Home Up
| |
UPDATING: 19/03/2017
LEVEN IN
VLOEIENDE TIJDEN
Wij leven vandaag in wat we ‘vloeiende tijden’ zouden kunnen noemen. Alles
verandert, niets schijnt nog vast te staan. Zekerheden vallen weg of vervagen,
risico’s nemen zienderogen toe, werkgelegenheid fluctueert voortdurend, een
vaste job komt steeds meer in vraag, de digitale revolutie confronteert ons met
steeds nieuwe uitdagingen en met het gevaar de trein te missen. Internet, tweets
en facebook vervluchtigen onze kennis van waarheid en onze vormen van
communicatie, de groeiende migratiestromen brengen een hoge dosis
onvoorspelbaarheid in het sociale weefsel, de onverkwikkelijke dreiging van
terrorisme geeft mensen een onveilig gevoel. Alles lijkt wel in beweging, alles
vloeit, verandert. Waar het vooral om gaat is dat de ervaring van te leven in
zulke vloeiende tijden niet op de eerste plaats samenhangt met het feit dat die
dingen gebeuren, maar vooral met de snelheid waarmee het allemaal op ons afkomt
en met het onvoorzienbare dat ons onzeker maakt. We worden dikwijls door elkaar
geschud en moeten ons voortdurend heroriënteren.
Vloeiende tijden.
Ik heb voor dit onderwerp gekozen naar aanleiding van het afsterven op 9
januari 2017 van Zygmunt Bauman, een van de grootste denkers
van de laatste vijftig jaar. In 2000 schreef hij zijn fameuze boek ‘Liquid
Modernity’ (Ned. vertaling: Vloeibare tijden, 2010), waarin hij laat zien hoe
alle zekerheidsverschaffende structuren (van staat en industrie tot gezin en
persoonlijke identiteit) opgelost zijn in een samenleving van vloeiende stromen
die alles in vraag stellen en ons doen wankelen.
Sociale vormen en instituties krijgen thans onvoldoende tijd om zich te
consolideren en kunnen niet langer dienen als referentiekader voor ons handelen
en onze langetermijnoriëntaties. Bauman
was een sterk inspirator voor verschillende generaties progressieve denkers en
burgerbewegingen. Ook ikzelf ben in mijn denken sterk beïnvloed door zijn visies
rond verandering en maatschappelijke opbouw. Daarom wil ik deze inleiding zien
als een eerbetoon aan deze grote denker.
vloeiend /
vloeibaar
De woorden
vloeiend en vloeibaar liggen heel dicht bij elkaar. Vloeien
geeft een feitelijke situatie weer, het moment van het gebeuren, vloeien is
bewegen, stromen. Vloeibaar verwijst eerder naar de mogelijkheid tot
vloeien, in staat zijn tot vloeien, een eigenschap om in beweging te komen. Ik
kies voor ‘vloeiende’ tijden omdat deze uitdrukking meer wijst op het proces dat
aan de gang is dan wel op wat mogelijk is.
Wat betekent
‘vloeiend’? ‘Vloeiend’ is het tegengestelde van ‘vast’, ‘solide’. Volgens de
fysica kunnen vloeistoffen en gassen de tangentiële kracht die dingen tot een
geheel verbindt niet vasthouden, terwijl bij vaste voorwerpen dat wel het geval
is, zelfs wanneer die onder spanning gezet worden zoals bij draaien of buigen.
Dat is een gevolg van het feit dat bij vloeibare stoffen moleculen slechts in
een geordende reeks behouden blijven over weinige moleculaire doormeters,
terwijl bij vaste stoffen de structurele verbinding van de atomen veel verder
draagt en ze bijgevolg ook meer stabiliteit geeft. Vloeibare stoffen kunnen,
anders dan vaste stoffen, niet makkelijk voor enige tijd hun vorm bewaren. Ze
kunnen als het ware zich niet ruimtelijk vastzetten, ze zijn op elk moment klaar
om te veranderen. Voor hen telt de voortdurende vloeiing in de tijd, meer dan de
ruimte die ze voor een langere tijd innemen, ruimte is voor hen slechts wat ze
opvullen voor een kort moment. Vaste stoffen hebben een duidelijk omschreven
ruimtelijke dimensie en verminderen de impact van de tijd. Terwijl vloeibare
stoffen met het vloeien van de tijd meevloeien, zetten solide stoffen zich in
een ruimtelijke dimensie vast en overleven de tijd. Zo kunnen tradities en
ruïnes als ruimtelijke gegevens zelfs buiten de tijd raken, letterlijk outdated,
verouderd, zelfs tot het karikaturale toe. Vloeistoffen zijn ook uitermate
mobiel en kunnen zich aan alle vormen aanpassen. Ze bestaan juist in het vloeien
zelf. Je kan ze wel vastzetten in bepaalde vormen (een kan, een tas, een vat,
een zwembad), maar bij de minste scheur, opening of duw beginnen ze opnieuw te
vloeien. Vloeistoffen bestaan slechts echt als mobiel.
Deze wetten en
ideeën uit de natuurkunde kunnen we makkelijk overzetten naar de concrete
omstandigheden van onze tijd. We leven in een tijd waarin dingen slechts een
korte reikwijdte hebben en als het ware permanent vloeiend zijn. De sterkere
verbanden vanuit traditie, sociale patronen en maatschappelijke structurering,
die soms zelfs lange tijd in stand werden gehouden, brokkelen geleidelijk af en
worden langs alle kanten overspoeld door een onstuitbare vloed van nieuwe
ideeën, acties, internet, social media, tweets, dreiging, migratie, terrorisme,
noem maar op. We leven in een tijd die reeds door Marx werd voorspeld als een
‘melting of solids’, het wegsmelten van de vaste structuren en verhoudingen.
van vaste vestiging naar nomadisme
In de huidige tijd
zijn patronen en configuraties niet langer ‘vooraf gegeven’, laat staan
vanzelfsprekend, zodat de individuen voor een goed deel ontdaan zijn van de
beperkende en stabiliserende macht van tradities en voorgegeven structuren.
Mensen leven nu in een tijd waarin alles snel verandert, het vaste verliest zijn
aantrekkingskracht, vele nieuwe vormen van denken en leven stromen over hen
heen, dikwijls in ongestructureerde settings. Informatie gaat snel heen en weer
en spreekt zichzelf dikwijls tegen. Deze vloeiende toestand van samenleven
brengt uiteraard veel spanning teweeg, hij dreigt zelfs onze dagelijkse
structuren te ontwrichten. Mensen voelen zich niet alleen onwennig, maar zijn
ook verward, ze weten niet goed meer hoe het allemaal moet, ze worden onzeker en
angstig. Ze hebben schrik hun veilige verworvenheden te verliezen,
migratiestromen, digitalisering en globalisering bedreigen hun werkgelegenheid,
het terrorisme ontneemt hen het gevoel van een veilige wereld. Het samenleven,
zeker de werkplek, wordt dikwijls te complex en te veeleisend. Burnout, het
verlies van de eigen zekerheid en/of identiteit, wordt schering en inslag.
Ultrarechtse en populistische politici en groeperingen maken er dankbaar gebruik
van om hun behoudsgezinde opvattingen en maatschappijpatronen door te drukken.
In de huidige fase van het proces van het vloeibaar worden van onze tijden is
een sterke politiek-maatschappelijke terugslag merkbaar: het uit zich in het
feit dat mensen zich laten bekoren door stemmen die hen een veilige haven
voorschotelen door terug te keren naar de zekerheiden van vroeger: Trump, Le
Pen, Wilders, Farage, De Winter, Frauke Petry, e.a. Deze ontwikkelingen zijn
niet te onderschatten, we moeten hun bedreiging ernstig nemen. Ze kunnen veel
schade aanrichten aan onze leefpatronen en interacties. Hun conservatieve
opvattingen van terugkeer naar de goede oude structuren in de stijl van ‘make
America great again’ blijken vandaag heel wat mensen aan te spreken.
Toch ben ik ervan
overtuigd dat het om achterhoedegevechten gaat. Ze raken wel een teer punt van
de huidige tijd aan, ze wijzen op dingen die deels vastgelopen zijn, maar ze
getuigen van de verkeerde actie. Hun weg is niet vooruit, maar terug. En terug
betekent uiteindelijk achteruit. Zulke opvattingen sluiten niet aan bij wat de
hedendaagse wereld beweegt, al doen hun protagonisten het zo wel uitschijnen.
Zulke opvattingen zijn eerder als zombies, als concepten die tegelijk dood en
levend zijn. Ze kunnen slechts alleen leven in het donker. Ze hebben schrik voor
het licht van de nieuwe morgen. Ze staan onvoldoende open voor het feit dat de
condities van onze samenleving radicaal veranderd zijn en niet meer
teruggedraaid kunnen worden. Om echt te kunnen leven in een vloeiende tijd
zullen we onze traditionele opvattingen en leefpatronen fundamenteel moeten
herdenken. Ik ben ervan overtuigd dat we leven op de drempel van een nieuw
tijdperk, namelijk in de overgang van territoriale gebondenheid en het daarmee
verbonden protectionisme (eigen volk eerst, America First) naar een universele
gelijktijdigheid. Bij deze gelijktijdigheid gaat het niet over teleportatie
waardoor we fysiek onmiddellijk overal kunnen zijn of digitaal naar overal
verplaatst kunnen worden, maar over een manier van leven waarin we op ieder
ogenblik met iedereen en overal ter wereld verbonden kunnen zijn. Dat houdt dan
ook in dat we onze beperkte opvattingen die gebonden zijn aan onze lokale
omstandigheden en patronen moeten leren overschrijden naar een globale
verbondenheid waarmee we echt wereldburgers worden. We staan hier vandaag
uiteraard nog maar aan het prille begin van een lang proces van mentale
globalisering. Onze hersenen zijn tot nu toe haast uitsluitend ontwikkeld op
basis van lokale inputs en kunnen zich bijgevolg moeilijk open stellen voor
ruimere inputs, laat staan universele denk- en handelingspatronen. Onze
historische evolutie heeft ons weggeleid uit het nomadisch, rondtrekkend bestaan
en heeft ons tot ‘settlers’ gemaakt die het principe van de lokale
territorialiteit hoog in het vaandel schreven en dat tot in het nationalisme
toe. Onze hersenen zijn hersenen van ‘settlers’ geworden en bijgevolg erg
bekrompen. Maar deze periode van onvoorwaardelijke superioriteit van
sedentarisme en lokale vestiging met alle veiligheid en protectionisme erbij
wordt geleidelijk overruled door een nieuwe vorm van nomadisme. Dit proces gaat
uiteraard langzaam, maar als je met open oog de evolutie van de laatste vijftig
jaar bekijkt, dan merk je hoe snel alles veranderd is en hoe vloeiend alles
geworden is. Mensen reizen de hele wereld rond, de vermenging van de volkeren is
sterk toegenomen en dat niet alleen door de huidige migratie- en
vluchtelingenstromen, informatie over de hele wereld is onmiddellijk beschikbaar
en rolt dagelijks onze huiskamers binnen en tekent zich op onze smartphones,
onze verbruiksgoederen en technische apparatuur verouderen haast met de dag,
werkgelegenheid verschuift in een snel tempo niet alleen naar lagelonenlanden
maar ook door aard van het werk zelf in zijn technologische ontwikkeling, onze
wooncondities en de samenstelling van onze gezinnen zien er heel anders uit dan
twee decennia geleden, de verstedelijking neemt in een tot nu toe ongezien
tempo toe, ga zo maar verder. Het wordt hoog tijd dat we ons voluit instellen op
deze nieuwe ontwikkelingen en zoeken naar nieuwe levensstijlen. Of willen we
zijn als die wat vreemde mens die nog schichtig en wanhopig op zoek gaat naar
een telefooncel of een praatpaal langs de autoweg in een tijd waarin haast
iedereen over een smartphone beschikt en telefooncellen en praatpalen verdwenen
zijn?
