huidige etno-raciale tendensen van allerlei nationalistische en xenofobische bewegingen. Waar het uiteindelijk op aankomt is dat er een Europa groeit waar mensen van welke origine ook in vrede en welzijn met elkaar kunnen samenleven. De afstand naar een postnationaal burgerschap dat uitgaat van een territoriale basis (woonburgerschap) en steunt op de toepassing van de universele mensenrechten is nog ver af. Het kost ieder van ons een prijs, maar het biedt ook onvermoede mogelijkheden.

  

Referenties 

Dirk Jacobs, Nieuwkomers in de politiek, Academia Press, 1998

Hendrik Vos & Rob Heirbout, Hoe Europa ons leven beïnvloedt, SU-Volwassenen, 2008.

Ullrich Beck, Cosmopolitan Vision,  Blackwell, 2006.

Yasemin Soysal,  The limits of citizenship, Chicago Press, 1994

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

FOLTERING  IS  ALTIJD  IMMOREEL.

 

Dit artikel heb ik  gepubliceerd in het maandblad  MENSEN ONDERWEG, maart 2007

 

We werden in de voorbije jaren onverwacht maar sterk opgeschrikt door de gruwelijke foto’s van folteringen in de gevangenissen van Abu Ghraib en Guantànamo Bay  Niemand hield het voor mogelijk. Foltering is terug van weggeweest. Niet dat foltering helemaal verdwenen was, maar ze was ver van ons bed. Ze  bleek alleen nog maar te bestaan in enkele dictatoriale of militaire regimes, ver weg. In onze westerse democratische staten leek foltering een folklore, een schandelijke praktijk uit een barbaars verleden. Maar nu worden we plots wakker geschud. Volgens een rapport van Amnesty International  wordt er nog altijd gefolterd in meer dan zeventig landen. En het blijkt zelfs dat ook verschillende landen uit onze westerse democratische wereld er niet vies van zijn. Ter verdediging worden dan allerlei argumenten gegeven, vooral rond informatieverwerving en bescherming van de burgers. Sommigen zegslieden doen het zelfs overkomen dat in bepaalde gevallen foltering niet alleen noodzakelijk, maar zelfs goed is. Dat is uiteraard een verdraaiing van alle morele regels. Goede foltering bestaat niet. Wat voor argumenten zou je immers kunnen inroepen om foltering te accepteren? Foltering is een misdaad tegen de menselijkheid. Je stoot onmiddellijk op één van de meest uitdrukkelijke mensenrechten, namelijk de lichamelijke integriteit van ieder individu. Volgens de Internationale Conventie tegen Foltering ‘heeft niemand het recht anderen te martelen, onder geen enkele voorwaarde, het weze dan oorlog, politieke instabiliteit of een staat van beleg.’ 

wat is folteren?  

Foltering of marteling kent vele vormen. Vanaf systematisch georganiseerde foltering (staatsterrorisme, bij politieverhoren of in krijgsgevangenschap) tot eerder toevallige vormen zoals mishandeling  in gezinsrelaties (partners, ouderen, ouders, kinderen) of bij criminaliteit (bv. zoals bij inbraak om de code van een brandkast te kennen of mensen te dwingen hun geld of juwelen af te geven.) Het is een wijd verspreid fenomeen dat erg moeilijk onder controle te krijgen is. Het heeft ook verschillende aspecten zowel psychisch als sociaal en maatschappelijk-politiek. Wij gaan in dit artikel specifiek in op het maatschappelijk aspect van door de staat  georganiseerde martelingen. In  het VN-verdrag tegen marteling wordt marteling omschreven als “iedere handeling waardoor opzettelijk hevige pijn of hevig leed, lichamelijk zowel als geestelijk, wordt toegebracht met als doel het verkrijgen van inlichtingen, bestraffing, intimidatie of dwang, met name wanneer zulke pijn wordt toegebracht door of met instemming van een overheidsfunctionaris.” Er wordt onderscheid gemaakt tussen specifieke folterpraktijken (marteling), lijfstraffen en wrede behandeling, al liggen deze handelingen meestal in elkaars verlengde.

Folterpraktijken of marteling bestaan uit het opzettelijk toebrengen van lichamelijke of geestelijke pijn. We willen hier niet inspelen op de sensatiedrang door deze praktijken in detail te beschrijven, maar we kunnen er toch niet helemaal omheen ze te benoemen. Er bestaat een grote verscheidenheid van methoden van marteling. Zelden is marteling  'wetenschappelijk', d.w.z. gebaseerd op speciaal medisch of psychologisch onderzoek, alhoewel vandaag in sommige landen daar expliciet aandacht wordt aan besteed. Tot de meest gebruikte vormen van marteling behoren: slaan en schoppen; verhongering of het 'zwarte dieet' (totale onthouding van eten en drinken);  gedwongen toediening van water, olie e.d.; ophangen aan de armen of benen ('papegaaienstok'); bijna-verstikking door bijv. onderdompeling in vuil water, uitwerpselen e.d. ('submarino'); toedienen van elektrische schokken; isolatiefoltering; slaan op of verbranden van de voetzolen (falaka); wurgtouw, schijnexecutie.  Naast deze specifieke folterpraktijken zijn er ook de lijfstraffen zoals geseling, zweepslagen, stokslagen, brandmerken, het in de boeien slaan, amputeren van hand of voet (meestal als straf). Tenslotte zijn er ook de vormen van wrede en mensonwaardige behandeling zoals verkrachting en ander seksueel geweld, zowel op vrouwen als op mannen;  lastigvallen  en bedreigingen (intensieve bewaking, hinderlijk volgen, telefonische en schriftelijke dreigingen, veelvuldige ondervraging) en alle vormen van ernstige vernedering door bewakers.  Verkrachting in oorlogstijd en tijdens gevangenschap is in recente jaren door de UNO meetal erkend als een vorm van marteling (dus als meer dan wrede behandeling).

Deze praktijken komen meer voor dan we meestal denken. Volgens rapporten van Amnesty International komen marteling, ernstige vormen van mishandeling en wrede behandeling voor in 150 landen, waarvan de meeste de Internationale Conventie tegen Foltering hebben getekend. In zo'n zeventig landen is sprake van stelselmatige marteling. Uit Europa en Noord-Amerika worden vooral incidentele gevallen van marteling gemeld, veelal als vorm van politiegeweld (zoals uit Noord-Ierland, Spanje,de VS, maar ook in Belgische gevangenissen) en op grote schaal uit Turkije. Een rapport van de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch (juli 2006) meldt dat ook na het uitbreken van het Abu Ghraib-schandaal (2004) de Amerikaanse bezettingstroepen gewoon bleven doorgaan met het martelen van Irakezen. Zelfs bij de VN-blauwhelmen komen soms folterpraktijken en seksuele mishandeling (ook van kinderen) voor, zoals in Zuid-Sudan en Afghanistan. Er is echter evolutie, want steeds meer overheden blijken bereid marteling expliciet te erkennen en te veroordelen als een zwaar misdrijf.  

 

Er is niets veranderd.

Het lichaam is vol pijn,

het moet eten, ademhalen, slapen,

het heeft een dunne huid met vlak eronder bloed,

het heeft een flinke voorraad tanden, nagels,

zijn botten zijn broos, gewrichten rekbaar.

Bij martelingen wordt met dit alles rekening gehouden.

(...)

Er is niets veranderd.

Hoogstens de manieren, vormelijkheden, dansen.

Het gebaar echter van handen die het hoofd beschutten

is nog precies zoals het was.

Het lichaam kronkelt, vecht en rukt,

geradbraakt valt het, trekt zijn knieën op,

blauwe plekken, builen, het kwijlt, spuugt bloed.

 

Er is niets veranderd. (...)

De kleine ziel verdwijnt, komt terug, nadert, verwijdert zich,

een vreemde voor zichzelf en ongrijpbaar,

nu eens zeker, dan weer onzeker van haar bestaan,

terwijl het lichaan is en is en is

en zich nergens bergen kan.

 

Wislawa Szymborska,  uit Einde en begin, gedichten 1957-1999

 

 

de foltertechnologie 

In januari 1998 heeft de Europese Unie het rapport `an appraisal of technologies of political control' uitgebracht waarin een evaluatie gegeven wordt van alle vormen van `politieke controle', een wat afgezwakte term voor staatsterreur. Dit rapport maakt een onderverdeling in het foltermateriaal in drie soorten : hardware (apparatuur), software (programma’s of methodes) en liveware (menselijke informatiedragers). Hardware zijn meestal stroomstokken die elektrische schokken kunnen geven tot 200.000 volt. Amnesty International omschrijft ze als ‘het Esperanto onder de martelproducten’. Maar er zijn ook oproerschilden, dartpijltjes en riemen die onder stroom kunnen worden gezet. Van China tot de VS gebruiken overheden elektriciteit om de weerstand van mensen te breken. Elektriciteit blijkt het belangrijkste materiaal van foltering te zijn geworden.  Onder software verstaat het rapport de gespecialiseerde methodes van geestelijke en psychologische intimidatie die de menselijke weerstand breken zonder zichtbare sporen na te laten. Zo bracht het Britse leger gevangen terroristen in Noord-Ierland in de waan dat ze niet meer op hun zintuigen konden vertrouwen. Dat gebeurde door gevangenen een kap over het hoofd te doen, hen een paar maten te grote overalls te laten dragen, een constant sisgeluid in de cel te laten horen, en ze urenlang in dezelfde positie neer te zetten. Bedoeling was dat ze volledig gedesoriënteerd zouden doorslaan. Ook de CIA gebruikte tot 1997 handboeken waarin dergelijke ondervragingstechnieken beschreven stonden. Met liveware bedoelt het rapport meestal buitenlandse adviseurs, paramilitaire deskundigen en politiespecialisten die de nodige kennis leveren voor het martel- en onderdrukkingsapparaat. Deze liveware zijn dus de gespecialiseerde folteraars die in sommige gevallen worden opgeleid in speciale scholen. In Georgia, VS, stond tot 1991 `The school of the Americas' beter bekend als `school of the assassins', `de school van de moordenaars'. Hier werden doodseskaders uit Honduras en Guatemala opgeleid door Amerikanen. Maar ook vandaag blijven zulke speciale scholen functioneren.  