disruptief denken en handelen
Zoals we reeds
eerder hebben gesteld zijn vloeiende tijden zoals de onze dikwijls ook tijden
van ontwrichting. Onze wereld is immers onvoorspelbaarder dan ooit. De
samenleving heeft veel te verduren van ontwrichtende invloeden. Ontwrichting is
een erg hybride gebeuren, erg ambigu. Ontwrichting kan verschrikkelijk negatief
en verwoestend zijn, mensen tegen elkaar opzetten tot bitse en vernielende
oorlogen toe. Maar daartegenover kan ontwrichting ook de basis zijn voor
vernieuwing, voor het creëren van nieuwe toekomst. De oude vaste structuren
beantwoorden dan niet meer aan de nieuwe tijdsgeest waarin niet alleen
permanente verandering, maar ook radicale vernieuwing centraal staat. Men noemt
dit disruptieve vernieuwing. We mogen disruptie niet zozeer zien als
verwoesting, afbraak, verbreken, maar eerder als een innovatief model waarin de
dingen die bestaan steeds sneller verouderen en verdwijnen en nieuwe dingen
steeds meer en sneller ongebaande paden verkennen en exploiteren. Disruptie is
niet per se bedreiging, maar vooral een kans tot innovatie. Dat hierdoor
spanningen en conflicten ontstaan is vanzelfsprekend, maar het is vooral een
uitdaging om het nieuwe te herkennen en positief te ontwikkelen. Waarom moeten
we het nieuwe altijd maar opzij schuiven en wachten tot we met het oude niet
meer verder kunnen en we dan – dikwijls veel te laat – het nieuwe toch moeten
aanvaarden? Denk er maar eens over na hoeveel verzet tegen nieuwe dingen, tegen
nieuwe leef- en gedragspatronen, tegen nieuwe ideeën alles zodanig heeft
vertraagd dat vele kansen verloren gingen en de samenleving dikwijls verzandde
in dehalfslachtigheid van een welles nietes spel en dat niet alleen in de
samenleving als geheel, maar ook concreet in de school, in het gezin, in de
vriendenkring, de sociale bewegingen, enzovoort. Zulk verzet tegen het nieuwe
komt helaas dikwijls voort uit gevoelens van onveiligheid, onzekerheid, angst om
dingen te moeten afgeven waarin men zich goed voelt, onwennigheid t.a.v. het
nieuwe. Het was ook dikwijls een gevolg van krampachtigheid, onkunde, zich
machteloos voelen, dingen niet aankunnen enzovoort. Daar tegenover staat dat
disruptief denken een toegevoegde waarde aanbrengt, namelijk innovatie als kans
tot verbeteren, het doen oplichten van interessante dingen die anders in de
duisternis voorbijgaan, accenten leggen die iets nieuws doen ontstaan, nieuwe
voorstellen op tafel leggen die dikwijls nog vervreemdend aandoen, iets beginnen
waarvan de meeste denken dat het niet kan. We maken dit vandaag mee in de
pop-upcultuur, het ontstaan van nieuwe dingen, nieuwe acties, nieuwe events.
Zij zijn het actuele gezicht van wat er in onze vloeiende tijden aan de gang is,
niet alleen in de economie, maar ook in theater, sport, literatuur, muziek,
sterren komen, sterren gaan, alleen Elvis blijft bestaan, zong de betreurde Luk
De Vos in zijn prachtige song Mia. Elvis, het type-icoon van een vernieuwende
stroming. In disruptieve of noem het vloeiende tijden blijft doorheen het gewoel
van talloze pop-ups de stroom van vernieuwing bestaan. Daarom zingt Luk De Vos
verder: Mia heeft het licht gezien. Ze vraagt: kun jij nog dromen?
Een nadrukkelijke
vraag is dat voor ieder die om onze samenleving bekommerd is en zeker voor hen
die er de opvoeding en vorming ter harte nemen. Daarom moet onze aandacht zich
meer en sterker gaan richten op het herdefiniëren van onze leefmodellen, van
onze groeistrategieën en van de nodige verbeterprogramma’s om het effect van
disruptie te maximaliseren. Het komt er op neer om bij te blijven en nieuwe
ontwikkelingen te omarmen. Waar het vroeger dikwijls voldoende was om een
aantal dingen anders te doen om van vernieuwing te kunnen spreken, moeten we nu
de zaken radicaal durven herdenken, omdat we in een tijdperk zijn terechtgekomen
waarin de omgeving dusdanig veranderd is dat de meeste bestaande leefmodellen
ontoereikend zijn om invulling te geven aan de nieuwe wereld en wat de mensen
daarin verwachten. Disruptieve innovatie is een mindset geworden , een
denkpatroon dat een integraal deel van onze leefwereld moet worden. Het is een
haast apocalyptisch beeld waarin we staan voor een schrikwekkende, ontwrichtende
afgrond die we over moeten, een paradigmawissel in onze geschiedenis.
Zulke paradigmawisseling is geen individuele kwestie, zelfs niet alleen lokaal,
maar wereldomvattend. Ze moet werken als een virus. Zullen we daartoe echt
bereid zijn? Langer wachten is volgens mij funest.
CONNECTIVITEIT:
EEN NIEUWE PARADIGMASHIFT
-
een uitdagende stijl binnen onderwijs -
In de huidige maatschappij ontstaat er een nieuw
paradigma, een nieuw referentiekader van waaruit wij de werkelijkheid
interpreteren, een nieuw wereldbeeld: het paradigma van de technomorfie,
waarin de grenzen tussen techniek en natuur geleidelijk verdwijnen. De techniek
begint een natuurgelijke techniek te worden. Zij dringt binnen in de
zelfproductie van het levende. Een van de belangrijkste kenmerk van deze nieuwe
digitale wereld is connectiviteit, een wereld waarin we niet alleen NEVER
OFFLINE zijn, maar ook ALWAYS CONNECTED. Mark Zuckerberg, de CEO van Facebook,
wilt er zelf voor garant staan dat over niet al te lange tijd, alle mensen op
aarde met elkaar digitaal verbonden kunnen zijn. Maar wat betekent verbonden
zijn in deze nieuwe verschijning? Hoe grijpt die connectiviteit in op het
menselijk leefpatroon en welke nieuwe levensstijl zal daaruit ontstaan? Hoe
dienen wij binnen het onderwijs daarmee rekening te houden?
1.
Wat is connectiviteit?
De
term connectiviteit komt van het woord connectie: nexus (knoop) en con (cum -
samen). Het betekent dus samenknopen, samenhang, band, relatie, met name van
mensen onderling. In afgeleide zin wordt het ook gebruikt voor een verbinding
tot stand brengen tussen apparaten, soms wordt het zelfs gebruikt om de
compatibiliteit tussen systemen aan te geven.
Voor het woord connectiviteit vind je online twee
betekenissen:
1)
De manier waarmee verbindingen met
andere (bedrijfs)systemen worden gemaakt.
2)
De aansluitbaarheid van
verschillende computersystemen van diverse leveranciers via
telecommunicatienetwerken.
In deze betekenis blijft het woord connectiviteit
dus omschreven als een louter technische term. De Nederlandse jurist Eric
Boonstra heeft een
ruimere definitie uitgewerkt: j
het
vermogen tot het aangaan van interactieve sociaal getinte verbindingen met
gelijkgestemden binnen een digitaal netwerk.
Eric Boonstra beschouwt de huidige gelijkgestemdheid vooral als een
druk van de massa waardoor het bijna onontkoombaar is om niet meer van sociale
media gebruik te maken. Jongeren gebruiken het meeste sociale media als hun
primaire communicatiemiddel.
In de jaren zestig van vorige eeuw bracht de
Canadese filosoof Marshall McLuhan
(1911-1980) een veelbesproken stelling
naar voren in zijn boek The Medium is the Message, waarmee hij bedoelde
dat het communicatiemiddel een beslissend stempel drukt op de betekenis van de
boodschap. Een boodschap bestaat volgens hem uit verschillende factoren. Niet
alleen het zuivere woord of de vaste betekenis, maar ook de wijze waarop ze
gebracht wordt is een bepalende factor bij het overbrengen van de inhoud. We
gaan nu een stap verder. De Nederlandse schrijver Eric Kluitenberg zegt:
Not the medium but the social
connection is the message.
Connectiviteit
is een bepalende factor geworden voor hoe we informatie filteren en waarderen
binnen onze sociale contacten en dat zeker in de sociale media.
Het met elkaar geconnecteerd zijn
staat centraal. Vooral jongeren voelen vandaag een enorme druk en
dwangmatigheid om continu te communiceren met als doel zichzelf te profileren.
Dat wordt nogal te makkelijk weggezet als negatief. Sociale media zijn voor hen
– en in grotere of kleinere mate ook voor ons - een belangrijke esthetische
expressievorm die net zo van invloed is op stijl, uitstraling en imago als de
kleding die we dragen en de apparaten die we gebruiken. Verschillende
onderzoeken wijzen uit dat voor de meeste tieners online communicatie een
positief effect heeft op hun zelfvertrouwen en zelfs op de kwaliteit van al
bestaande vriendschappen.. Volgens Sheila Kamerman, journaliste bij het
Nederlandse NRC Handelsblad, zijn deze positieve resultaten óók logisch. Als
mensen controle hebben over de manier waarop ze zichzelf aan anderen
presenteren, vergroot dat het zelfvertrouwen.
2.
interactie en selfiecultuur
Zijn
de sociale media slechts systemen die mensen in een vast patroon sturen of
gevangen zetten of zijn sociale media ook een uitzonderlijke kans om op een
positieve wijze interactie organiseren tussen mensen die gelijkgestemd zijn?
2.1. The engagement pyramid
Interactie is op de eerste plaats een proces van
uitwisseling tussen twee of meerdere actoren. Deze uitwisseling gebeurt altijd
rond een bepaalde inhoud (content). De Amerikaanse expert in social media
Charlene Li heeft een Engagement Pyramid ontworpen die een goed inzicht geeft in
de verschillende lagen van betrokkenheid bij het interactie proces.
.
De eerste laag is
kijken
(watching).
Op dit niveau nemen mensen alleen content op zonder er onmiddellijk op te
reageren.
Het tweede niveau bestaat uit delen
(sharing). Hier gaat het over mensen die hun eigen content aan anderen
willen doorgeven of met hen delen. Het gaat om een actief gericht zijn op
(anonieme) anderen, zonder expliciet antwoord te verwachten.