stemmen voor legalisering 

Sinds de aanslagen van 11 september 2001 op de Twin Towers is er een sterke ontwikkeling vast te stellen. Tot dan toe bleef folteren meestal een geheime bedoening die hoogstens in de openbaarheid kwam door de verhalen van slachtoffers en het verzet van mensenrechtenorganisaties (zoals Amnesty International of Human Rights Watch). Maar sinds 11/09 wordt er ook in democratische staten openbaar gepraat over de legalisering van marteling binnen de strijd tegen het internationale terrorisme. Het Witte Huis, bij monde van president Bush,  heeft zelfs te verstaan gegeven dat foltering wellicht de enige mogelijkheid is om gevangen terroristen aan de praat te krijgen en zo op termijn het terrorisme beter te kunnen traceren of zelfs uit te roeien. Zulke uitspraken zijn een roep om folterpraktijken te rechtvaardigen. In bange tijden (na de aanslagen) kregen ze bij een groot publiek nogal wat instemming. Toch zijn zulke uitspraken zijn niet zo radicaal nieuw als ze lijken. De VS heeft op dit vlak  immers een traditie. In de jaren zeventig steunden zij, hoewel clandestien, de folterregimes van Chili (Pinochet) en Argentinië (Videla). Vandaag is bewezen dat ook de VS zelf in de gevangenis van Guantànamo Bay (in Cuba) gevangenen foltert. Het Witte Huis redeneert dat Al-Qa'ida  geen staat is en daarom geen echte partij kan zijn bij conventies, zodat bijvoorbeeld martelingen makkelijker kunnen worden geaccepteerd. De VS beschouwt de gevangen Al-Qa'ida-strijders als ‘onwettelijke strijders’ zonder rechten, die niet beschermd worden door de Conventie van Genève voor Krijgsgevangenen. De VS accepteert theoretisch wel dat marteling niet kan worden goedgekeurd, maar het probleem ligt in het omschrijven van de grenzen. De onderminister van Justitie, Jay Baybee, zei in 2004 dat niet alle gevallen van ‘het toebrengen van bescheiden of kortstondige pijn’ kunnen worden aangemerkt als marteling. Om van martelingen te kunnen spreken moet de pijn gepaard gaat met zware lichamelijke verwonding, waaronder het uitvallen van organen, vermindering van lichaamsfuncties of zelfs de dood’. De voormalige minister van Defensie, Donald Rumsfeld, heeft de lijst met toegestane ondervragingstechnieken al tweemaal uitgebreid op verzoek van de ondervragers van Guantánamo Bay. Gevangenen mogen langdurig in een ongemakkelijke houding worden gedwongen (bijvoorbeeld op één been staan), ze mogen langdurige worden ondervraagd (zelfs meer dan twintig uur na elkaar), ook naakt of geblinddoekt en met honden worden geïntimideerd. Men mag een gevangene voor meer dan dertig dagen isoleren (en over de levensvoorwaarden van deze isolatiecellen zwijgt men zoveel mogelijk). Zo heeft zelfs een bepaalde gevangene  meer dan negentien maanden in isolatie gezeten. Sommige technieken mogen zelfs alleen onder ‘medisch toezicht’ worden toegepast, wat toch wel wijst op de ernst van de martelingen. Deze regels werden ook goedgekeurd voor gevangenissen in Afghanistan en Irak. Het lijdt geen twijfel dat hier de grenzen van de menselijke waardigheid in hoge mate worden overschreden. Ook Israël gebruikt verschillende van deze technieken in het ondervragen van Palestijnse verzetsmensen en ook de Russische staatsveiligheid werkt op gelijkaardige manier.

Al deze voorbeelden wijzen erop dat men er meer en meer naar streeft het folteren binnen de wet te plaatsen als een beperkt gebruik van fysieke druk tijdens ondervragingen. De Amerikaanse strafpleiter Dershowitz spreekt zelfs van ‘humane foltertechnieken’ zoals het steken van gesteriliseerde naalden onder de vingernagels: de pijn voelt wel ondraaglijk, maar er is geen blijvend letsel en zeker geen gevaar voor overlijden. Maar de realiteit van het folteren bewijst  dat ‘beperkte’ foltering niet bestaat. Zodra men er mee begint, eindigt ze niet meer. Je komt onvermijdelijk terecht op een hellend vlak. Van kwaad komt erger. Er bestaat geen goede foltering, zegt de Australische filosoof Raimond Gaita, omdat het de ergste schending is van de menselijke waardigheid. Je kunt foltering niet aan regels onderwerpen, in de folterkamer zijn er geen grenzen, de macht is absoluut en de vernedering totaal.

 

Op 7 oktober 2006 werd de kritische Russische journaliste Anna Politskovskaya vermoord. Wellicht omwille van een artikel waaraan ze schreef over de martelpraktijken in Rusland en dat postuum en onafgewerkt in haar krant verscheen. Daarin geeft ze een passage weer uit een brief van Beslan Gadaev die door de Russische politiediensten van een dubbele moord  beschuldigd werd.

“Nadat ik nog een keer had gezegd dat ik met de moorden niets te maken had, begonnen ze met te slaan. Eerst gaven ze me enkele vuistslagen tegen mijn rechteroog. Toen ik weer bij mijn positieven kwam, wrongen ze mijn armen om en sloegen ze me in de boeien, met mijn handen voor met uit. Dan staken ze ook nog een metalen staaf tussen de boeien. Ze tilden me op  - of liever, ze tilden de staaf op - en hingen me op tussen twee ladekasten, op ongeveer een meter van de grond. Ze bonden elektrische draden rond mijn beide pinken, ze dienden me elektrische schokken toe en begonnen me over mijn lichaam te slaan met gummiknuppels. De pijn was ondraaglijk... Om mijn gekrijs niet te moeten aanhoren duwden ze me een zwarte zak over het hoofd. Ik kan me niet herinneren hoe lang die foltering geduurd heeft, door de pijn raakte ik het bewustzijn kwijt. Toen ze merkten dat ik in zwijm viel, haalden ze de zak weer van mijn hoofd en vroegen of ik bijna zou gaan praten. ‘Ja’, antwoordde ik, al had ik geen flauw benul wat ik hen dan wel zou moeten vertellen. Ik antwoordde alleen maar om aan de vreselijke foltering te kunnen ontsnappen, al was het maar voor even”.  (bron: De Standaard,  13/10/2006).

 uitzonderingstoestand

 Bij de poging tot legalisering van folterpraktijken gaat men er vanuit dat de huidige dreiging van terroristische aanslagen  in onze maatschappij een uitzonderingstoestand creëert, die strengere maatregelen toelaat en zelfs martelingen en/of oorlog kan legitimeren. Men steunt hier op de doctrine van het minste kwaad. Men beweert dat men met het folteren van gevangen terroristen kan voorkomen dat de dreiging van terrorisme blijft toenemen. Of dat men belangrijke informatie op het spoor kan komen die (vele) mensenlevens kan redden, zoals het voorkomen van een bomaanslag of het lokaliseren van gijzelaars. In die zin, zo zegt men, is foltering een minder kwaad dan wat door terroristen wordt aangericht. Maar is het wel juist dat folteren een minder kwaad is? Bij foltering maakt men dezelfde fouten als de terroristen. Foltering is in wezen terreur tegen terreur. Foltering stelt de mens bloot aan pure willekeur omdat alle rechtsregels worden opgeheven.  Het gaat om het uitoefenen van macht over een mens die totaal weerloos is. Het enige wat telt is onderwerping. Het komt er op aan de geest of de wil van de gevangene te breken. Marteling beoogt de vernietiging van de persoonlijke en politieke integriteit van een persoon door het toebrengen van lichamelijk en geestelijk letsel.  Wie gefolterd wordt, wordt herleid tot puur object, tot pure lijfelijkheid die men kan pijnigen zonder rekening te houden met rechtregels of fatsoen. De idee van de uitzonderingstoestand in onze maatschappij maakt immers mogelijk dat er geen rekening meer wordt gehouden met de wetten en normen van de rechtsstaat.  Het hele Amerikaanse concept van ‘onwettelijke strijders’ functioneert als een alibi voor een systematisch machtsmisbruik dat verdachten elke vorm van een wettelijke rechtszaak onthoudt. In zulke context is duidelijk dat foltering ingaat tegen de meest fundamentele wetten van de rechtstaat. We raken op die manier het besef kwijt dat het mensenleven iets van onschatbare waarde is dat niet mag worden uitgeleverd aan de willekeur van de macht. Een van sterkste drijfveren van het  democratisch systeem is er op gericht om elke vorm willekeur in bestuur en machtsuitoefening onmogelijk te maken.   

degradatie 

Het lijdt geen twijfel dat foltering een radicale degradatie is van het slachtoffer. Dat is uit het voorgaande voldoende duidelijk geworden. Maar foltering is ook een degradatie van de daders. En dat niet alleen van de beulen die het folterwerk verrichten, maar ook van zij die er de opdracht toe geven of er voor verantwoordelijk zijn. Maar je kan ook verder denken. Ook de maatschappij waarin gestreefd wordt naar legalisering van foltering of, sterker nog, foltering accepteert of toepast, verliest haar menselijkheid. De meest essentiële waarden van respect voor de ander gaan op termijn helemaal verloren. Dat betekent het einde van de democratie, want democratie steunt op de fundamentele norm dat elk leven heilig is. Niemand heeft het recht het leven van de ander te schaden of te vernietigen. Daarom moet er een absoluut verbod op foltering komen, in welke omstandigheden ook. We mogen ons vandaag niet verschuilen achter onze angst of achter de dreiging van terrorisme om onze fundamentele menselijke waarden op het spel te zetten. Uiteraard moeten we het terrorisme krachtig bestrijden, maar dit mag niet ten koste van onze eigen waardigheid gaan. Een menswaardige houding  in verband met foltering is geen kosten-batenanalyse met als resultaat het minste kwaad, maar een radicale keuze tegen elke vorm van foltering omdat foltering ook een aanslag is op onze eigen menselijkheid. Op wat langere termijn zullen niet de terroristen, maar wijzelf de slachtoffers zijn omdat we onze menselijkheid zullen hebben prijsgegeven. Daarom is er dringend nood aan doorzichtige wetgeving en publieke acties om elke vorm van marteling te verbieden. Het zal dan ook nodig zijn dat de uitvoering van deze wetten voldoende gecontroleerd kan worden. Hierin zouden  onder meer door mensenrechtenorganisaties een belangrijke rol kunnen spelen. Als burgers moeten we deze organisaties dan ook voluit steunen.  

Verdere informatie:

http://www.amnesty.org/index-guantanamo.html

http://www.nrc.nl

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet WEER CENSUUR VOOR BEVRIJDINGSTHEOLOGIE !!!

 

Volgend bericht werd rondgestuurd door

Christenen voor het Socialisme

Werkplaats voor Theologie en Maatschappij

Netwerk van Kritische Christenen en Basisgroepen

Ik steun deze actie volledig, al heb ik niet veel hoop meer dat er in de Roomse kerk nog echt iets kan veranderen, zeker niet vanuit de hiërarchische structuur die almaar meer wereldvreemd wordt..

 

Buiten de armen geen heil! 

Sinds het oude 'Heilig Officie' in 1965 zijn naam veranderde in 'Congregatie van de Geloofsleer' kregen 12 theologen een 'notificatie'. Sommige van hun geschriften worden daarin veroordeeld als niet in overeenstemming met de leer van de Kerk. Op basis daarvan kunnen sancties genomen worden.
Buiten een eerste notificatie aan Hans Küng in 1975, hadden alle veroordelingen plaats tijdens het pontificaat van Johannes-Paulus II. En bijna alle werden ze ondertekend door kardinaal Ratzinger. Op 14 maart jl. werd de notificatie over de geschriften van de Spaans-Salvadoreense bevrijdingstheoloog Jon Sobrino bekendgemaakt. En Mgr. Fernando Saenz Lacelle, aartsbisschop van San Salvador en lid van Opus Dei, heeft hem ondertussen al onderwijs- en publicatieverbod opgelegd.