Het derde niveau bestaat uit
reageren (commenting). Hier ontstaat wederzijdse betrokkenheid, er wordt
gereageerd op een boodschap, een content. Dikwijls zijn het slechts eenmalige
reacties, maar soms kan er een levendige uitwisseling op gang komen.
Het vierde niveau is dat van
produceren (producing). Hier gaat het over het creëren, publiceren en
distribueren van zelfgemaakte content, zoals websites, blogs, podcasts, foto’s
en video’s. Deze fase van interactie ligt aan de basis van het ontstaan van
grotere verbanden tussen mensen en groepen mensen.
Het hoogste niveau van interactie is
dat van verbeteren of remediëren (curating). Hierbij gaat het om
bezig te zijn met de ontwikkeling van een content of een initiatief, het
versterken van de inhoud of de vormgeving. Dit staat eigenlijk model voor het
opbouwen van online communities waarin mensen als gelijkgestemden met elkaar
allerlei contents willen delen.
2.2.
feedback
Hoe kan je nu van interactie spreken binnen de
sociale media? Om interactie te bekomen of om reacties op te roepen moet je
gelijkgestemden over zien te halen om iets te doen met jouw content. Interactie
ontstaat maar als de anderen bereid zijn te reageren op wat jij deelt. De mening
die uiteindelijk gevormd wordt komt niet alleen van de originele content, maar
van een rijke verzameling aan meningen en opinies van gelijkgestemden binnen de
kleine of grote community. Zo schreef David Carr, columnist van the New York
Times, zeer typerend dat de kracht van Twitter bestaat in het luisteren naar een
collectieve stem. Hier raken we de stelling van Eric Kluitenberg dat niet het
medium, maar de sociale connectie de boodschap is.
2.3. profilering en camouflage
Sociale media zijn voor veel mensen
belangrijk geworden om hun ‘sociale lifestyle’ vorm te geven. Hoe willen mensen
zich in de connectiviteitscultuur profileren, De keuzes die gemaakt worden zijn
op basis van verstand (welke verhalen deel je?), op basis van
gevoel (wat houd je
bezig en wat ga je tonen?) en op basis van expressie (welke stijl en uitstraling
moeten je imago bepalen?).
Belangrijk in deze
keuzes is dat mensen willen opvallen. Men wil gezien worden. Vandaar ook het
grote succes van foto’s, vooral van selfies. De geproduceerde content is gericht
op aandacht, interactie en verspreiding.
Men heeft hierbij dan ook geen grote moeite om de waarheid over zichzelf wat te
verdraaien om beter te kunnen opvallen.
In feite gaat het in de
sociale media om een digitale reductie. Het sociale gedrag wat we online
vertonen is feitelijk slechts een gereduceerde representatie van iets wat we in
het echte leven doen. Als je een profiel aanmaakt op een sociaal netwerk doe je
onvermijdelijk aan een soort zelfreductie. Maar deze reductie is niet bedoeld
als een waardevermindering, maar als een causaal element dat contact tussen
nieuwe vrienden tot stand brengt.
Daarom past Neil Leach, professor
architecturale theorie in Californië, hierop het concept van camouflage
toe. Een
belangrijk uitgangspunt hierbij is dat visuele strategieën deel uitmaken van het
menselijk handelen (zowel online als offline). Wij identificeren onszelf aan de
hand van beelden. Deze beelden zijn als het ware een simulatie van wie we zijn
en hoe we de wereld rondom ons zien Volgens Neil Leach is camouflage een
mechanisme waarmee een individu zichzelf een plaats kan geven binnen een
bepaalde culturele setting. Camouflage is een symbolisatiemodus die werkt als
een vorm van connectiviteit.
Als we hierop
doordenken, kunnen we misschien wel stellen dat in het digitale tijdperk mensen
twee levens hebben, niet na elkaar, maar simultaan. Dit tweede leven is een
internetleven dat voor velen belangrijker is geworden dan het echte leven.
Meestal presenteren ze echter een betere versie van zichzelf. Hoe waarachtig
zijn de profielen die we te lezen krijgen in de sociale media?
2.4.
de cultuur van de selfie
De digitale wereld leert
ons te functioneren in deze reductie en brengt zo een nieuw camouflerend
communicatiepatroon tot stand dat uiteindelijk de basis vormt voor een nieuwe
sociale ‘life style’. Het
beste voorbeeld hiervan is de cultuur van de selfie.
De vraag is of het systeem van selfies al niet
van alle tijden is. De selfie is een hedendaagse expressievorm van wat mensen
altijd al wilden. Reeds Hegel beweerde dat erkend worden door anderen de
bevestiging van het zelf is. Erkenning is de basis voor het menselijk ego. In de
schilderkunst is het zelfportret reeds sinds lang bekend.
Het
grote verschil met de klassieke schilderkunst is dat het bij huidige
selfiecultuur gaat om een massacultuur. In de klassieke schilderkunst zijn de
portretten en zelfportretten voorbehouden aan een kleine, rijke elite. Dit
gebeurt ook vandaag in de magazines van de royalty- en celebritycultuur, waarin
bekende figuren (koningen, prinsen, artiesten, actrices, BV’s, enzovoort)
zichzelf zo heftig mogelijk in de publiciteit brengen om hun branding
voortdurend te versterken. In de huidige cultuur van de selfie gebeurt bij
benadering hetzelfde, maar nu krijgt iedereen de kans om deel te nemen aan deze
manifestatie. Hier raken de elitaire celebritycultuur en de massacultuur van de
selfie elkaar.
Men kan zich tegenover dit
fenomeen negatief of positief opstellen. Sommigen stellen dat men in dit
fenomeen de vorm boven de inhoud stelt en het dus alleen maar een mooie lege
doos is. Men kan zich er ook positief tegenover opstellen. Men krijgt een
heel ander beeld van de selfie, als men ervan uitgaat dat hij draait om
zelfverkenning, het zoeken naar wie men is. Bovendien is de selfie ook een
gemakkelijke manier van zelfexpressie, een uiting van creativiteit.
Het selfie is het moderne ritueel om aan
zelfontdekking te doen en dat door de ogen van anderen.
Het geeft mensen een gevoel van
importantie en bevrediging. Het oog van God is het oog van de camera geworden..
Jezelf zo heftig op sociale media manifesteren is een oppervlakkige en vluchtige
manier om naar transcendentie te zoeken, het overstijgen van zichzelf. Het is
ook een manier om jezelf te verwezenlijken. Nu je niet meer wordt gevormd door
afkomst of sociale positie, kun je je mee bewegen in de zwevende wereld van het
bekend en beroemd zijn, zo niet op macro- dan toch op microschaal.
3.
het nieuwe digitale tijdperk
De
wereld wordt alsmaar kleiner dankzij het wereldwijde web. Allerlei sites stellen
ons in de gelegenheid mee te doen, mee te praten en mee te werken, zoals
Facebook, Twitter, MySpace en Hyves Het digitale tijdperk is echt begonnen.
3.1. radicale zichtbaarheid
In het begin van de negentiende
eeuw ontwikkelde de Engelse filosoof Jeremy Bentham het architecturaal
systeem van het Panopticon, het gevangenissysteem waarin de gevangenen volledig
zichtbaar werden gemaakt voor de bewakers. Nu vandaag het web evolueert van een
platform voor onpersoonlijke data tot een internet van mensen, keert Benthams
industriële inspectiehuis terug, maar dan in digitale vorm, niet meer als
gevangenis, maar in de vorm van een digitale leef- en speelplaats. Waar bij
Bentham de mensen werden onderworpen aan uitstalling (exhibitie), stellen de
mensen zich nu zelf steeds meer en meer ten toon in een digitale wereld
(exhibitionisme).
De Amerikaanse sociale-mediakenner
Clay Shirky noemt het internet het ‘verbindende weefsel van de samenleving en
Hilary Clinton beschreef het als het ‘nieuwe centrale zenuwstelsel van de
aarde’.. We evolueren steeds meer naar wat Shirky een ‘zelfverkozen
leesbaarheid’ noemt. Die zelfverkozen leesbaarheid en zichtbaarheid zijn
wellicht de basisstappen naar het nieuwe paradigma van connectiviteit.
3.2.
impact op leven en
werken
Wat is de impact van het digitale tijdperk op
ons leven en ons werken? Dit wordt goed weergegeven in het schema van de
Nederlandse mediakenner en auteur Peter Hinssen. Voor hem is de digitale wereld
‘het nieuwe normaal’. (Digitaal is het nieuwe
normaal. De revolutie is begonnen., Uitgeverij
Lannoo, 2010). Hierbij volgen enkele
typische aspecten van de evolutie van web 1.0 naar web 2.0. Deze termen duiden
op een verschuiving in de manier van omgaan met internet.
Peter Hinssen gaat
uiteindelijk iets verder dan Eric Kluitenberg (the social connection is the
message) wanneer hij stelt ‘response is the message’. Connectiviteit mag zich in
geen geval beperken tot one-way communicatie, ze is een communicatiepatroon
waarin het antwoord direct meegerekend wordt in de boodschap. Zonder antwoord is
de boodschap onvoltooid.
In de vermenigvuldiging
van het respons en het verbinden van meerdere, soms zelfs talloze respondenten
ontstaat netwerking. Op dit vlak staan we vandaag nog maar aan het begin van de
digitale revolutie. Netwerken zorgen er geleidelijk voor dat connectiviteit onze
dagdagelijkse realiteit wordt.
Volgens de befaamde Wet van Moore
(1965) verdubbelt het aantal transistors in een geïntegreerd circuit of
schakeling ongeveer alle twee jaar. Maar sinds 1965 is door de
verdere miniaturisering
van de transistoren de functionaliteit binnen de micro-elektronica enorm
togenomen. Naast digitale functies (rekenkracht, gegevensopslag) worden ook
analoge functies (sensors en actuatoren, antennes voor draadloze communicatie,
batterijen, enz.) in de chip ingebouwd. Deze trend staat bekend als 'More than
Moore'.
Door
deze enorme toename van de technologische communicatiemogelijkheden wordt
voortdurend alles (niet alleen mensen, maar ook dingen en ideeën) onderling
verbonden in netwerken. Dit heeft gigantische gevolgen voor onze manier van
leven omdat we zelf zullen moeten leren functioneren als een schakel in een
netwerk dat we niet in handen hebben en ons stuurt. De Clark Shirky (Iedereen:
Hoe digitale netwerken onze contacten, samenwerking en organisaties veranderen,
Business Contact, 2008) onderscheidt vier stadia in dit leerproces, waarbij elk
volgend stadium een intensievere vorm van samenwerken binnen netwerken betekent:
1.
leren ontdekken wat ‘delen’ betekent
2.
leren hoe en met wie we ervaringen uitwisselen en waarom dat ons verrijkt
3.
leren hoe je jouw omgeving ontwikkelt door samen iets op gang te zetten
4.
leren hoe je je aan elkaar kunt verbinden om iets te ondernemen.