Het is de eerste notificatie sinds Ratzinger Benedictus XVI is geworden. Het dossier van Sobrino had hij jaren geleden als prefect van de Congregatie van de Geloofsleer ingeleid. Is het toeval dat deze veroordeling twee maanden valt vóór de Vijfde Algemene Vergadering van de Latijns-Amerikaanse Bisschoppenconferentie (CELAM) in het Braziliaanse Mariaoord Aparecida (13-21 mei)? Het lijkt erop dat Benedictus XVI, die in Aparecida aanwezig zal zijn, hiermee het signaal wil geven dat de 'optie voor de armen' die op de Bisschoppenconferentie van Medellin (1968) geproclameerd werd en de bevrijdingstheologie begraven zijn.

Jon Sobrino wordt vervolgd omwille van zijn christologie. Zijn visie op Christus zou al te 'menselijk' zijn, zijn godheid wordt niet in het licht gesteld, vinden de Congregatie van de Geloofsleer en haar huidige prefect, kardinaal Levada. Het meningsverschil is te verklaren vanuit de verschillende plaats waarop enerzijds Levada, Ratzinger en Co en anderzijds Sobrino en de bevrijdingstheologen theologie bedrijven. Sobrino wisselde van plaats toen hij vanuit het relatief rijke Spanje naar El Salvador ging en daar in contact kwam met het arme en lijdende volk. Hij werd sterk geïnspireerd door Mgr. Oscar Arnulfo Romero die zich tot de armen bekeerd had, nadat hij vanuit zijn paleis de weg gevonden had naar de sloppenwijken. Om de christologie van Sobrino echt te verstaan, volstaat het niet zijn teksten te lezen en zijn woorden te aanhoren. Men moet een gelijkaardige weg naar de armen afleggen en van daaruit oprecht de profeten en het Evangelie van Jezus lezen.  

Welke theoloog kan immers beter het gelaat van Christus herkennen en er een woord over spreken: hij of zij die dagelijks de miserie, het lijden en het martelaarschap meemaakt tot en met het afslachten van eigen huisgenoten en van zijn inspirator Romero, of hij die in een wereldvreemd paleis vanuit een onaantastbaar dogma spreekt? Wie als 'bezitter van de waarheid' vanuit een wereldvreemde plek over God spreekt, spreekt veelal over een wereldvreemde God. Met het laatste pauselijk document Sacramentum Caritatis is dat opnieuw gebleken. De celibaatsverplichting voor priesters wordt gehandhaafd en hertrouwde uit de echt gescheiden lieden mogen de communie niet ontvangen, tenzij ze geen seks hebben.

Jon Sobrino werd reeds lang gezocht. Met deze 'notificatie' wordt een nieuwe slag toegebracht aan de bevrijdingstheologie en de armen. Nochtans beweert de Congregatie voor de Geloofsleer om deze laatsten zeer bekommerd te zijn. Het eerste deel van de verklarende nota bij de notificatie is aan die 'bekommernis' gewijd onder de titel "De bekommernis van de Kerk voor de armen". Daarin wordt een uitspraak van de paus geciteerd: "De eerste armoede onder de volkeren bestaat er in Christus niet te kennen". En even verder lezen we: "De voorkeursoptie voor de armen, verre van een teken van particularisme of sectarisme te zijn, manifesteert de universaliteit van het wezen en van de zending van de Kerk. Die optie sluit niemand uit. Dat is de reden waarom de Kerk deze optie niet kan uitdrukken door middel van reducerende sociologische en ideologische categorieën die van deze voorkeur een partijdige keuze zouden maken en een bron van conflict". Geen partijdige keuze dus, en geen conflict. Maar het conflict bestaat! De keuze is niet 'conflict of geen conflict', maar wél 'welke kant te kiezen in het conflict'. Als het Vaticaan, met universalisme als argument, weigert die keuze te maken, kiest ze in feite voor de rijken, voor degenen die nu, in déze wereld, de wet stellen. Dan maakt het Vaticaan gemene zaak met politieke en economische machten die de armen bestrijden. Niet toevallig kwam het offensief tegen de bevrijdingstheologie in de jaren '80 quasi gelijktijdig vanuit twee kanten tot stand: vanuit het Vaticaan en de VS-politiek met in het bijzonder het Institute on Religion and Democracy. In het Daensjaar is het goed daarover na te denken. Als geen ander immers heeft priester Adolf Daens, die 100 jaar geleden stierf, gebotst op het bondgenootschap tussen de Katholieke Kerk en de rijken.  

Op 27.10.06 schreef Jon Sobrino een aantal bedenkingen neer over de komende bisschoppenconferentie in Aparecida. Hij deed dat in de vorm van een brief aan zijn collega bevrijdingstheoloog, vriend en huisgenoot Ignacio Ellacuría, één van de zes jezuïeten die door een doodseskader werden vermoord omdat zij voor het arme en verdrukte volk opkwamen. In die brief citeert hij uit Ellacuría's laatste toespraak: "Alleen met alle armen en verdrukten van de wereld kunnen we geloven en de moed opbrengen om te proberen de geschiedenis om te keren". "Je zegt ons dus", schrijft Sobrino dan verder "dat de armen bron zijn van een geloof en een moed die ons van nergens anders toekomt. Zoals ik je vorig jaar schreef  'buiten de armen is er geen heil'."  Mogen we met Sobrino hopen dat Aparecida opnieuw de weg naar de armen en Medellin zou beginnen vinden? 

21.03.2007

bij het begin van de lente

 

 

 

 

bullet

KLIMAATVERANDERINGEN

 

Onderstaande tekst publiceerde ik als    een  info voor het maandblad MENSEN ONDERWEG, januari/februari 2005

 

Europa warmt sneller op dan de rest van de wereld en koude winters zullen haast volledig verdwijnen tegen 2080 als gevolg van de globale opwarming van de aarde. Dat stelde het Europees Milieuagentschap (EMA) in een 107 bladzijde tellend rapport van 17 augustus 2004 nadrukkelijk in de kijker. In de laatste honderd jaar is de globale gemiddelde temperatuur in de wereld gestegen met 0.7°C, terwijl het Europees gemiddelde steeg met 0.95°C. Men verwacht algemeen dat tegen 2100 de temperaturen wereldwijd zullen stijgen met 1.4° tot 5.8°C, in Europa zelfs met minimaal 2° tot 6°C. Zulke gegevens zijn niet mis te verstaan. We staan oog in oog met belangrijke klimaatveranderingen die het aanzicht van de wereld sterk zullen beïnvloeden. De consequenties zijn enorm en het rapport teken een grimmig beeld van de toekomst. Zelfs het Pentagon waarschuwde begin 2004 ervoor dat de wereld zich veel meer zorgen moet maken om de op gang zijnde klimaatveranderingen dan om het terrorisme. De meeste wetenschappers zijn er heel duidelijk over: als we niets doen aan de klimaatverandering moeten we rekening houden met dramatische gevolgen. Er is dringend nood aan belangrijke maatregelen om de huidige problemen op een efficiënte wijze aan te pakken. Waarin bestaan die klimaatveranderingen? Wat is de impact ervan op mens en milieu? Wat kan er worden gedaan om te vermijden dat op termijn onze planeet onleefbaar wordt?  

1. Probleemstelling

natuurlijke klimaatveranderingen  

Normaal gesproken ontstaan klimaatveranderingen door natuurlijke processen die in de schoot of in omgeving van de aarde tot stand komen. In haar evolutie heeft  de aarde heeft vele veranderingen gekend in de condities van het klimaat.  Het gaat dan over langdurige perioden, meestal van duizenden of miljoenen jaren, waarin radicale schommelingen in de temperatuur ontstaan als gevolg van variaties in de baan van de aarde rond de zon, verschuivingen in de stand van de aardas, fluctuaties in de activiteiten van de zon, uitbarstingen van vulkanen, opwarming of afkoeling van de aardbodem, sterke wisselingen in de lagen van de atmosfeer, enzovoort. Zo kennen we de verschuivingen van ijstijdperken naar warmere perioden en omgekeerd, die de aarde kunnen omtoveren in een bar landschap of haar een vruchtbare bodem schenken.  Er is dus op zeer lange termijn altijd een natuurlijke variabiliteit van het natuurlijk klimaat vast te stellen geweest. In de laatste 8000 jaar is het klimaat van de aarde met zijn lichte temperatuurschommelingen relatief stabiel geweest in vergelijking met vorige perioden. Deze stabiliteit heeft gunstige condities geschapen voor de ontwikkeling van de menselijke samenleving.

menselijke impact

De klimaatveranderingen waarover in onze tijd gesproken wordt, zijn echter van een andere aard. Het gaat niet om natuurlijke veranderingen, maar om veranderingen die worden toegeschreven, direct of indirect, aan allerlei activiteiten van de mens die de samenstelling van de globale atmosfeer sterk beïnvloeden. Het is weinig waarschijnlijk dat de stijging van de waargenomen temperaturen tijdens de laatste eeuw enkel veroorzaakt zouden zijn door natuurlijke processen, zij voltrekken zich bovenop de al aanwezige variabiliteit in het klimaat.  Deze temperatuurstijgingen zijn ongewoon sterk. Het is niet meer te ontkennen dat de omvang en het tempo van de huidige klimaatverandering alle natuurlijke variaties van de laatste duizend jaar en wellicht zelfs verder in de tijd ver overtreft. De huidige klimaatveranderingen zijn het gevolg van relatief sterke temperatuurstijgingen die een effect zullen hebben op het hele milieu: de stijging van het zeeniveau, het smelten van de sneeuwlagen en de gletsjers, het verminderen of verstoren van de biodiversiteit bij fauna en flora, verschuivingen in de vruchtbaarheid van de bodem, de reserves van zoet (drinkbaar) water, impact op de leefomstandigheden en de gezondheid van de mensen. Hoewel er nog veel onzekerheid bestaat over de veranderingen die het milieu zal ondergaan en welke de meest schadelijke gevolgen zullen zijn, toch zou zo'n opwarming ernstige verstoringen kunnen veroorzaken, vooral bij kwetsbare ecosystemen. Professor André Berger (UCL), medeauteur van het rapport van EMA, stelt dat, zelfs als we in de toekomst sterk omzichtig zouden handelen, de temperatuurstijging met 1 à 2 graden in deze eeuw niet meer te vermijden zou zijn. Wat we in ieder geval moeten doen, zo zegt hij, is ons erop voorbereiden en ons proberen aan te passen.  