3.3.connectiviteit, controle en
privacy
De collectieve kracht die in de
connectiviteit van de sociale media zichtbaar wordt brengt uiteraard ook
problematische effecten met zich mee.
Een eerste probleem is het
mogelijke verlies van de eigen individualiteit. Dit beperkt zich niet tot
het feit dat men alles niet zelf meer kan controleren en ordenen, maar het gaat
veel verder. Het blijkt zelfs de hersenen van de internetgeneratie geleidelijk
veranderen. Uit diverse recente onderzoeken blijkt dat
veelvuldig
internetten en gebruik van sociale media de
hersenen van jongeren herprogrammeren, waardoor hun vermogen zich langdurig op
één onderwerp of één persoon te concentreren gestaag afneemt. Volgens de
wereldberoemde hersenchirurg Nora Volkow zou deze vorm van 'digitale stimulatie'
zelfs te vergelijken zijn met de effecten van drugs, omdat onze hartslag en
bloeddruk er door beïnvloed worden. Het gevolg is dat er een soort elektronische
variant van AD(H)D kan ontstaan, waardoor kinderen en jongeren niet langer
onderscheid kunnen maken tussen hoofd- en bijzaken en zich enkel laten leiden
door hun impulsen.
Een tweede probleem dat zich stelt is de
toenemende controle. Naarmate connectiviteit leidt naar grotere
collectiviteit, wordt controle op denken, gedrag en handelen steeds groter. We
denken hier vooral aan de wijze waarop sociale media naast het
communicatieproces ook een controleproces ontwikkelen. En dan niet alleen van
individu op individu (man-vrouw, ouders-kinderen, enzovoort), maar ook binnen de
processen van de sociale media zelf. Doordat mensen steeds meer gegevens uit de
persoonlijke levenssfeer op internet brengen, hebben ze ook steeds minder
controle over wat er met die gegevens gebeurt en hoe allerlei instanties
(politie, werkgevers, douane, bedrijven, grootwarenhuizen, internetproviders,
enzovoort) stelselmatig het gedrag van de mensen controleren. Zonder het te
beseffen worden de gebruikers van de sociale media permanent gevolgd in hun
handel en wandel.
Nauw in verband hiermee staat een derde probleem:
de bedreiging van de privacy of misschien een veranderende visie op
privacy. Hoe verder de technologie zich ontwikkelt, hoe meer de anonimiteit
in het gedrang komt en daarmee ook onze privacy. En het gaat niet meer alleen
over verzameling en analyse van persoonsgegevens door overheden en bedrijven.
Ook het ‘internet of things’ vervult die functie (Samsung, Google, Tesla,
enzovoort). Ook de ingeplante chip als controlemechanisme is niet ver meer weg.
Naarmate de wereld digitaler wordt, worden steeds meer data over ons doen en
laten opgeslagen in allerlei databanken. Zelfs de slimme toestellen in onze
huiskamers zullen alle gegevens opslaan en naarmate ze ‘connected’ zijn die
gegevens ook doorgeven aan bepaalde instanties (overheden, bedrijven, providers,
mediagiganten, scholen, enzovoort).
Naarmate er ook meer implantaten komen, stelt zich de vraag hoe nog kan
voorkomen worden dat het brein zélf wordt gehackt of van buitenaf in de gaten
wordt gehouden. Het laatste bastion van menselijke privacy, het brein, zal dan
overal gelezen kunnen worden. Is dit louter science fiction of wordt het
werkelijkheid tegen 2050? Geleidelijk zullen we er aan wennen en we een andere
visie op privacy moeten ontwikkelen. We kunnen ons vandaag moeilijk voorstellen
hoe die er binnen een kwarteeuw zal uit zien.
4.
connectiviteit:
een uitdaging voor het onderwijs
In de ontwikkeling van het digitale tijdperk
heeft het onderwijs een enorme rol te spelen, zeker in de morele evolutie van
het connectiviteitsproces. Hoe kunnen wij de jongeren van vandaag helpen om als
volwassenen van morgen op een verantwoorde wijze ‘connected’ te zijn
4.1.. openstaan en luisteren
4.2. uitwisseling : UGC (users generated
content) en sharing
4.3. aandacht
voor virtual communities
4.4.
internet als basis voor virtuele leerprocessen
4.5. ethische
accenten in het connectiviteitsproces
Zoals
we reeds hebben aangegeven, heeft het massale gebruik van de sociale media ook
tegengestelde effecten. Connectiviteit biedt enorme kansen tot de groei van
een steeds menswaardiger maatschappij, maar we moeten vaststellen dat
positieve resultaten soms uitblijven. Internet en sociale media worden
regelmatig ‘verkeerd’ gebruikt. Daarom is het nodig dat we enkele duidelijke
randvoorwaarden voor effectief menswaardig gebruik van internet en sociale
media ontwikkelen. Het onderwijs heeft een grote rol te spelen in het tot
stand komen van een ethische code waarmee mensen met elkaar ‘connected’ dienen
te zijn.
Hier enkele
belangrijke randvoorwaarden daaromtrent:
-
Gerichte communicatie van en naar
elkaar
-
Elkaar actief laten functioneren
(uitwisseling: UGC – sharing)
-
Continue dialoog
-
Relevante informatie
(waarheidsgetrouw, authentiek)
-
Klemtoon ligt op participeren
-
Eerbied voor privacy, ook wordt
die wellicht herschreven
SPANNING TUSSEN
TECHNOLOGIE EN DEMOCRATISERING
- NAAR
EEN NIEUWE BENADERING VAN VERSTAAN, TAAL EN AANPAK IN ONDERWIJS -
Zal de mens uiteindelijk herleid worden tot een puur object dat alleen maar kan
functioneren binnen de vastgelegde lijnen en kaders van technologische
beheersing? Of blijft het mogelijk ons binnen de verwevenheid met de technologie
steeds weer te stileren en te constitueren tot subjecten die bekwaam zijn hun
vrijheid en hun democratische gevoeligheid opnieuw uit te vinden en vorm te
geven in een dynamische wisselwerking met het technologische. We willen deze
vragen ook stellen in hun toepassing op onderwijs.
1. op weg naar
een technomorfe wereld
Er is een fundamentele transformatie van mens en wereld aan de gang. We
verschuiven van paradigma, ons referentiekader van waaruit wij de werkelijkheid
interpreteren.
1.1. drie
paradigmata
Onze Europese geschiedenis is tot hiertoe bepaald geworden door twee paradigma’s.
In het paradigma van de theomorfie is God de centrale
term. Wereld en mens zijn door God geschapen en zijn in alles afhankelijk van
dat eeuwig wezen. Met de opkomst van het humanisme (16de eeuw)
ontstond het paradigma van de antropomorfie. De mens wordt
nu gezien als autocreatief. Zijn waardigheid ligt nu niet meer in zijn
ontvankelijkheid voor een extern ideaal, maar veeleer in de normerende
verantwoordelijkheid voor het ideaal zelf.
Tot vandaag spelen die beide paradigmata nog een belangrijke rol in de
ontwikkeling van onze maatschappij. Vandaag verschijnt echter een nieuw
paradigma: het paradigma van de technomorfie. De
grens tussen techniek en natuur verdwijnt. Nu is de drempel bereikt waar de
techniek een natuurgelijke techniek wordt. Zij dringt binnen in de zelfproductie
van het levende. Dit gebeurt niet alleen door de ontwikkeling van nieuwe
technologische apparatuur (van PC tot smartwatch) of van internet,
bewakingscamera’s tot spionagesoftware maar vooral door de miniaturisering van
de technologie of nanotechnologie.
1.2.
menselijke
identiteit
De Duitse filosoof Peter Sloterdijk stelt dat in een technomorfe cultuur de
menselijke identiteit steeds meer gethematiseerd wordt tegen de achtergrond van
wat de nieuwe ‘antropotechnieken’, technieken die rechtsreeks ingrijpen op het
fysieke niveau van de mens en hem opnieuw vormgeven. De nieuwe
antropotechnieken maken het menselijk leven tot een biotechnisch megaproject. De
nieuwe identiteit van de mens wordt in haar dieptestructuur door een drievoudige
index gekarakteriseerd:
ü
constructiviteit: opbouwen – een zelfontwerpend karakter
ü
voorlopigheid: veranderen - een flexibel karakter – niet definitief of absoluut
ü
preferentialiteit (voorkeur): kiezen – zoeken naar het goede leven
Zo ontstaat er een nieuwe grammatica van culturele codes. De nieuwe
identiteit moet nog voortdurend worden afgedwongen tegen de weerstanden van de
natuur, maar de horizon van de nieuwe identiteit begint zich toch reeds als een
transnaturaal domein te doen gelden.
Vooral de waarneming van het lichaam wordt nu anders. Het lichaam is
blootgesteld aan een algemene mobilisatie, zegt Sloterdijk. De benadering van
het lichaam wordt nu gekarakteriseerd door optimalisatie, door activisme en
interventionisme. Er zijn geen definitieve identiteiten meer, ze zijn permanent
in ontwikkeling.
De Franse filosoof Paul Virilio spreekt in dit verband van een ‘endokolonisatie’
van het lichaam, maar die term benadrukt teveel de scheiding tussen mens en
techniek. Deze nieuwe technologieën blijven op de duur geen ‘Fremdkörper’ in de
mens, maar worden geleidelijk infrastructureel, dwz dat ze voor de mens een
haast onzichtbare basis vormen om op een nieuwe wijze met de eigen identiteit om
te gaan. Ook de menselijke natuur is grondstof geworden om te bewerken. Iedere
toekomstige identiteit zal een voorlopige zijn. De nieuwe grondregel voor de
mens is verandering, zelfs mutatie.
2. technologie
en democratie
Uiteindelijk hangt de ontwikkeling van democratie af van menselijke keuzes. Niet
alleen politieke beslissingen maar ook fundamentele keuzes van burgers in de
opbouw van hun maatschappelijke voorkeuren en leefpatronen.
2.1.
onvermijdelijke spanning
Voor Summers (econoom) en Schmidt (CEO Google) is de uitdaging van de 21e eeuw
op de eerste plaats het bevorderen van zowel technologische innovatie als
democratische vrijheden en verworvenheden. Maar op het eerste gezicht lijkt er
een gapende kloof te bestaan tussen technologie en democratie. Hun directe
doelstellingen liggen duidelijk uit elkaar en hun methodologie verschilt ook
fundamenteel. Technologie is gericht op een vooropgesteld doel,
het bouwen van een specifiek apparaat, een mechanisme of een functioneel
systeem. Democratie is gericht op een goed functionerende organisatie van de
samenleving en bestaat uit processen van politieke deliberatie,
participatie en engagement door en van burgers die als vrije mensen willen
samenleven. De vraag is in hoeverre de huidige technologische ontwikkeling deze
democratische processen en competenties enerzijds belemmeren of vernietigen,
anderzijds op gang zetten, in stand houden of versterken.
2.2. van
disciplinering naar vrij handelen
Vandaag worden
allerhande informatietechnologieën gebruikt als permanente
controlemechanismen die de vrijheid van de burgers inperken. De Franse filosoof
Michel Foucault spreekt in dit verband over disciplinering. Er heeft zich dan
een nieuw subject gevormd dat de eisen van het systeem heeft geïnternaliseerd.
Het gevaar is niet denkbeeldig dat de technologie op termijn een menstype doet
ontstaan dat zich laat sturen vanuit de achtergrondregels die door de
technologische machten worden opgesteld.
Het
is dringend nodig ons begrip van vrijheid fundamenteel te herinterpreteren.
Traditioneel hebben we het begrip vrijheid altijd ingevuld vanuit een absolute
autonomie zonder beperkingen van buitenaf. Maar de mens leeft altijd in een
weerbarstige omgeving waarmee hij moet zien klaar te komen. Vrijheid is niet de
afwezigheid van beperkingen en invloeden, maar juist de wijze waarop we ons tot
die beperkingen en invloeden verhouden. (Cfr. Peter-Paul Verbeek, Op de vleugels
van Icarus. Hoe techniek en moraal met elkaar meebewegen, Lemniscaat, 2014).
In een technologische wereld staat de vrijheid van ons handelen niet meer los
van technologische beïnvloeding. Daarom dient de mens in zijn handelen eerder
verbindingen aan te gaan met de technologische apparatuur en systemen die het
mogelijk maken zijn leven op een gewenste manier in te richten. In plaats van
onze vrijheid te blijven zien als een abstract ideaal, dienen we onze vrijheid
eerder als een hybride eigenschap te zien waarin menselijke en technologische
elementen elkaar wederzijds beïnvloeden en bevruchten.
2.3. communicatietechnologie
Met dit begrip van vrijheid krijgt ook democratie een nieuw kader. Ik wil me
hier beperken tot de mogelijkheden van de informatietechnologie en dan nog
specifiek zoals die onder meer in de sociale media, de e-mailcultuur en het
internet ontwikkeld wordt. Het wordt uiterst belangrijk dat we tegenover de
technologische disciplineringmechanismen zoals controleapparatuur en allerlei
bigdata-toepassingen aandacht schenken aan de verdere ontwikkeling en het open
en creatief gebruik door de burgers van de communicatietechnologie. De relatie
tussen mens en techniek wordt niet vanuit één pool bepaald. Er kan zelfs een
permanente quasi-organische wisselwerking groeien tussen mens en techniek.
Menselijke technologie heeft dus geen deterministisch patroon, maar een
constructivistisch patroon waarmee de mens vanuit concrete voorkeuren leven en
samenleven tracht op te bouwen.
2.4.
internet en virtual communities
Mensen
gaan met elkaar om en bereiken elkaar op een heel andere wijze dan vroeger. Met
e-mails is het contact nog grotendeels persoonlijk, maar langs internet is het
meestal anoniem. Er ontstaan digitale kennisencyclopedieën (bv. Wikipedia),
internationale of regionale digitale enquêtes (Univox, Survio.com, Surveymonkey),
international petitie- en actiegroepen (Avaaz, digital.nl). Zo organiseren
mensen zich rond verschillende onderwerpen en in verschillende vormen, al gaat
het hier niet om vaste formaties, maar eerder fluctuerend rond vaste kernen,
hoewel een zekere duurzaamheid niet ontbreekt.
Een virtuele gemeenschap is een groep mensen die
communiceren
en/of samenwerken, met behulp van het
internet
of een andere
informatietechnologie,
in plaats van elkaar in levende lijve te ontmoeten. Mensen zijn nog steeds
sociale wezens, maar de gemeenschappen waar ze toe behoren worden vluchtiger,
persoonlijke motieven en voorkeuren spelen een grotere rol en het wederzijds
engagement is minder langdurig.
2.5.
lichte gemeenschappen en democratie
Deze
virtual communities liggen in de lijn van
wat de Nederlandse sociologen Willem Duyvendak en Menno Hurenkamp lichte
gemeenschappen noemen.
Traditioneel was het gemeenschapsleven bepaald door structuren en organisaties
met een sterk verbindend en controlerend karakter, zoals kerken, sociale
organisaties, enzovoort. Maar in onze veranderende samenleving heeft het
gemeenschapsleven een andere invulling gekregen. Lichte gemeenschappen worden
gekenmerkt door vrijwillige verbintenissen met op ieder moment de mogelijkheid
de groep te verlaten, door dynamiek en flexibiliteit, door openheid naar de
buitenwereld en een minimum aan gedragsregels.
Zulke nieuwe ‘lichte’ groepsverbanden zijn meer dan voorheen gevoelig voor
interne verschillen die men niet als probleem ervaart, maar als vanzelfsprekend
en waardevol. Juist het respect voor verschillen (zowel qua stand, cultuur,
politieke gezindheid, enzovoort) maakt dat deze nieuwe groepsverbanden ruimte
bieden voor openheid die in de traditionele homogene samenleving te weinig
aanwezig was. Hier liggen dan ook belangrijke aanzetten voor tolerantie en
verdraagzaamheid. Met deze vormen van ‘lichte gemeenschappen’ krijgt het
sociale weefsel een nieuwe look. De sociale verbanden worden losser, maar
tegelijk bieden ze nieuwe kansen om de enorme verscheidenheid van onze
samenleving aan te kunnen.
Het internet met zijn communicatieve toepassingen heeft een enorme vlucht
genomen, met het gevolg van de opkomst van de virtual communities. We kunnen
deze virtuele gemeenschappen zien als een nieuwe vorm van ‘lichte
gemeenschappen’ met als groot verschil dat ze niet bestaan uit fysieke, maar uit
digitale contacten.
Het
probleem bij dit alles is dat er een kloof blijft bestaan tussen het gevoel van
betrokkenheid en feitelijke participatie. Het is helemaal nog niet duidelijk hoe
virtual communities effectief mee kunnen beslissen in de politieke agenda.
3. naar een
nieuwe visie, taal en aanpak in onderwijs
In
het onderwijs hebben we uiteraard rechtstreeks met de spanning tussen
technologie en democratie te maken. En dat niet alleen omwille van de vormende
taak die een school heeft in verband met het ontwikkelen van democratische
gevoeligheid en gezindheid bij de leerlingen, maar ook omwille van de spanning
tussen ‘digital natives’ en ‘digital immigrants’. Dit heeft uiteraard te maken
met de nieuwe maatschappelijke, filosofische en culturele gevoeligheden die in
de laatste decennia gegroeid zijn en die de achtergrond vormen van denken en
handelen van de hedendaagse jongeren.
3.1.
achtergronden van perceptie bij digital natives
Dikwijls wordt gezegd dat de jongere generaties almaar oppervlakkiger worden en
hun tijd verspillen met sms’en, tweeten en het uitwisselen van foto’s op
facebook. Maar achter deze communicatiecultuur zitten toch wel enkele
interessante maatschappelijke en filosofische uitgangspunten.
Allereerst
getuigt die cultuur van het belang van connectiviteit, het willen
verbonden zijn, hetzij met de kleine niche, het zij ruimer, zelfs wereldwijd.
Vanuit dat nieuwe aanvoelen van connectiviteit staan ze ook makkelijk afkerig
ten aanzien van de traditionele cultuur en de sociale instellingen ervan, zoals
huwelijk, religie, regeringen, enzovoort.
Een tweede kenmerk is dat van basisdemocratie en gelijkheid dat
samenhangt met hun verwerping van gecentraliseerde en op controle gebaseerde
vormen van bestuur. Vanuit hun gevoeligheid voor connectiviteit kiezen zij voor
een wereld met minder institutionele structuren.
Een derde kenmerk is hun verzet tegen de meritocratie van de digital
immigrants. Deze agressieve en competitieve doelgerichtheid van de generatie van
workaholics staat haaks op het nastreven van zachtere waarden dat bij de digital
natives meer centraal komt te staan, zoals verbondenheid, directe contacten,
gelijkheid over culturen heen, vrijheid van denken en handelen, communicatie in
de vorm van netwerkstructuren, delen van directe ervaringen en belevenissen,
enzovoort.
De rol van het onderwijs ligt niet langer in eerste instantie bij het doorgeven
van kennis, maar in het leren omgaan met kennis en de toepassing ervan in het
dagelijks leven en in de omgang met elkaar.
3.2.
horizontale leerprocessen
Wat betekent het nu concreet dat we in de school een nieuwe visie, een nieuwe
taal en aanpak dienen te ontwikkelen. Het ligt volgens mij in een fundamentele
ingesteldheid van leerkrachten die beseffen dat ze niet vanuit hun verworven
kennis moeten handelen, maar vanuit een luisterende openheid voor de wereld van
de leerlingen. Luisteren is uiteraard niet voldoende. Het is slechts een
uitgangspunt van de onderwijssituatie. Het komt erop aan een uitwisselingsproces
op te bouwen tussen leerkracht en leerlingen. Het gaat eerder over een positieve
betrokkenheid van de leerkracht die aanvoelt dat leerlingen een reële inbreng
hebben in het leerproces.
Wat kunnen digitale immigranten (leerkrachten) leren van digital natives
(leerlingen)?
·
allereerst zoeken naar oplossingen die horizontaal zijn. Dat geldt vooral voor
de opbouw van de leerprocessen en de aanpak van conflicten.
·
plaats maken voor waarden die belangrijk zijn in het leven in plaats van de
klemtoon te leggen op prestaties en resultaten.
·
geloven in principiële gelijkheid tegenover kennis of kunde zonder dat daar een
hiërarchische positie aan te verbinden.
·
samenwerken over grenzen heen, met een variëteit van mensen. Digitale
communicatie bindt zich niet aan grenzen, maar stelt zich open voor wat er in de
wereld gebeurt.
Wat kunnen digital natives (leerlingen) leren van digitale immigranten
(leerkrachten)?
·
geordend leren werken met doelstellingen en deze doelen ook efficiënt leren
afwerken
·
gerichte middelen leren gebruiken om dingen (teksten, gedrag, artefacten) op te
bouwen op een juiste wijze
·
revitaliseren of nieuwe invulling geven aan bestaande instellingen of systemen
(cfr. sensemaking, Karl Weick)
3.3.
het
democratiserend effect van onderwijs
Uit dit alles
is stilaan duidelijk geworden dat het democratiserend effect van de
leerprocessen in school niet in de eerste plaats zit in de kennis die de school
overdraagt, maar in de ervaring van een ruimte van gelijkheid, van horizontale
wederkerigheid. Dat de school kennis verdeelt, betekent alleen maar dat ze tools
verdeelt om leerlingen te helpen hun posities in de samenleving te bepalen en te
realiseren.
·
Een essentiële bijdrage van onderwijs is de vorming van leerlingen tot morele
subjecten die binnen een technologische cultuur zichzelf kunnen blijven. Daartoe
zijn zelfpraktijken (training) nodig waarin leerlingen anticiperen op de wijze
waarop technologie hun leven bepaalt.
·
Het is duidelijk dat het huidige digitale tijdvak een nieuwe kans biedt om deze
democratische gevoeligheid te versterken. De digital natives ontwikkelen
wellicht een nieuwe identiteit die op basis van connectiviteit en een ruime
toegang tot de nodige informatie ruimte geeft aan een bredere invulling van
democratisch handelen dan ooit het geval was.