oorzaken

Vele mensen beschouwen de klimaatverandering nog te veel als een abstract milieuprobleem dat zich pas in de verre toekomst zal manifesteren. Ze zijn ook slecht geïnformeerd over het feit dat de huidige klimaatverandering voor het overgrote deel te wijten is aan het menselijk leefpatroon. Zo is bijvoorbeeld de relatie tussen energiegebruik en klimaatverandering nauwelijks bekend. Velen denken hierbij alleen maar aan enkele oppervlakkige fenomenen zoals de drijfgassen van spuitbussen of enkele andere industriële toepassingen ervan. Nochtans is in wetenschappelijke kringen algemeen aanvaard dat de huidige opwarming van de aarde specifiek toegeschreven moet worden aan de uitstoot van broeikasgassen, die voornamelijk ontstaan bij het verbruik van fossiele brandstoffen en de sterke toename van de bemesting in de landbouw. Die gassen slorpen de warmte op die van de aarde opstijgt  en houden die vast  in de lagere atmosfeer, terwijl ze de zonnewarmte wel doorlaten. Dat leidt dus onvermijdelijk naar een opwarming van de aarde. De zes meest bekende broeikasgassen zijn waterdamp en kooldioxide (CO2), methaan, distikstofoxide, zachte en harde gehalogeneerde koolwaterstoffen en zwavelhexafluoride. Het is vooral het CO2-gas dat het leeuwenaandeel van de broeikasgassen uitmaakt. In de westerse wereld is de uitstoot van CO2 verantwoordelijk voor 8O% van de broeikasgassen, methaan (bemesting) voor 7 à 8% en distikstofoxide voor 7%. De andere broeikasgassen tekenen voor amper 5%. De CO2-uitstoot  neemt vandaag vooral toe door ons energieverbruik, met name door het stijgend elektriciteitsverbruik en het groeiend verkeers- en vervoervolume.  De vraag naar energie blijft in Europa nog steeds stijgen. Op dit ogenblik ligt het energieverbruik van de West-Europeaan drie maal hoger dan het gemiddelde van de aarde, dat van de Verenigde Staten is zelfs vijf maal hoger. Onze hoge levensstandaard en massaconsumptiecultuur maken dat we meer en meer energie nodig hebben. Bovendien mag je niet vergeten dat in de zich snel industrialiserende landen als China en India de uitstoot het volgende decennium sterk gaat toenemen. Het is een haast niet meer te vermijden zaak dat het toenemende energieverbruik van onze hedendaagse leefstijl op de duur de hele menselijke habitat (leefomgeving) in de war zal brengen met talrijke nefaste gevolgen die vandaag nog onvoldoende kunnen worden geschat. De toestand lijkt wel dramatisch, vermits algemeen wordt aangenomen dat zelfs wanneer onze samenleving ertoe komt de uitstoot van de broeikasgassen in de volgende decennia sterk te verminderen, het klimaat toch sterk zal blijven veranderen in de volgende eeuwen. Het gaat dus over een complex proces dat, eenmaal op gang gezet, niet zomaar kan worden teruggedraaid. Bij wijze van voorbeeld geven we in een schema waarin duidelijk de band beschreven wordt tussen ons energieverbruik (voornamelijk CO2) en de gevolgen die de klimaatverandering zal meebrengen voor mens en milieu.

Appendix deel 1

1.  schema van het proces 

energiegebruik
            

verbruik fossiele brandstoffen
           
        
CO2-uitstoot  (en andere broeikasgassen)
           
        
wijziging koolstofcyclus:

                    
wijziging CO2-concentratie in atmosfeer
           
        
wijziging stralingsbalans aarde
           
        
klimaatverandering
                   
hogere temperaturen, stijging zeeniveau, verandering van neerslag, verstoring biodiversiteit (flora, fauna), sterke druk op de menselijke habitat

 

2.  vermoedelijke evolutie CO2-uitstoot in België, zonder maatregelen

 

1990                               100%

2000                               112%

2005*                             119%

2010*                             123%

2015*                             128%

2020*                             133%

* CO2-uitstoot door energiegebruik (transport inbegrepen)

gegevens Federale Diensten Leefmilieu

  

 

 

2.  De gevolgen van de klimaatverandering 

een mondiaal karakter

Hoewel er nog veel onzekerheid bestaat over de aard van de huidige veranderingen en welke de meest schadelijke gevolgen zullen zijn, toch zullen zij hoe dan ook ernstige verstoringen kunnen veroorzaken aan het milieu en de menselijke habitat. Typisch is ook dat de gevolgen niet regionaal beperkt zullen zijn zoals bij ecologische rampen (aardbevingen, overstromingen, gifwolk of ontploffingen), maar een mondiaal karakter hebben. De huidige (nog kleine) stijging van de gemiddelde aardtemperatuur heeft reeds een onomkeerbare schade veroorzaakt aan bepaalde natuurlijke systemen en soorten. De verdere stijging zal resulteren in minder beschikbaar water, in overstromingen, een toename van ziektes en sterfgevallen zoals malaria en cholera of  gewoonweg veroorzaakt door de hitte. De migratiedruk van mensen uit klimatologisch zwaar getroffen gebieden, vooral uit de kuststreken, zal toenemen. Landbouw in de kuststreken zal onmogelijk worden door de verzilting van het grond- en oppervlaktewater. Het mondiale honger- en armoedeprobleem zal nog stijgen. Dit is slechts een greep uit de lange lijst van gevolgen die de hoogdringendheid van maatregelen en gedragsverandering bij de mensen aantonen. Toch zijn  de gevolgen van de klimaatveranderingen op wereldschaal ongelijk verdeeld. Noord-Amerika en Europa zullen naar verwachting relatief minder de schadelijke gevolgen van de opwarming van de aarde ondervinden, maar zijn per hoofd van de bevolking het meest verantwoordelijk voor uitstoot van broeikasgassen. Afrika daarentegen draagt slechts in geringe mate bij aan het broeikaseffect, terwijl zich daar wellicht de meeste schade zal voordoen (droogten, lagere landbouwopbrengst, enzovoort). Ontwikkelingslanden hebben bovendien minder financiële en technologische middelen om de negatieve gevolgen van klimaatverandering te vermijden of te bestrijden via bijvoorbeeld adequate gezondheidszorg of dijkenbouw.

toegepast op Europa

Vermits het proces van klimaatverandering een uiterst complex proces is van interacties tussen de natuurlijke en sociale systemen en het klimaatsysteem, is het haast onmogelijk om een volledige en adequate beschrijving te geven van deze problematiek, zeker niet wat betreft de gevolgen op wereldschaal.  Daarom zijn de meeste rapporten gericht op bepaalde regio’s die men overzichtelijk kan omschrijven en waarvoor men tot werkzame voorstellen kan komen. Wij beperken ons in deze info dan ook grotendeels tot de problematiek zoals die zich stelt in Europa. Hoewel uiteindelijk alles met alles te maken heeft, gaan we toch niet in op de problemen die zich stellen naar aanleiding van tropische of subtropische cyclonen of de effecten van het El Niňo-fenomeen (bewegingen van het water in de Grote Oceaan onder invloed van de passaatwinden), ook al hebben die indirect invloed op Europa. Wij steunen vooral op de gegevens die beschreven zijn in het rapport van het Europees Milieuagentschap (2004). Dat rapport gaat ervan uit dat Europa erg kwetsbaar is voor klimaatverandering, zelfs al is het economisch sterk om de nodige maatregelen te nemen. Het EMA gaat uit van actueel meetbare elementen die nu reeds een zekere impact hebben op het klimaat en daarom belangrijke aanwijzingen (indicatoren) kunnen geven voor de toekomstige ontwikkelingen. Er werd gezocht naar indicatoren die geldig zijn voor het grootste deel van Europa, indien mogelijk zelfs voor heel Europa. Veel aandacht werd besteed aan hun doorzichtigheid opdat ze goed zouden kunnen worden begrepen door de beleidmakers en een breed geïnteresseerd publiek. Er werden 22 indicatoren weerhouden en ze werden ingedeeld in 8 categorieën: atmosfeer en klimaat; gletsjers, sneeuw en ijs; zeesystemen; ecosystemen en biodiversiteit op het vasteland; water; landbouw; economie; menselijke gezondheid. Laten we elke van deze indicatoren van naderbij bekijken. Het is onmogelijk alle gegevens op een rijtje te zetten,  daarom geven we alleen de meest relevante cijfers en verschuivingen aan die wijzen op een algemene trend.  

indicatoren

·         atmosfeer en klimaat 

In Europa groeide de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer sterk in de twintigste eeuw en versnelde vooral in de tweede helft ervan. Vergeleken met de voor-industriële periode steeg de concentratie van CO2 met 34% en die van methaan met 153%. De concentratie van CO2 neemt vandaag nog steeds toe, terwijl die van methaan enigszins afneemt. De groeiende stijging van de concentratie van broeikasgassen heeft in Europa de temperaturen sneller doen stijgen dan in de rest van de wereld (zie inleiding). Vermoedelijk zal tussen 2040 en 2060 de vooropgestelde stijging van 2°C boven het pre-industrieel gemiddelde overstegen worden. Vooral de landen van Zuid-Europa (Italië, Spanje, Griekenland) en Noordoost-Europa (zoals het Westen van Rusland) zullen daarvan het meest te lijden krijgen, vooral door grotere droogte, meer bosbranden, sterkere risico’s voor menselijke gezondheid. In de overige gebieden schijnt de huidige trend van warmere winters te zullen aanhouden met een meestal negatieve impact op de ontwikkeling van de ecosystemen. 0ok het neerslagpatroon zal sterk veranderen met sterke contrasten tussen Noord- en Zuid-Europa: Noord-Europa (en ook Midden-Europa) zal 10 tot 40% natter worden met een sterke toename van onweders, Zuid-Europa zal tot 20% droger worden wat voor bepaalde streken een groot gevaar inhoudt voor het onvruchtbaar worden van de bodem en voor een groeiend drinkwatertekort.

·           gletsjers, sneeuw en ijs 

In alle negen gletsjerstreken van Europa kan men vandaag het smelten van het gletsjerijs vaststellen. Vooral in de Zwitserse Alpen is dat proces enorm. Vanaf 1850 tot 1980 verloren de gletsjers van de Alpen bij benadering één derde van hun oppervlakte en de helft van hun massa. Sinds 1980 is nog eens 20 à 30% van de overgebleven massa gesmolten. De hete zomer van 2003 was alleen al verantwoordelijk voor ongeveer 10%. Waarschijnlijk zullen tegen 2050 75% van de gletsjers uit de Zwitserse Alpen verdwenen zijn. Op langere termijn leidt dat onvermijdelijk naar een sterke verstoring van de watercyclus met een verminderde aanvoer van drinkwater (geen smeltijs meer), zwakkere irrigatiemogelijkheden en de afname van het opwekken van waterkracht. Ook het sneeuwtapijt over heel Europa neemt sterk af. Het is sinds 1966 met iets meer dan 10% gedaald en het aantal dagen waarop de sneeuw bleef liggen verminderde met ongeveer twintig tussen 1970 en 1995. Ook het poolijs kromp sterk in zowel in hoeveelheid als in dikte. Het aantal smeltdagen neemt sinds 1970 met iets meer dan 5 per decennium toe. De prognoses spreken er zelfs van dat tegen 2100 de streken van de Noordpool in de zomer grotendeels ijsvrij zullen zijn.  Het is duidelijk dat het smelten van sneeuw en ijs grote gevolgen zullen hebben niet alleen voor het toerisme en de skisporten, maar ook voor de plantengroei en de migratiepatronen van wild en vogels. Anderzijds zullen de zachte winters ook positieve effecten hebben op het verkeer dat veel minder hinder zal ondervinden van sneeuw, ijzel en vorst.