De relatie tussen mens en technologie behoort
tot de belangrijkste programmatische items van de 21ste eeuw. Onze
leefwereld wordt steeds meer tot een technologische omgeving die ons
confronteert met een nieuw type van menselijk bestaan. Door de snelle
ontwikkeling en het samenwerken van nanotechnologie, biotechnologie,
informatietechnologie en kennis- en neurowetenschappen ontstaan nieuwe
mogelijkheden om niet alleen het menselijk leven maar ook het menselijk wezen
zelf te veranderen en te verbeteren.
Technologie maakt ons slimmer, sneller en sterker en biedt ons een concrete
basis om onze droom van de maakbaarheid van de mens, van onvergankelijkheid en
onsterfelijkheid op het spoor te komen. In dat perspectief verandert de
technologie geleidelijk van een angstaanjagend beeld naar een wenselijk
ideaalbeeld.
Hierbij stelt zich de vraag of de mens
volwaardig mens kan blijven wanneer de technologische apparatuur steeds verder
doordringt in zijn lichaam, zijn leefpatroon, zijn denken en zijn omgeving.
Met prothesen, implantaten, neurochirurgische ingrepen, het kweken van weefsel
uit stamcellen, embryoselectie, robotisering van menselijke functies,
enzovoort grijpt men steeds meer fundamenteel in in de menselijke natuur. Een
leven als cyborg, een mix van mens en technologie, komt steeds meer in zicht.
Enthousiaste voorstanders halen opnieuw Nietzsches beeld van de Übermensch
naar voren. De contouren van een posthumanisme of transhumanisme worden dag na
dag scherper en dagen ons uit tot een gedurfde confrontatie. Met deze nieuwe
technologieën stoten we echt op de grens van de mens. Verliezen we hierbij op
de duur alle kwaliteit van menselijkheid of komen we terecht in een nieuwe en
hogere vorm van het ‘goede leven’? Velen voelen dit proces aan als een
bedreiging. Die angst heeft dikwijls te maken met de onwennigheid waarmee
mensen vandaag nog steeds met technologie omgaan. Maar er liggen uiteraard ook
diepere vragen aan de basis van die angst, zowel van filosofische als van
maatschappelijke, morele en religieuze aard. De steeds dieper indringende en
disciplinerende macht van de technologie legt een sterke claim op het behoud
en de verdere ontwikkeling van de menselijke vrijheid. Worden wij als
menselijke samenleving uiteindelijk een systeem van robotten die makkelijk van
bovenaf of centralistisch bestuurd worden? Gaan we niet te ver als we
ingrijpen in de basis van de menselijke natuur en zelf schepper willen spelen
van een nieuw mensenpark, om een woord van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk
te gebruiken? Vooral vanuit religieuze hoek spelen hier onoverkomelijke
bezwaren.
Angst is echter geen goede leermeester. Als we
nadenken over morgen , slaan we nog veel te dikwijls de catalogus van vandaag
open. We blijven dan makkelijk hangen in wat we reeds kennen. We durven haast
niet te denken buiten onze vertrouwde paden. Dat maakt ons onzeker. Wij leven
nochtans in een evolutieve wereld die permanent streeft naar aanpassing aan de
nieuwe omstandigheden waarin we terechtkomen. Wij hoeven weliswaar geen carte
blanche te geven aan een ongebreidelde ontwikkeling en toepassing van
technologische kennis en apparatuur, maar hebben nood aan een open en
positieve houding ten aanzien van de mogelijkheden die zichtbaar worden. Het
zal belangrijk een goede manier te vinden van omgaan met wat de technologische
ontwikkelingen ons te bieden hebben om beter mens te worden. De vandaag
geldende ethische regels bieden te weinig inzichten en draagkracht om de
technologische mogelijkheden te integreren in ons dagelijks bestaan. We moeten
daarom dringend zoeken naar een andere vorm van ethiek om onze opvattingen en
ons gedrag ten aanzien van de steeds weer nieuwe technologische ontwikkelingen
te begeleiden. Hoe zullen wij omgaan met allerlei hybride vormen van menselijk
bestaan? Moeten we cyborgs bekijken als afschuwelijke monsters in een proces
van steeds verdergaande robotisering of bieden zij ons de kans nieuwe
kwaliteiten van het 'goede leven' te vinden? Heel wat vooronderstellingen en
vanzelfsprekendheden van ons huidig leven worden daarbij radicaal in vraag
gesteld. Technologie zal overal aanwezig komen en steeds meer ons leven
binnendringen. Technologie uitbannen kan niet meer, ons
erbuiten stellen ook niet en doen alsof er
niets aan de hand is, zeker niet. De zaken ernstig nemen, is wellicht onze
enige kans. Kunnen wij, terwijl we op een constructieve wijze ethisch gaan
denken en leven, geleidelijk leren hoe zinvol en waardig te overleven in het
‘huis van de technologie’ ?
Laten we vooraf stellen dat het in deze lezing uiteraard niet mijn bedoeling
kan zijn op een technisch-wetenschappelijke wijze in te gaan op de nieuwe
technologieën op zich. Dat ligt buiten mijn competentie. Ik wil de
filosofische en ethische vragen stellen die hierbij centraal staan. Het gaat
mij om wie de mens is en hoe hij ontwikkelt, met andere woorden over de zin
voor onszelf en over ons zelfverstaan. Ik wil niet wegdromen naar hoe wij er
over enkele jaren concreet zullen uit zien, maar nadenken over onze huidige
situatie als mensen levend in een wereld die steeds meer en sneller getekend
wordt door de technologie. We mogen niet vergeten dat we vanaf onze oorsprong
begaafd zijn met een brein dat bekwaam is - of beter nog in zijn eigen
ontwikkeling getekend is - om een grote verscheidenheid van neurale,
lichamelijke en technologische capaciteiten met elkaar te verbinden en in
overeenstemming te brengen. (mix and match). Als ik in mijn exposé toch wat
dieper inga op bepaalde technologische toepassingen, is het slechts bij wijze
van voorbeeld en zonder op specifieke wetenschappelijke details in te gaan.
|
Ook de migrant een burger?
Dit artikel werd gepubliceerd in het maandblad
MENSEN ONDERWEG, november 2010
Meer dan ooit worden wij als
burgers opgeroepen tot verantwoordelijkheid en om deel te nemen aan het
maatschappelijk en politiek gebeuren. Maar zijn wezenlijke inhoud van het
begrip burger dreigt verloren te gaan. Mensen weten meestal niet wat hun te
doen staat.. Wat betekent het burger te zijn? En wie kan zich in de huidige
maatschappij terecht burger noemen? Deze vragen worden des te meer prangend in
een tijd van steeds groter wordende immigratie. Kunnen of willen wij de vele
nieuwkomers ook burgers noemen van onze samenleving? Welke eisen stellen we
aan hen en met welk recht? Of gaan we jongleren met allerlei termen zoals
nog-niet-echt-burger of kandidaat-burger of alleen-maar-juridisch-burger?
Sommigen durven zelfs spreken over een virtuele burger. We zullen in de
volgende decennia het burger zijn moeten herdenken en het een nieuwe en
bredere invulling te geven. De wereld is in volle globalisering en de
opvattingen uit de vorige eeuwen blijken niet meer te voldoen. We evolueren
naar een nieuwe vorm van samenleven waarin mensen uit verschillende culturen,
zowel autochtoon als allochtoon, met elkaar moeten leren ‘inburgeren’.
Makkelijk zal dat zeker niet worden.
formeel en moreel burgerschap
In de moderne democratie wordt
een onderscheid gemaakt tussen mens en burger. Dit onderscheid heeft te maken
met het internationale systeem van staten en het internationaal recht. Toch
betekent dit onderscheid geen tegenstelling, want iedere burger is immers ook
mens. Toch is mens en burger niet identiek, want burgerschap ben je niet van
nature uit maar door het behoren tot een bepaalde natie of staat. Zo is er
bijvoorbeeld een verschil tussen een Belgische en een Nederlandse
staatsburger, al voelen de grensbewoners dat dikwijls niet zo sterk aan. Maar
ook in het burgerschap zelf wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende
aspecten. Zo spreekt men van een formeel burgerschap en van een
moreel burgerschap. Onder formeel burgerschap verstaat men een geheel van
gecodificeerde rechten en plichten die een mens tot lid (onderdaan) maken van
een bepaalde natie of staat. Het aspect moreel burgerschap verwijst daarnaast
naar allerhande morele en/of culturele lagen die aan het formele burgerschap
worden toegevoegd. Hier gaat men eisen stellen in verband met het spreken van
een taal of het vieren van bepaalde feesten of sterker nog het bereid zijn om
zich als actief burger te engageren in de opbouw van de samenleving. Toch is
dat onderscheid niet altijd duidelijk, want Is men bijvoorbeeld maar echt
burger als men deelneemt aan de vrije verkiezingen of aan een referendum? Maar
hoever kan men daarin gaan? En is iemand die ‘alleen maar’ formeel burger is
dan geen echte burger? Hier stellen zich onder meer belangrijke vragen in
verband met integratie. Wanneer is iemand echt geïntegreerd? Is een autochtone
crimineel een betere burger dan een migrant die de lokale taal niet kent? Is
een moslim die de ramadan goed onderhoudt een minder goed burger als hij de
traditioneel christelijke feesten niet volgt? Is het zich te laten
nationaliseren in een bepaald land niet voldoende om een echt burger te zijn?
Sommigen zeggen, formeel wel, maar moreel ligt dat wel anders. De verhouding
tussen de formele en morele aspecten van het burgerschap kan minder of meer
benadrukt worden naargelang van tijd en plaats. Hier speelt waardering en
politisering een grote rol. Globaal kan men echter stellen dat vandaag in
West-Europa de nadruk steeds meer komt liggen op moreel burgerschap, al is dat
niet altijd zo geweest. Lange tijd werd van de burger alleen maar verwacht dat
hij zijn minimale plichten nakwam en de andere burgers geen schade berokkende
(de traditionele liberale visie). Maar deze formele invulling van burgerschap
blijkt vandaag niet meer voldoende. Er wordt van de burger meer verwacht.
Actieve deelname aan het maatschappelijke en politieke leven staat bovenaan op
de lijst.
tweedeling
Wat zit er achter deze
verschuiving? Is het alleen maar een evolutie naar een meer geëvolueerde vorm
van burgerschap? Of spelen er andere factoren of belangen in mee? Volgens
sommige critici is het vooral de angst voor het verlies van de (nationale)
eigenheid of burgerlijke voorrechten die de motor is achter de nieuwe
opvattingen. Het draait vooral rond het bevestigen van de immuniteit of de
onschendbaarheid van de nationale eenheid. Oorspronkelijk werd het woordje
‘immuun’ begrepen als vrijgesteld zijn van bepaalde verplichtingen. Zo
was de immune burger bijvoorbeeld vrijgesteld van integratie omdat hij geboren
was binnen de natie en dus vanzelfsprekend recht had op burgerschap. Dat was
niet het geval voor een migrant die eerst moest bewijzen dat hij het
burgerschap waardig was. De autochtoon werd van die bewijsplicht
gedispenseerd. Men ging ervan uit dat opvoeding en onderwijs voldoende waren
om iemand tot een goed burger te maken. Je kreeg dan de eigenaardige paradox
dat een autochtoon kind als volwaardig burger werd beschouwd, terwijl een
hardwerkende volwassen immigrant dikwijls geen echt burgerschap werd
toegekend. Op die manier ontstond een sterke tweedeling tussen autochtoon en
allochtoon die tot vandaag blijft doorleven in onze westerse mentaliteit. Het
is duidelijk onze manier van kijken naar de anderen die hen in hokjes stopt.
Als we onze eigen identiteit (autochtoon) bepalen door ons af te zetten tegen
die van een ander (allochtoon), maken we gevaarlijke tegenstellingen.
Bovendien kreeg het woord ‘immuun’ geleidelijk een nieuwe bijbetekenis onder
invloed van de sociale geneeskunde met haar zorg voor hygiëne en
volksgezondheid. De betekenis van ‘Immuun’ verschoof dan meer en meer naar
onvatbaar voor besmetting. Zo werd de vreemdeling gezien als een
bedreiging van de nationale eenheid, iemand die nauwlettend in het oog moest
worden gehouden en behandeld om zich in of aan te passen aan de lokale zeden
en gewoonten. Er ontstond een hele cultuur van integratie die door de
overheden sterk werd gestuurd en gecontroleerd. De verschuiving van formeel
naar moreel burgerschap was de ideale factor om de tweedeling in stand te
houden en de zuiverheid van de nationale identiteit te beschermen of zelfs te
versterken.
zuiveringsstrategieën
De Nederlandse socioloog Willem
Schinkel beweert dat het huidige integratiebeleid
de scheiding tussen de samenleving en de te integreren burgers alleen maar
bestendigt. Integratie gaat ervan uit dat er een ‘binnen’ en een ‘buiten’ in
de samenleving bestaat, twee delen die erg moeilijk met elkaar verzoend kunnen
worden. Het ‘buiten’ bedreigt immers permanent de zuiverheid van het ‘binnen’
en dat op vele vlakken: taal, zeden en gewoonten, veiligheid, cultuur,
religie, enzovoort. Daarom organiseert de natie (zowel overheid als bevolking)
verschillende zuiveringsstrategieën die moeten verhinderen dat de natie
geleidelijk verziekt of versplintert. Willem Schinkel herkent in het
huidig integratieproces vier van zulke strategieën.
·
overdracht van het integratieprobleem van generatie naar generatie (genealogisering).
De integratie wordt almaar uitgesteld. Men spreekt van een tweede of derde
generatie migranten, maar ze worden nog steeds bij het ‘buiten’ gerekend en de
etikettering blijft bestaan. We zeggen wel dat ze perfect Nederlands spreken,
maar we blijven ze toch steeds migranten of allochtonen noemen en klasseren ze
daarmee in het ‘buiten’ van onze samenleving. Het zijn migranten die nooit
gemigreerd zijn, maar in ons eigen land geboren zijn. Toch zien we hen nog
steeds niet als volwaardig lid van onze gemeenschap. Een angst voor een
mogelijke besmetting van onze zuiverheid blijft ons in de verdediging drukken:
criminaliteit, bendevorming, geen studiezin, weinig bereidheid tot arbeid,
profitariaat, enzovoort. Het blijft een reservoir van vooroordelen die de
integratie bemoeilijkt en die negatieve kenmerken zijn immers ook bij
autochtonen aanwezig. Sommigen beweren dat het drie generaties duurt voor van
echte integratie gesproken kan worden. Maar wie kan garanderen dat we later
niet van een vierde of vijfde generatie migranten zullen spreken? Jongeren
stellen terecht: ‘wij zijn geen allochtonen, wij zijn hier geboren’. Waarom
hebben we het zo moeilijk om dat te aanvaarden? Wat gaan we nog allemaal
uitvinden om het moreel burgerschap verder in te kleuren en de heersende
tweedeling te laten bestaan?
·
dispensatie van etniciteit en integratie.
De
tweedeling tussen ‘binnen’ en ‘buiten’ komt ook sterk tot uiting in de wijze
waarop de autochtone burger zichzelf waardeert. Hij ziet zichzelf als ‘immuun’
en daarom denkt hij over zichzelf niet als behorend tot een etnische
categorie. Het ‘etnische’ hoort immers thuis bij het vreemde. Hij ziet
zichzelf eerder etnisch neutraal, omdat hij zichzelf als het centrum van zijn
wereld ziet. De vreemdelingen moeten zich aanpassen aan zijn cultuur want die
beschouwt hij als ‘beter’ of minstens als een ‘voorbeeld’. De autochtoon
dispenseert zichzelf van integratie omdat hij de ‘goede’ cultuur
vertegenwoordigt; Voor autochtonen wordt alleen van integratie gesproken als
ze aan de onderkant van de samenleving zijn beland: (ex)gevangenen, langdurig
werklozen, gekken, generatiearmen, enzovoort. Dispensatie van integratie (zich
niet moeten integreren) is een belangrijk voorrecht, want wie zich dient te
integreren, blijft hoe dan ook steeds een ‘ander’ die geacht wordt potentieel
te vervallen in cultuurvreemd gedrag of criminaliteit.
·
het culturisme, een culturele vorm van racisme
De meeste mensen worden in hun denken en handelen bepaald door culturisme. Het
is een denk-wijze die een rangorde tussen culturen aanbrengt en de eigen
cultuur steeds bovenaan plaatst. In dit denken wordt armoede,
sociaal-economische achterstand en criminaliteit uitgelegd vanuit de culturele
achtergrond van een individu. Het individu is daarvoor niet verantwoordelijk,
hij is bepaald door zijn cultuur. Afrikanen zijn lui, Marokkanen profiteren
van onze sociale zekerheid, Schotten zijn gierig, enzovoort. Dit is een
duidelijke vorm van cultureel racisme. Mensen worden op basis van hun cultuur
veroordeeld en gediscrimineerd. Uiteraard is dit een zinloze redenering. Niet
alle Afrikanen, Marokkanen, Turken of Schotten beantwoorden aan dat profiel.
Er zijn binnen elke bevolkingsgroep grote verschillen in leefwijze, culturele
interpretatie, arbeidszin en verantwoordelijkheidsgevoel. Individuen handelen
in reactie op en met voortdurende creatieve aanpassing aan de omstandigheden
waarin ze terechtkomen. Het op één hoop gooien van alle individuen van een
bepaalde cultuur heeft te maken met het projecteren van de angsten om de
zuiverheid en eenheid van de eigen cultuur te verliezen.
·
de retoriek van het multiculti-‘realisme’
Een vandaag sterk oprukkende zuiveringstrategie is de manier waarop men in het
publieke debat de multiculturele inspanningen van de laatste jaren voortdurend
onderuithaalt door te stellen dat ze mislukt is. Door de eigen cultuur van de
migranten te stimuleren heeft dat multiculturalisme, zo zegt men, geleid naar
een sterke polarisatie bij de bevolking in plaats van naar een goede vorm van
samenleven. Daarom roept men de goegemeente op tot realisme: de beste weg naar
integratie is de eenzijdige assimilatie van de migranten in onze cultuur. Het
multiculturalisme wordt afgeschilderd als een restant van linkse naïevelingen
die de realiteit van de spanningen tussen verschillende culturen verhullen
onder de droom van de ‘ene wereld’ waarin alle mensen gelijk zijn en plaats is
voor een veelheid van culturen. We moeten weer realistisch gaan denken, zo
stelt het (mono)culturalisme. Uiteindelijk dient integratie altijd een
aanpassing aan de lokale dominante cultuur te zijn. Alleen versieringen uit
de vreemde culturen (culinair, volksfeesten, dans, muziek, enzovoort) zijn
welkom. Maar de ziel van onze eigen cultuur dient in elk geval bewaard te
worden. Denk hierbij aan de ideeën van Wilders in Nederland en van het Vlaams
Belang in Vlaanderen.
normalisering
Deze zuiveringsstrategieën maken
duidelijk dat het integratiebeleid niet zo onschuldig is als op het eerste
gezicht blijkt. Het is er niet zozeer op gericht de migranten een volwaardige
plaats in de samenleving te bezorgen, maar vooral de machtspositie van de
autochtonen te bewaren en de grenzen van de samenleving niet op te geven.
Willem Schinkel stelt terecht dat men het integratiebeleid zou kunnen zien als
een vorm van sociale hygiëne, een soort vaccinatiefunctie die de immunisering
van de natie in de toekomst verzekert. De Franse socioloog Michel Foucault
noemt dit een vorm van normalisering die de nieuwkomer disciplineert en
aanpast. Je kan er niet omheen dat integratie een sterke ingreep betekent op
de identiteit van de migrant. De confrontatie tussen autochtonen en migranten
roept bij de autochtonen vooral verdedigingsreacties los. Zij stellen zich
haast geen of althans veel te weinig vragen over echte communicatie, dialoog
en uitwisseling. Dit probleem wordt scherp gesteld in de nieuwe Vlaamse film
Turquaze. De migrant wordt steeds weer gezien als ‘vreemde’, iemand die
‘buiten’ de samenleving staat, als indringer. Zelfs de kinderen van migranten
(tweede en derde generatie), ook zij die hier geboren zijn en zelfs de
Belgische nationaliteit bezitten, worden niet als volwaardig lid van de
samenleving gezien en teruggeplaatst in het ‘buiten’. Zo houdt het
integratieproces nooit op. Integendeel, men maakt van mensen migranten. Men
duwt ze in de rol van de ‘vreemde’ anderen. De journalistiek, de stem van het
volk, het politieke gepalaver, de massamedia, zelfs enquêtes en
wetenschappelijk onderzoek, ze dragen allemaal bij aan de instandhouding van
de fameuze tweedeling tussen ‘binnen’ en ‘buiten’. Daarom verdedigt Willem
Schinkel de nogal extreme stelling: schaf de integratie af
en voer een
beleid van gelijkberechtiging in, vooral gericht op gelijkheid van sociale
uitgangsposities. Pak problemen aan zonder die eerst in de mystieke
terminologie van ‘integratie’ te gieten.
een beleid
gericht op gelijkheid
Ongetwijfeld mooi gezegd, maar zullen
daarmee de praktische problemen die de migratie met zich meebrengt zichzelf
oplossen? Moeten we dan onze grenzen zonder meer openstellen en alles op zijn
beloop laten in de hoop dat het wel goed zal aflopen? Uiteraard is dat niet
mogelijk. Er zal altijd een beleid gevoerd moeten worden dat gericht is op een
positieve opbouw van de samenleving en dat altijd ook repressieve elementen
inhouden. Belangrijk is echter dat in we in plaats van tweedelingen in stand
te houden ons moeten richten op een beleid dat voor iedereen gelijke kansen
biedt. We moeten de migranten niet buiten onze samenleving plaatsen, ze horen
er bij, ze zijn er een deel van. We kunnen niet meer doen alsof ze er niet
zijn. Het grootste gevaar is dat we ze ongelijk gaan behandelen, want
maatschappelijke ongelijkheid reproduceert zich steeds opnieuw. We maken er
dan een klasse van die altijd weer van generatie op generatie aan de onderkant
van de sociale ladder zal blijven zitten. Dat leidt op termijn onvermijdelijk
naar ernstige vormen van ontevredenheid en frustratie die de basis kunnen
vormen voor onrust, verzet, rellen en criminaliteit. Slechts naarmate de
autochtone bevolking bereid zal zijn migranten te erkennen als gelijkwaardige
partners met hun eigen culturele en religieuze achtergronden kan een begin
gemaakt worden van een evenwichtige samenleving. De minimale basis voor goed
samenleven is de heersende wetgeving met de erkenning van fundamentele
mensenrechten. Maar dat geldt zowel voor autochtonen als voor migranten.