     ·         mariene systemen 

Een van de belangrijkste effecten van de opwarming van de aarde is de stijging van de zeespiegel. In de laatste honderd jaar is de Europese zeespiegel gestegen met een gemiddelde van ongeveer 15 centimeter. Niet alleen het smelten van  gletsjers en poolijs zijn de oorzaak van die stijging, ook de thermale uitzetting van het water en de afzetting van sedimenten op de zeebodem. Vandaag is de stijging in Brest (Frankrijk) 0.8 mm per jaar en in Narvik (Noorwegen) 3 mm per jaar. Sattelietfoto’s suggereren dat de stijging in de jaren 90 van vorige eeuw groter was dan de gemiddelde stijging in de rest van de eeuw. De prognoses tot 2100 geven een stijging van 9 cm tot 88 cm (een gemiddelde waarde van 48 cm). Zelfs bij een stabilisering van de uitstoot van broeikasgassen zou de zeespiegel gedurende eeuwen blijven stijgen omdat de effecten van de thermale warmte van het zeewater uiterst langzaam voelbaar worden. Ook de temperatuur van het water aan het zeeoppervlak zal sterk toenemen, hoewel minder dan op het land. In de twintigste eeuw is die temperatuur gestegen tussen 0.6 tot 1°C. In de Middellandse Zee steeg die temperatuur in de laatste 15 jaar met 0.5°C, wat dus wijst op een versnelling van de opwarming. Tegen 2100 zou het wateroppervlak van de Europese zeeën stijgen met 1.1 tot 4.6°C. Een van de grote problemen is dat bij de opwarming van het oppervlak van de zeeën, hun natuurlijke capaciteit om CO2 te absorberen sterk afneemt. Anderzijds zal bij de verdere opwarming van het zeewater de groei van zoö- en fytoplankton sterk toenemen wat dan wellicht een tegengewicht kan vormen om de CO2 te neutraliseren. Ook de seizoenstijd van het zoöplankton was sinds de jaren 90 vier tot vijf weken vroeger dan gemiddeld.  Maar ook de biodiversiteit van het visbestand zal sterk veranderen, wellicht in negatieve zin. Bovendien is er nu al een invasie vast te stellen van warmwater- of subtropische soorten in de meer gematigde streken van de Noordoostelijke Atlantische Oceaan. Het is moeilijk te voorspellen wat die trends op termijn gaan betekenen voor het visbestand in de oceanen. Hoe zullen zij zich aan de nieuwe condities aanpassen en hoe zullen de territoria herverdeeld worden met de huidige soorten?

      ·        ecosystemen en biodiversiteit op het vasteland

Al hebben de versnippering van het landschap en de vernietiging van de ecologische habitat      tijdens de laatste dertig jaar een duidelijke invloed gehad op de achteruitgang van biodiversiteit (verscheidenheid van de levende soorten) in verschillende delen van Europa, toch blijkt ook de klimaatverandering hier een grote rol te spelen. Dat geldt zowel voor de fauna als voor de flora. Men kan redelijkerwijs aannemen dat een verhoging van de temperatuur met 3°C een verschuiving in de verspreiding van de soorten meebrengt van 300 tot 400 km noordwaarts en 500 m in hoogte. Vele soorten zullen het moeilijk hebben om deze  snelle veranderingen door migratie en aanpassing te overleven. Vandaag is in Noordwest- Europa de diversiteit van soorten reeds enigszins toegenomen, vooral door een verschuiving van warmtegevoelige planten en insekten uit zuiderse streken. Dit proces zal in Midden- en Noord-Europa in de volgende decennia nog sterk toenemen. Toch zal ook een groot deel van die planten en insekten verdwijnen omdat ze niet bestand zullen zijn tegen de klimatologische omstandigheden. Sommigen beweren zelfs dat tegen 2050 in dit aanpassingsproces 15 tot 37% van de soorten zullen worden uitgeroeid. De stijging van de temperatuur zal ook een grote impact hebben op het vogelbestand. Voor de trekvogels zal dit ongetwijfeld andere patronen meebrengen en het overwinteren zal over het algemeen makkelijker worden. De onderlinge strijd voor de territoria zal verhevigen en de verhouding tussen roofvogels en prooien zal sterk veranderen. Sommige soorten zullen sterk in aantal toenemen, terwijl andere het moeilijker zullen krijgen om te overleven ofwel andere oorden zullen moeten opzoeken.  

Een heel ander probleem in deze context is de opname van koolstof door de ecosystemen van de aarde (beplanting, bossen, bodem, landbouwgrond, enzovoort). Tot ongeveer 1998 kon de biosfeer van de aarde nog instaan voor voldoende opname van koolstof en kon ze zo de groeiende uitstoot van CO2 compenseren. De huidige opwarming van de aarde vermindert duidelijk de capaciteit van de opname van koolstof door de ecosystemen wat op termijn zware gevolgen kan hebben voor het leven op aarde, zeker wanneer de uitstoot van CO2 blijft stijgen. 

    ·          water

De klimaatveranderingen hebben uiteraard een grote impact op de waterhuishouding. De jaarlijkse afvoer van het water langs rivieren is al duidelijk veranderd in de laatste decennia. In sommige streken, vooral in Oost-Europa is de watertoevoer gestegen zoals in de Donau. In andere landen, vooral in Zuid-Europa, is die toevoer verminderd, wat reeds goed merkbaar is in rivieren als de Loire en de Adige. Sommige van deze veranderingen zijn duidelijk toe te schrijven aan veranderingen in de neerslagpatronen en de stijging van de temperatuur, terwijl andere een gevolg zijn van verandering in landgebruik en het rechttrekken van de rivieren.  Deze afvoer van het rivierwater is een belangrijke indicator voor de beschikbaarheid van drinkwater, maar ook voor het debiet van de rivieren. Een hoge waterstand kan makkelijker tot overstromingen leiden, laag debiet leidt onvermijdelijk tot schaarste aan drinkwater en heeft nare gevolgen voor scheepvaart en transport over water. De toekomst is niet rooskleurig. De vooruitzichten voor 2070 spreken van een daling van het debiet tot 50% in Zuid-Europa en een stijging tot 50% in de noordelijke en noord-oostelijke delen van Europa.  Toch moeten deze cijfers met enige omzichtigheid worden benaderd, omdat men de hoeveelheid neerslag op langere termijn moeilijk exact kan bepalen. Maar ze moeten ons in ieder geval tot ernstig nadenken stemmen.  

·         landbouw 

De klimaatveranderingen hebben tot hiertoe nog maar weinig invloed gehad op de Europese landbouw. In de laatste veertig jaar zijn de opbrengsten van alle gewassen gestegen door de technologische vooruitgang. Bovendien kan de landbouw ook profiteren van de stijgende CO2-concentratie door het stimuleren van de fotosynthese die de plantengroei kan bevorderen. Toch blijft het een dubbeltje op zijn kant. Terwijl temperatuurstijgingen de oogstopbrengsten meestal zullen verhogen en de vorstschade zullen beperken, kunnen zij ook leiden tot drogere weersomstandigheden die leiden naar waterschaarste of verdorring van de gewassen. Er kunnen ook nieuwe plagen en ziekten ontstaan die typisch zijn voor een warmer en droger klimaat. Bovendien kan ook de kwaliteit van de gewassen afnemen door minder proteïnes en spoorelementen als gevolg van de hogere CO2-concentraties. Maar ook op dit vlak blijft veel onzeker. Enerzijds voorspelt men over het algemeen een meeropbrengt van 9 tot 35% voor de graangewassen, anderzijds voorspelt men voor bepaalde gebieden (Zuid-Spanje, Zuid-Portugal, Oekraïne) een sterke vermindering van de oogsten. Maar de interactie van verschillende factoren maakt de impact van het klimaat op de landbouw tot een zeer complex probleem dat men moeilijk tot in detail kan voorspellen. Wel wordt over het algemeen aangenomen dat de landbouwzones in Europa 100 tot 150 km noordwaarts zullen verschuiven bij een temperatuurstijging van 1°C. Ook de zaai- en oogsttijden van heel wat gewassen zullen wellicht vervroegen met 25 dagen.  Tot hiertoe heeft de landbouw altijd een groot aanpassingsvermogen getoond aan omstandigheden van sterke druk, zoals stijging van de bevolking en dalende prijzen. Dit mag ons misschien doen hopen dat de landbouw ook over voldoende aanpassingscapaciteit beschikt tegenover de nieuwe bedreigingen die het gevolg zijn van de klimaatveranderingen (droogte, waterschaarste, nieuwe plagen en ziekten).

·        economie 

Economische verliezen op basis van extreme weers- en klimaatomstandigheden zijn een goede barometer voor de socio-economische invloed van de klimaatveranderingen. In Europa zijn sinds 1980 ongeveer 79% van de economische verliezen en 82% van de doden die te wijten zijn aan catastrofale gebeurtenissen het resultaat van weers- en andere klimatologische omstandigheden (stormen, neerslag, overstromingen, droogte). Deze verliezen, grotendeels het gevolg van toegebrachte schade, zijn in de laatste twintig jaar sterk toegenomen met een jaarlijks gemiddelde van 3.5 tot 8 miljard euro. Vier van de vijf grootste verliesjaren liggen in de periode na 1997. De toekomst voorspelt weinig goeds. Vooral de verzekeringssector (eigendommen, slachtoffers) is erg kwetsbaar.

·        menselijke gezondheid

De twee belangrijkste klimatologische fenomenen die de menselijke gezondheid in de volgende decennia zullen bedreigen, zijn de hitte en de overstromingen. De hitte veroorzaakt vooral allerlei cardio-vasculaire storingen en ademhalingsproblemen. Hittegolven zijn vooral gevaarlijk in combinatie met luchtvervuiling, zoals ozon en smog. Zoals in de hete zomer van 2003 bewezen werd, kan het aantal doden in zo’n periode sterk toenemen, vooral onder de oudere en kwetsbare bevolkingsgroepen. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) vreest dat tegen 2050 zulke hittegolven schering en inslag zullen zijn en het aantal doden in veelvoud zou kunnen toenemen. De vraag hierbij is echter in hoever de mensheid in staat is om zich aan zulke extreme weersomstandigheden aan te passen. Toch vermoedt men dat zonder ernstige inspanningen op het vlak van acclimatisatie (zowel in gedrag als in infrastructuur) de impact van de  hitte op de menselijke gezondheid ernstig zal zijn. Overstromingen brengen niet alleen talrijke doden met zich mee, maar verspreiden ook heel wat ziekten door het gebrek aan hygiënische omtandigheden of door schade aangericht aan de noodzakelijke medische en/of sanitaire infrastructuur. Een ander terrein van de gezondheid, waarin de klimaatverandering een  rol zou spelen, is dat van de ziekte van Lyme die door sommige teken wordt overgedragen. Een lichte temperatuurstijging en vooral de opkomst van zachte winters zou een goed klimaat creëren voor de ontwikkeling van de teken. Deze kunnen op termijn de menselijke gezondheid erg schaden. Hoewel over deze problematiek in Zweden en Tsjechië reeds ernstig onderzoek is verricht, blijft volgens heel wat wetenschappers dit fenomeen voorlopig nog te geïsoleerd om het nu al met zekerheid aan de klimaatverandering te kunnen toeschrijven.

Appendix deel 2

enkele ‘hotspots’

o           In de periode 1976-1999 is in Europa het aantal koude dagen sterk afgenomen en viel er beduidend minder regen in Zuid-Europa.

o        Men verwacht dat tegen 2080 de koude winters zullen verdwijnen en dat er meer frequente lange droogte- en regenperiodes zullen zijn.

o        De hittegolf van 2003 betekende niet alleen 20.000 hittedoden, maar ook een oogstverlies van 30% voor de landbouw in Zuid-Europa.

o        Tussen 1975 en 2001 kende Europa 238 overstromingen. Het aantal overstromingen neemt in het laatste decennium sterk toe: in 1990 tien, in 1995 twintig, in 2000 meer dan veertig.

o        Het aantal catastrofes die met het weer en het klimaat verbonden zijn verdubbelde in de jaren negentig tegenover het vorige decennium, terwijl het aantal andere catastrofes (zoals aardbevingen) hetzelfde bleef.

o        De biodiversiteit verandert duidelijk. Talrijke soorten zoals libellen, mieren en vlinders uit de warmere streken schuiven op naar het noorden. Boomsoorten zoals de beuk en de  eik zullen in de loop van deze eeuw geleidelijk uit België verdwijnen.

o        In de jaren negentig zijn in België de emissies van alle broeikasgassen samen met 2,8% gestegen. Vlaanderen is verantwoordelijk voor meer dan de helft van de CO2 emissies in België, door zijn economische structuur en ontwikkeling, en zijn hoger bevolkingsaantal.

 

 

 

3.  OVERLEVEN IN EEN NIEUW KLIMAAT

aanpassingsstrategieën

Uit de hierboven besproken indicatoren blijkt duidelijk dat de volgende decennia onvermijdelijk zullen leiden naar ernstige klimaatveranderingen en dat zij voor het overgrote deel het gevolg zijn van het industrieel leefpatroon. Zelfs indien de mensheid bereid gevonden zal worden om een drastische gedragsverandering door te voeren, zal het niet meer mogelijk zijn deze ontwikkelingen te stoppen. Volgens het IPCC (Intergovernmental Panel on Climat Change) van de UNO, zou de CO2-uitstoot onmiddellijk met minimaal 60% dienen te worden teruggedraaid. Bovendien mogen we niet naïef verwachten dat de mensen bereid gevonden zullen worden om het roer totaal om te gooien. Het huidige leefpatroon is hen daarvoor wellicht te dierbaar en vanzelfsprekend geworden. Daarom is het hoog tijd om een internationale samenwerking op gang te zetten waarin aanpassingsstrategieën worden uitgewerkt die het mogelijk maken op een menswaardige wijze te kunnen overleven in het nieuwe klimaat. Bij aanpassing gaat het om maatregelen die door de samenleving worden genomen om de negatieve gevolgen van klimaatverandering te minimaliseren zonder daarom het leefcomfort volledig te moeten opgeven.  Tot nu toe wordt op nationaal en internationaal beleidsniveau nog onvoldoende erkend dat aanpassing aan klimaatverandering belangrijk is. Zonder een intense samenwerking tussen alle landen zullen de noodzakelijke maatregelen  echter onvoldoende en inefficiënt blijven om het hoofd te kunnen bieden aan de problemen die zich steeds uitdrukkelijker zullen stellen. De belangrijkste maatregelen gelden het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen en het ontwikkelen van een minder belastend leefpatroon.

het Kyoto-protocol

Met het Kyoto-protocol werd een cruciale stap gezet om de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd terug te dringen. Reeds in 1992 ondertekenden 154 landen een Raamverdrag Klimaatverandering van de Verenigde Naties, kortweg het Klimaatverdrag genoemd. Een eerste concrete uitwerking van het Klimaatverdrag kwam tot stand in 1997 in een ‘protocol’  (opgesteld in Kyoto, Japan) waarin specifieke doelstellingen voor de terugdringing van de broeikasgassen werden vastgelegd. De Europese lidstaten hebben afgesproken te zorgen dat de uitstoot van broeikasgassen tussen 2008 en 2012 met 8% zal zijn teruggebracht tot onder het niveau uit 1990.  Dit Protocol kan maar in werking treden als 55 landen het hebben geratificeerd, op voorwaarde dat er industrielanden bij zijn die samen 55% van de uitstoot vertegenwoordigen. Een grote tegenvaller was dat president Bush in 2001 eenzijdig het samenwerkingsakkoord met het protocol heeft opgezegd, alhoewel de Verenigde Staten voor 36,1% van de uitstoot van CO2 verantwoordelijk zijn. Ook in de klimaattop van december 2004 bleef Bush in de boosheid volharden en gaf geen krimp. Maar ondanks dit harde Amerikaanse standpunt, heeft na grote landen als Canada, China en Japan, ook Rusland in november 2004 het protocol officieel geratificeerd, zodat het op 16 februari 2005 eindelijk van kracht kon worden.

 

Het Kyoto-protocol omvat verschillende economische en technische beleidsmaatregelen om de reductie van de broeikasgassen mogelijk te maken:

o     een efficiënter gebruik van de energie.

o     investeringen in innovatie en technologie die voor een lagere CO2-uitstoot zorgen.

o     belastingsmaatregelen op uitstoot van CO2 en/of op het gebruik van energie.

o     uitstoothandel waardoor mogelijk wordt dat landen met grotere uitstoot ‘schone lucht’ of uitstootrechten kopen  bij andere landen die overschot hebben in hun uitstootgedrag (door minder gebruik, door een groot bosbestand, enzovoort)

o     een verbod op bepaalde producten die erg schadelijk zijn voor het milieu, zoals drijfgassen (CFK’s), auto’s met hoge uitstoot, enzovoort.

 

Toch is men ervan overtuigd dat dit pakket maatregelen niet toereikend zal zijn om het proces van klimaatverandering of de temperatuutrend te keren. Er moet bij de mensen zelf een fundamentele mentaliteitswijziging tot stand komen die het mogelijk maakt het leefpatroon kwalitatief om te buigen. Indien de mensen zelf niet anders willen leven, zullen de beleidsmaatregelen inefficiënt blijven.  De burgers moeten bereid zijn om anders te wonen, zuiniger om te springen met water en electriciteit, andere vormen van vervoer te gebruiken, enzovoort.

 

 

ecologische voetafdruk

 

Dat er een ander leefpatroon noodzakelijk is, wordt nog maar eens bewezen door het  2004 Living Planet Report van het WWF (World Wide Fund For Nature). Daarin wordt met nadruk gesteld dat de mensheid vandaag een te grote ecologische voetafdruk heeft. Onder deze term verstaat men de druk die de mens legt op het ecologisch systeem van de aarde door de consumptie van de hernieuwbare natuurlijke bronnen. We leven op te grote voet. In 1985 stemde de ecologische voetafdruk over de hele wereld  genomen overeen met de bruikbare capaciteit van de aarde. In 2001 is de ecologische voetafdruk echter gestegen van 1 tot boven de  1,2 zodat we vandaag meer dan 20% te veel verbruiken om de aarde toe te laten zichzelf te kunnen herstellen. De uitputtingsslag is begonnen. In Noord-Amerika bedraagt die voetafdruk (oppervlakte/aantal inwoners) 9.2, in West-Europa 5.1, in België 4.9, in Nederland 4.7. Het stemt tot nadenken. Deze ecologische voetprint heeft een sterke weerslag op de klimaatverandering, omdat deze voor het grootste deel is samengesteld uit de verbruikte energie. Zo is in België de voetafdruk voor 2.6 samengesteld uit energieverbruik en 1.9 uit voeding, vezel- en houtverbruik. Een te grote ecologische voetafdruk vermindert de ecologische capaciteit van de aarde om zich te herstellen. Uit de bovenstaande indicatoren voor klimaatverandering is nochtans duidelijk gebleken hoe belangrijk de ecologische herstelcapaciteit van de aarde is om de broeikasgassen in de atmosfeer te stabiliseren. Er dringt zich dus een nieuw en ecologisch verantwoord leefpatroon op.

 

Tot slot

 

Zowel beleidsmakers als burgers moeten zich intens bewust worden van deze problematiek. Zoals tijdens de crisis rond de kernbommen in de jaren tachtig wordt het vandaag weer duidelijk dat de toekomst van onze aarde op het spel staat als we niet tot een wereldwijde samenwerking komen. Maar het is niet alleen een kwestie van politiek. Ook de burgers moeten in hun eigen levenssfeer bereid zijn iets aan het probleem te doen. Wanneer alle mensen (zeker in het Westen) een kleine inspanning willen leveren om hun ecologische voetafdruk te verminderen, blijft onze aarde wellicht leefbaar. En dat gaat het dikwijls om eenvoudige dingen: een lampje minder branden, de auto eens in de garage laten, wat minder water verspillen, afval degelijk scheiden, noem maar op. Ieder vindt wel een eigen bijdrage. Misschien kunnen we dan wat beter en zonder schuldcomplexen genieten van het warmere klimaat.

 

 

Appendix  deel 3

 

enkele links

www.klimaatverandering.nl/

{www.environment.fgov.be}

{http://www.espace-project.org/adaptationdu.htm}

www.vmm.be/mira

http://reports.eea.eu.int/climate_report_2_2004

 

 

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet

PLURALISME: een democratische uitdaging 

 

Deze tekst is een samenvatting van de lezing die ik hield voor OKRA-Akademie te Sint-Niklaas op 22/02/2007 

De hedendaagse westerse samenleving wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid van levensbeschouwingen en door een multi-etnische samenstelling van de bevolking. Het pluralisme is een levensgrote uitdaging voor de democratische samenleving. Toch worden we sterk geconfronteerd met vele vormen van verrechtsing, onverdraagzaamheid en fundamentalisme. Pluralisme is een waagstuk, maar we moeten het risico durven lopen om onze toekomst een open en menswaardige inhoud te geven.

 

1.  een kleine voorgeschiedenis van het pluralisme

 ·   De eerste kiemen van het pluralisme liggen in de Griekse filosofie bij Pythagoras (582-496 v. Chr.) en Demokritos (460-370 v. Chr.). Zij reageerden sterk tegen de opvattingen van het monisme (de wereld is één,  ondeelbaar en onveranderlijk). Vooral Empedocles (492-432 v. Chr.) propageerde het plura-lisme (de werkelijkheid als mengeling van vier elementen: water, vuur, aarde, lucht). Op politiek vlak verdedigde hij het pluralisme als basis van de democratie. Maar Plato (428-347 v. Chr.) keerde radicaal terug naar het monisme: de waarheid is één en de staat  moet van bovenuit worden bestuurd (liefst door filosofen). Onder zijn grote invloed verdwenen de aanzetten tot pluralisme geleidelijk uit het Griekse denken.  Slechts hier en daar werd er nog naar verwezen, zoals bij de cynici en de sceptici en bij Epicurus en de Stoa. Ook in het latere Rome kreeg het pluralisme weinig aandacht. 

·    Vanaf 313 leidde de opkomst van het Christendom als staatsgodsdienst ernaar dat alle goden van de andere religies werden weggeveegd omwille van een strikt monotheïsme. De hele middeleeuwen door was er geen plaats voor pluralisme, al bleven er toch enkele ideeën van leven, zoals bij Roger Bacon (1214-1292) en William van Ockham (1280-1347).

 ·    Op enkele sporadische uitzonderingen na, moeten de eerste wortels van het hedendaagse pluralisme gezocht worden in de opkomst van het humanisme in de 15de eeuw. Toen ontwikkelde zich in  Europa geleidelijk een traditie van verdraagzaamheid. Figuren als Erasmus (1466-1536) en Montaigne (1533-1592) zijn de sterkste getuigen van de opkomende bewegingen.

 ·    In de tweede helft van de 16de eeuw kwam er de doorbraak van het protestantisme. Geleidelijk aan werd Europa door felle godsdienstoorlogen verscheurd in twee kampen. In 1555 werd door de godsdienstvrede van Augsburg bepaald dat een vorst die in een gebied het politieke gezag uitoefende mocht bepalen welke religie daar werd opgelegd. (‘cuius regio, illius et religio). Zo konden in Europa de twee belijdenissen (katholicisme en protestantisme) grotendeels in vrede leven. Het was een moeizaam proces met vallen en opstaan, zoals bij de Bartholomeusnacht (1572) en de strijd van Willem de Zwijger (+ 1584).

 ·    Meer dan honderd jaar later was John Locke (1632-1704) de belangrijkste voorvechter van de filoso-fische idee van tolerantie in zijn beroemde Brief over tolerantie (1704) waarin hij pleitte voor een ruimte van vrijheid voor het individu en groepen om het eigen bestaan gestalte te kunnen geven volgens eigen inzichten en religieuze overtuigingen. Toch steunde Lockes opvatting over tolerantie nog niet op de positieve rechtenvan het individu, hij legde de klemtoon op de grenzen waarmee indivi-duen en instellingen rekening dienen te houden wanneer zij met elkaar willen of moeten samenleven.

 ·    Immanuel Kant (1724-1804 legde de klemtoon vooral op de vrijheid van het individu dat vanuit zijn verlichte rede kritisch en autonoom kon beslissen over de invulling van zijn eigen leven. Dit zijn de eerste sporen van een inhoudelijk criterium van het pluralisme: ieder mens heeft als individu het positieve recht zichzelf te zijn op alle vlakken van zijn leven (privé, religieus, publiek leven).

 ·    Toch is de geschiedenis van de 19de en 20ste eeuw geen pluralistisch paradijs geworden. Integendeel, de opkomst van de nationale staten heeft veel tegenstellingen teweeggebracht met weinig wederzijds begrip. Vandaag stelt vooral de confrontatie met de Islam stelt levensgrote uitdagingen. Daarom is vandaag dringend nood aan een actief pluralisme (open gesprek en uitwisseling).

 

2.  de filosofie van het pluralisme

 ·       veelheid en verscheidenheid:

pluralisme is een kwestie van omgaan met veelheid en verscheidenheid. De veelheid wordt makkelijk ingepast in het keurslijf van het eigen gelijk. Omgaan met veelheid vergt permanente openheid en voorzichtige toenadering.  Pluralisme is allereerst de erkenning van diversiteit. Onze geschiedenis is één lange ontkenning van het ‘andere’, een geschiedenis van aanpassing en inpassing van het ‘andere’ in het eigen beeld.

 ·       context van erkenning:

pluralisme is een differentiestructuur in denken en handelen, gebaseerd op het inzicht dat de dingen in wezen niet tot hetzelfde herleid kunnen worden. Het centrale principe is de acceptatie van het andere, niet in onderschikking, maar in gelijkwaardigheid. Zulke erkenning van verscheidenheid is echter meer dan tolerantie. Tolerantie is een vorm van minimalisme. Het is een eerste stap in een proces van erkenning, maar blijft steken binnen de grenzen van het eigen gelijk. Pluralisme gaat verder dan tolerantie. Het steunt op openheid en dialoog. Men erkent zelf niet te beschikt over de totale waarheid en men wil het eigen standpunt voortdurend bijsturen door samen spreken en handelen met anderen.

 ·       te mooi om waar te zijn?

Is pluralisme alleen maar utopisch? Je kan niet ontkennen dat er vandaag spanningen bestaan, maar zijn de negatieve reacties niet een gevolg van een gebrek aan inzicht of (wederzijdse) kennis, van eigen onmacht of zelfs van eigen onwil? Je zou het de traditionele, conservatieve reactie op grenzen kunnen noemen. Zoals de Braziliaanse pedagoog Paulo Freire zegt is het bewustzijn van deze mensen bezet door de tirannie van de vanzelfsprekendheid en hebben ze het verleerd open te denken of te spreken.

 

·       grenzen  overschrijden:

Er is ook een progressieve reactie op grenzen mogelijk. Grenzen worden dan ervaren als uitdagingen die het leven perspectief bieden. De fundamentele houding is nu een houding van overschrijding. Paulo Freire spreekt hier van een problematiserende houding, het in vraag stellen van de eigen beperktheid, van de eigen grenzen. Problematiseren is het aangaan van de dialoog met wat zich aanbiedt aan de andere kant van de grens.   Dat vergt de bereidheid om het andere toe te laten, om ermee in dialoog te gaan, zelfs om toegevingen te doen die het eigen leefpatroon radicaal veranderen. 

 

 3.  dimensies in het pluralisme

Bij pluralisme ligt de norm bij de menselijke rede. Alles moet rationeel worden beoordeeld en kritisch onderzocht. In onderlinge samenspraak kunnen mensen dan op basis van een open maatschappelijk debat  het pluralisme beleven op vier dimensies van hun leven.

 ·       waardepluralisme:

Het waardepluralisme situeert zich op het microniveau van individuele beslissingen. Het betekent dat mensen hun eigen leven (zowel als individu dan als sociaal wezen) zodanig kunnen organiseren dat ze er zich gelukkig en goed bij voelen.

 ·       cultureel pluralisme:

Naast het microniveau van individuele beslissingen is er het sociaal-culturele terrein  (mesoniveau) waarin hij met anderen zijn cultuur, zijn meningen en (geloofs)overtuigingen kan delen en publiek ter sprake brengen. Cultureel pluralisme veronderstelt wederzijdse openheid, discussie, samenwerking en interactie. Dat zou de sociale cohesie sterk kunnen bevorderen.

 ·       levensbeschouwelijk en religieus pluralisme:

Cultuur hangt ook nauw samen met levensbeschouwing of godsdienst. We moeten er durven van uitgaan dat niemand de volledige waarheid in pacht heeft en dus in relatie met anderen zich kan verrijken, ook in levensbeschouwing en religie. Zo worden vandaag heel wat inspanningen geleverd voor het realiseren van een interreligieuze dialoog en gesprekken tussen humanisme en godsdienst.

 ·      politiek  pluralisme:

Pluralisme hoort niet alleen thuis op het individuele en het sociaal-culturele niveau, maar ook op het brede niveau van de hele samenleving (macroniveau). Hier gaat het over politieke opties die de contouren bepalen van de inrichting van de samenleving als geheel. Politici moeten het eens worden  over een humaan minimum waarover niet onderhandeld kan worden, tenzij om het kwalitatief te verbeteren, zoals vandaag uitgedrukt in het Charter van de Mensenrechten

 

 

4.  elementen van een strategie

 

Er bestaat vandaag nog geen duidelijk omlijnde strategie voor de opbouw van een pluralistische samenleving.  Voorlopig kunnen we slechts wijzen op enkele aanzetten die geleidelijk aan versterkt moeten worden.

 

·      Een van de belangrijkste aanzetten bestaat in het verstoren van de vanzelfsprekendheden waarmee de indifferente opvattingen, gedragingen en structuren (zuilen) zich in stand houden.

·    Een goede strategie heeft zijn uitgangspunt niet in theoretische discussies of abstracte ideologiekritiek, maar in de concrete praxis zelf, in de dagelijkse leefwereld.  

·    Indifferentie is meestal hiërarchisch gestructureerd, omdat alles onder één en dezelfde noemer wordt gebracht. Differentie daarentegen is horizontaal en steunt op een netwerkstructuur, waarin mensen en groepen elkaar gelijkwaardig benaderen en ondersteunen. 

·    De grootste valkuil van het pluralisme ligt in de ‘overhaaste verzoening’ (Adorno) die alle verschillen wegvaagt zonder ze in hun eigenheid te hebben erkend. Pluralisme kiest voor een dialoogstrategie die zich richt op een systeem van leven en samenleven waarin de verscheidenheid centraal staat als basis van wederzijdse verrijking en samenwerking. Multiculturele (en multireligieuze) dialoog wordt dan interculturele (en interreligieuze) dialoog. 

·    Het centrale element tot integratie en toenadering tussen groepen burgers ligt nadrukkelijk in wat hen bindt of in wat zij beschouwen als gezamenlijke uitgangspunten voor het samenleven. We moeten ons samenleven leren zien als een taak van gedeeld burgerschap (shared citizenship),

·    De opbouw van een pluralistische samenleving is een langzaam proces dat slechts stapsgewijze gerealiseerd kan worden. Zoals filosoof Karl Popper het omschreef: als een stapsgewijze sociale bouwkunde (piecemeal social engeneering). Pluralisme is bijgevolg ook nooit af, maar de geleidelijke opbouw ervan is het bewijs dat de democratie zichzelf serieus neemt.

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bullet PROEFPROJECTEN  MET  MENSELIJKE  KLONEN

Het is zover. Op 26 december 2002 werd naar alle waarschijnlijkheid de eerste kloonbaby, met de symbolische naam Eve, geboren. Het bedrijf Clonaïd (onder leiding van de Franse wetenschapster Brigitte Boisselier) heeft bekend gemaakt dat het er als eerste in  geslaagd is een kloon ter wereld te zetten. Eve zou genetisch identiek zijn met haar 31-jarige moeder. Er zijn nog geen sluitende wetenschappelijke bewijzen geleverd over de genetische identiteit, maar   volgens Clonaïd zou dit binnenkort gebeuren. Voorlopig verkiezen de ouders omwille van de privacy elke publiciteit te vermijden.

Ook  de omstreden Italiaanse arts Severiono Atinori , die tot hiertoe altijd beweerd had, de eerste te zullen zijn, heeft zijn twijfels of Clonaïd over voldoende technologische middelen beschikt om echt te kunnen klonen.   Op 16 februari 2003 heeft hij de geboorte van een kloonbaby in  China bekendgemaakt.   Reeds jaren geleden  baarde hij veel opzien toen hij  een 62-jarige vrouw hielp voor het krijgen van een kind. Hij werkt met een kloontechniek die nauw aansluit bij techniek die  gebruikt werd bij het klonen van het schaap Dolly.

Er is uiteraard veel verzet tegen dit project in de westerse wereld. Bovendien is het reproductief  klonen van mensen in heel wat landen bij wet verboden. Maar Clonaïd en Atinori werken  in het geheim aan hun project   (misschien zelfs  op een schip buiten de territoriale wateren). Ook Antinori's collega Panos Zavos (Amerikaan met Griekse roots) kondigde aan dat hij binnenkort samen met Antinori voor een gekloonde baby zou zorgen.

 

CHRONOLOGIE  van het KLONEREN

5 juni 1996:  Dolly, het eerste kloonschaap, wordt geboren in het Roslin-instituut in Schotland.

4 maart 1997: de VS verbieden kloononderzoek bij mensen.

juli 1997: PPL Therapeutics  meldt de geboorte van Polly en vier andere lammeren (verrijkt met menselijke genen).

11 oktober 1997: De Raad van Europa verbiedt het klonen van mensen.

13 april 1998: Dolly werpt haar eerste lammetje, Bonnie.

22 juli 1998:  in Hawaii werden drie generaties muizen gekloond uit volwassen cellen.

2001: Advanced Cell Technology (USA) kondigt aan dat het uit menselijke huidcellen drie embryo's heeft gekloond.                Alle embryo's sterven na enkele dagen.

22 december 2001: aan de universiteit van Texas komt een eerste kloonkatje ter wereld.

4 januari 2002: Het Roslininstituut meldt dat Dolly reumaverschijnselen vertoont (voortijdige veroudering?).

februari 2002: Clonaid kondigt aan dat vijf vrouwen zwanger zijn van een kloonkind.

24 april 2002: Antinori kondigt aan dat drie vrouwen een kloonkind verwachten.

27 december 2002: Clonaid kondigt de geboorte aan van het eerste kloonkind, een meisje, maar geeft geen bewijzen.

4 januari 2003: Clonaid meldt de geboorte van een tweede kloonkind, weer zonder bewijs. En spreekt voor binnenkort                                 over een derde kloonbaby.

1 februari 2003: Matilda, het eerste Australische kloonschaap, sterft in onopgehelderde omstandigheden.

14 februari 2003: Dolly wordt gedood nadat een ongeneeslijke longziekte werd vastgesteld.

16 februari 2003: Antinori maakt de geboorte bekend van een Chinese kloonbaby. Een publicatie in een vakblad zou                                    volgen.

18 februari 2003: Clonaid meldt de geboorte van een vierde en vijfde 'kloonbaby'.

 

 

We staan ongetwijfeld voor nieuwe tijden. Van de ethici wordt dringend verwacht dat zij de problematiek fundamenteel aanpakken. Het heeft geen zin meer om zich eenzijdig of radicaal negatief op te stellen door steeds maar opnieuw te beklemtonen dat kloneren niet mag, dat het niet menswaardig is. Het wordt hoog tijd een degelijk instrumentarium uit te bouwen om deze problematiek op haar menswaardigheid te kunnen evalueren. Naarmate de wetenschap en de technologie hun huidige mogelijkheden concreet actualiseren zal de mensheid in staat (en bereid) moeten zijn op zinnige wijze om te gaan met de feitelijke ontwikkelingen. De vraag is niet langer hoe we deze toestanden kunnen vermijden - want dat kan niet meer -, de vraag is hoe we er zullen mee omgaan. Dat het om een uiterst delicaat en gevoelig probleem gaat, zal niemand betwijfelen. Maar dat de technologie ons op een nieuw breekpunt in de menselijke geschiedenis heeft gebracht, kan ook niet meer worden ontkend. Daarom is een ethische herbezinning over onze waarden en de middelen om die te realiseren van allerhoogste belang. Bovendien wordt het ook hoogdringend  een juridische regelgeving uit te werken die de kloonkinderen voldoende rechten geeft om als volwaardig mens te kunnen ontwikkelen binnen de (gezins)verbanden waarin het geboren wordt. (15/05/03)

terug naar lijst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bulletVN-CONFERENTIE   TEGEN  HET  RACISME

Van 31 augustus tot 8 september 2001 werd in het Zuid-Afrikaanse Durban de VN-Conferentie tegen het racisme gehouden. 

"De bedoeling is wereldwijd een grotere bewustwording te scheppen over de gesel van het racisme...Ze zou moeten leiden tot doorslaggevende actie op nationaal, regionaal en internationaal niveau om diegenen te helpen die dagelijks lijden onder racisme en racistische discriminatie."

Deze passage uit de aankondiging van de conferentie had ongetwijfeld een bemoedigende bedoeling, maar de besprekingen verliepen uiterst moeizaam en men is slechts met veel inspanningen tot een zwak slotakkoord kunnen komen. Dat had vooral te maken met twee struikelblokken:

° de Arabische landen streefden ernaar in het slotducument zionisme gelijk te stellen met racisme en Israël van genocide te beschuldigen.  De EU wilde  daar niet van weten omdat volgens haar de conferentie een karakter moest hebben en zich niet kon toespitsen op een lokaal probleem dat bovendien door de EU gezien wordt als een politek probleem.  De VS heeft om dezelfde reden niet haar minister van Buitenlandse Zaken Powell gestuurd, maar een delegatie van lagere rang. Op 3 September heeft deze delegatie samen met Israël de conferentie verlaten, omdat de Arabische landen bleven aandringen op de veroordeling van Israël.

°een aantal Afrikaanse landen vroegen dat er compensatie zou betaald worden voor de slavernij, de slavenhandel en het kolonialisme. Ze werden daarin gesteund door b.v. China, Cuba, Irak, Iran en enkele Latijns-Amerikaanse landen. Naast deze eis tot een fonds voor herstelbetaling hadden  de Afrikaanse landen  nog andere eisen, zoals   onder meer: explicieten excuses voor het wegvoeren van miljoenen mensen beginnend in de zestiende eeuw, het kwijtschelden van alle schulden van Afrikaanse landen en een betere toegang tot Europese markten voor Afrikaanse producten. Ze wilden ook een veroordeling van de transatlantiche slavenhandel als een 'misdaad tegen de menselijkheid'. De Europese gewezen koloniale mogendheden en de VS wilden wel hun spijt betuigen over de gruwel van de slavernij en de fouten uit het koloniaal verleden (een soort moreeel eerherstel) , maar wilden niet horen van financiële compensaties (geen herstelbetaling). In dit verband stelt zich bovendien het probleem dat er vandaag in twee Afrikaanse landen (Sudan en Mauretanië) nog openlijk slavernij. De slaven zijn zwarten, de slavenhouders behoren tot de gearabiseerde islamitische elite. De humanitaire ngo Human Rights Watch pleite   wel voor een systeem van compensatie aan bevolkingsgroepen die vandaag nog rechtstreeks lijden onder de gevolgen van slavernij en kolonialisme. De ngo gaf wel toe dat zulke compensaties als een tweesnijdend zwaard kunnen werken. De fundamentele vraag is aan wie de compensaties gegeven moeten worden (het nageslacht van de slaven? de staten waarin slaverenij bestaan heeft?), in hoeverre andere factoren oorzaak zijn van het lijden, zoals het despotisch en niet-verlicht bewind van de nationale leiders. De delegatie van de EU   heeft getracht een bemiddelende rol te spelen zowel op het vlak van kolonialisme als van  racisme, maar het was geen makkelijke klus.

  SLOTVERKLARING EN ACTIEPROGRAMMA
Uiteindelijk is er toch een akkoord uit de bus gekomen, zij het dat het een  erg pover compromis is geworden.  In de slotverklaring wordt de slavernij een misdaad tegen de menselijkheid genoemd en bevat de beloften om racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en verwante intolerantie te bestrijden. In een een actieprogramma worden manieren beschreven om dit te doen. Zo gaat bijvoorbeeld de EU ter compensaltie van de slevernij   steun verlenen aan Afrika die zal bestaan uit schuldenkwijtschelding en ontwikkelingssamenwerking. Er is echter geen sprake van herstelbetaling.

In verband met het grote knelpunt rond het Midden-Oosten spreekt  de tekst over "het lot van het Palestijnse volk onder buitenlandse bezetting"en erkent "het onvervreemdbare zelbeschikkings recht van het Palestijnse volk en het recht op de vestiging van een onafhankelijke staat. Over het zionisme wordt gezwegen. Wel wordt het recht op veiligheid van  alle landen in de regio erkend, met inbegrip van Israël, plus het recht van "de vluchtelingen om vrijwillig, waardig en zonder risico naar hun huizen en bezittingen terug te keren".

De documenten hebben geen wettelijke status.

Uiteindelijk is het compromis erg pover. De Afrikaanse staten vinden dat ze veel te weinig bereikt hebben. Ze hebben eigenlijk hard moeten vechten voor het minimum dat ze wilden bereiken. Bovendien zijn er voor het Westen geen bindende passages, alleen maar intenties. Ook de veroordeling van Israël is uit de teskt verdwenen. Canada en Australië hebben zich van het gedeelte van de slotverklaring over het Midden-Oosten  gedistanciëerd omdat ze vinden dat de huidige tekst  een indirecte veroordeling van Israël inhoudt. Ook de Arabische landen zijn ontevreden omdat de verklaring niet hard genoeg is tegen Israël.

We kunnen alleen maar hopen dat deze Conferentie ondanks de  hevige tegenstellingen  toch   een belangrijke impuls kan betekenen om het racisme sterk te bestrijden en te verminderen. (10/09/01)

*** **   NGO-forum in Durban
In de rand van deze conferentie hielden de NGO's in Durban een forum rond hetzelfde thema (31aug.-2sept.). Er waren niet minder dan 3000 NGO's vertegenwoordigd. Spijtig is dat dit forum geëindigd is in de grootste chaos. Er was veel herrie rond het slotdocument, waarin de klemtoon kwam te liggen op de aanval op Israël. Amnesty International en Human Rights Watch namen afstand van het document omdat het veel te chaotisch is en een 'taal van de haat' bevordert. Toch beweert Reed Brody van HRW dat er veel goede zaken in de tekst staan, bijvoorbeeld over het lot van de dalits (de 'onaanraakbaren' in India), over discriminatie wegens seksuele voorkeur, over compensatie voor de slachtoffers van slavernij en racisme. Het probleem met deze herrie is dat de geloofwaardigheid van de NGO's sterk aangetast wordt, zeker in politieke kringen. De slotteskt van het forum wordt wellicht door de conferentie nu volledig opzijgelegd. (03/09/01) *****

terug naar lijst