Criminaliteit is criminaliteit en de wet geldt voor alle bevolkingsgroepen.
Als in een bepaalde periode bij migranten meer crimininaliteit voorkomt dan
bij autochtonen, is dat geen reden om de migranten als geheel in een slecht
daglicht te stellen. Zowel autochtonen als migranten zullen veel water bij de
wijn moeten doen. De autochtonen zullen moeten beseffen dat hun dominante
positie geen menswaardig uitgangspunt is voor een dialoog. De nieuwkomers van
hun kant moeten bereid zijn te willen leven volgens de wetten van het land
waarin ze wonen, maar moeten dan wel de kans krijgen mee te discussiëren over
de evolutie van de wetten. Zo zal het wellicht mogelijk worden dat de nefaste
tweedeling binnen-buiten geleidelijk verdwijnt en dat we allemaal burgers zijn
van dezelfde natie of gemeenschap.
transnationaal burgerschap
Wanneer de verplichte integratieprocessen
zouden verdwijnen, zou ook de betekenis van het begrip burger veranderen.
Misschien moet de huidige opsplitsing tussen formeel en moreel burgerschap
worden overstegen in een nieuwe omschrijving van burgerschap. Die huidige
tweedeling leidt onvermijdelijk naar een opbod van eisen om als echte burger
erkend te worden. Voor de meeste migranten zal dan de kous af zijn bij het
formeel burgerschap en door de autochtonen bekeken worden als
nog-niet-echt-burger. Voor de niet-genationaliseerde migranten staan de zaken
er dan echt slecht voor. Verder denkend op het principe van de mensenrechten
(geldend voor alle mensen) zouden we ook iets kunnen ontwikkelen als
transnationale burgerrechten (geldend voor alle burgers van de wereld).
Ieder mens zou dan vanzelfsprekend beschikken over een staatsburgerschap omdat
hij als burger van een bepaalde natie erkend wordt en hij zou het recht moeten
krijgen om dat waar ook ter wereld te behouden. Dat staatsburgerschap kan
echter worden aangevuld met een woonburgerschap waarbij volwaardige rechten en
plichten gelden op grond van het verblijf op een bepaald territorium. Dat zou
ook het probleem van de dubbele nationaliteit oplossen, vermits iedereen
overal volwaardig burger kan zijn. Zo kan een Nigeriaans staatsburger in
België beschikken over volwaardig woonburgerschap en omgekeerd. Ergens wonen
is dan voldoende om er ook volwaardig burger te kunnen zijn. De mate van
deelname aan het sociale, maatschappelijke en politieke leven hangt af van de
individuele keuze. Misschien kan voor de volwaardige erkenning van het
woonburgerschap wel een voorwaarde van tijd worden ingevoerd, bijvoorbeeld na
drie of vijf jaar wonen in een bepaald land.
naar een
solidair burgerschap
Het burgerschap bevindt zich vandaag
ongetwijfeld op een breuklijn. De traditionele posities verliezen hun
vanzelfsprekendheid en de nieuwe invullingen komen nog over als onzeker en
risicovol. Toch kunnen we in een tijd van globalisering en de op til zijnde
volksverhuizingen onze ogen niet sluiten voor de enorme uitdagingen. We moeten
er ons van bewust worden dat we met alle mensen samen in hetzelfde schuitje
zitten en elkaar dienen te erkennen als gelijken. Mensen dienen het recht te
hebben om waar ook ter wereld te wonen en er als burger erkend te worden. Hoe
dat kan is het dringende werk van de UNO en andere internationale politieke
instanties in de volgende jaren. Als burgers kunnen we ons daarop voorbereiden
door zelf onze opvattingen in vraag te stellen en bij te sturen. Uiteindelijk
gaat het om de heruitvinding van de solidariteit. Het probleem van de
migratie stoot uiteindelijk op een mensbeeld dat te sterk gericht is op het
beschermen van eigen bezit en voorrechten. Er is te weinig aandacht voor de
waarden van gemeenschappelijkheid en verbondenheid. Er zijn dringend nieuwe
impulsen nodig om solidariteit te ontwikkelen in de dagelijkse situaties van
intercultureel samenleven en niet alleen op momenten van rampspoed of
individuele noden. Deze nieuwe visie op burgerschap is kan niet van de ene
dag op de andere tot stand komen. Zoals de Frans-Libanese schrijver Amin
Maalouf terecht opmerkt is het proces waarin mensen met elkaar leren
samenleven een lange strijd die wellicht nooit helemaal gewonnen wordt.
Zoveel
mogelijk mensen zouden zich hiervan bewust moeten zijn, zodat onze droom van
een solidaire samenleving niet ten ondergaat aan een oorlog tussen culturen.
Willy
Deckers
ter
informatie
·
zie het oeuvre van Willem Schinkel (Erasmus
Universiteit, Rotterdam), met name
De
Gedroomde Samenleving. Kampen, Uitgeverij Klement, 2008.
Denken in een tijd van sociale hypochondrie , Uitgeverij Klement,
2007.
·
Amin Maalouf, Moorddadige
identiteiten, De Geus, 2005.
|
|
OP ZOEK NAAR
EEN EUROPESE IDENTITEIT
Dit artikel werd gepubliceerd in het maandblad MENSEN
ONDERWEG, juni 2009
Bij
een internetpeiling van De Standaard begin maart 2009 beweerden 69% van de
lezers dat zij zich Europeaan voelen. Dat is een opmerkelijke vaststelling.
Het zou betekenen dat meer dan twee derde van de lezers een erg positieve kijk
op Europa hebben. De vraag is echter wat de geïnterviewden met zo’n algemene
uitspraak bedoelen. Dat houdt immers nog niet in dat zij de Europese
instellingen ook positief waarderen. Het Europees Parlement bijvoorbeeld
krijgt van nauwelijks 19 procent veel vertrouwen en de Europese Commissie
slechts van 17 procent. Dit is toch wel verontrustend omdat deze instellingen
een steeds grotere rol spelen bij de beslissingen over het politieke,
economische en sociale leven in Europa en dat tot in dagdagelijkse realiteit.
De vraag is dan of het zich Europeaan voelen eerder alleen een romantisch
Europagevoel is dan wel de uitdrukking van een Europese identiteit. Als men
spreekt over de toetreding van Turkije tot de Europese Unie, zeggen velen dat
zulke toetreding een gevaar vormt voor de Europese identiteit. Maar wat houdt
dat in, die Europese identiteit? Wanneer kunnen we spreken van een Europese
identiteit? Blijven we als het er op aankomt toch niet allereerst gehecht aan
onze traditionele nationale identiteiten en is Europa alleen maar wat
aangename achtergrondmuziek? Er dient in ieder geval nog een hele weg
afgelegd te worden vooraleer we ons echt Europeaan zullen mogen noemen.
identiteit
Het begrip identiteit is niet
makkelijk te omschrijven. Het is een complex gegeven dat zich ontwikkelt in
verschillende lagen. Allereerst verwijst identiteit naar het individuele
zelfbeeld dat mensen van zichzelf hebben, naar hun
persoonlijkheid,
datgene wat hen uniek en eigen maakt en
onderscheidt van de anderen. Identiteit
houdt ook een zekere
continuïteit in, een element van herkenning in de tijd. Uiteindelijk blijft de
mens zijn leven lang hetzelfde individu, onverwisselbaar en gelijk aan
zichzelf. Toch wordt iemand niet zomaar met een identiteit geboren, men
verwerft ze doorheen de persoonlijke ontwikkeling die men meemaakt en de
contexten waarin men leeft. Een
identiteit ligt niet vast voor het leven maar verschuift in de tijd. Identiteit
is een continu proces van zelfdefiniëring, het eerder broze resultaat van een
serie conflictsituaties tussen het zelf en zijn omgeving. Identiteit is het
permanent creëren van betekenis voor zichzelf binnen de eigen leefwereld of de
gemeenschappelijke contexten. Identiteit is geen vaste omschrijving die de
persoon meekrijgt, een beetje zoals een identiteitskaart die alles inhoudt om
iemand te herkennen. Dat zou een grove verenging van het begrip identiteit
zijn, omdat het geen rekening houdt met de mens als een wezen dat voortdurend
openstaat voor wat er rondom hem gebeurt en op hem toekomt. Ondanks haar
continuïteit is ze altijd vloeiend, beweeglijk, flexibel. Iemand van vijftig
heeft een andere identiteit dan toen hij twintig was. Wat hij heeft
meegemaakt, wat hem heeft geraakt en getekend, de mensen die hij heeft ontmoet
en de kansen of tegenslagen die hij heeft gehad, de culturele en sociale
veranderingen van de samenleving, zijn opleiding, zijn beroep, zijn gezin,
zijn vrienden, zijn woonomgeving, zijn carrière, het heeft allemaal zijn
identiteit mee bepaald en hij heeft er zelf van binnenuit nieuwe betekenissen
aan gegeven. Andere omstandigheden hadden van hem een andere mens kunnen
maken. Maar nu is hij wie hij geworden is, zoals hij dat geworden is. Maar ook
dat resultaat staat niet definitief vast en kan nog steeds veranderen, nieuwe
invullingen krijgen, verschrompelen of rijker worden. Al is je identiteit voor
een deel voorgegeven (biologisch, cultureel, taal, enzovoort), toch moet je ze
ontwikkelen en realiseren doorheen een eigen levensgeschiedenis. Identiteit is
iets dynamisch, nooit volledig af en nooit helemaal stabiel.
sociale identiteit
Al te dikwijls wordt identiteit
omschreven als louter individueel of psychologisch. Er zijn echter nog andere
lagen in het identiteitsproces. Een identiteit heeft ook sociale aspecten
die voortkomen uit verbintenissen en samenwerkingsverbanden die mensen met
elkaar aangaan Die worden immers sterk bepaald door de groepen waartoe mensen
behoren en de symbolen die ze met elkaar delen.
Op het niveau van de groep is identiteit
verbonden met datgene wat ons aan anderen bindt, zoals taal, cultuur,
locatie, religie, lidmaatschap van dezelfde groep, huidskleur, de etnische
groep, het klimaat, je beroep, de klasse waartoe je behoort, enzovoort. Op dit
vlak wordt onze identiteit sterk bepaald door ‘het behoren tot’. Zo
ontstaat er iets als collectieve identiteiten, waarin mensen zich
kunnen plaatsen in grotere gehelen: een sociale beweging, een dorp, een
streek, een land.. Een van de belangrijkste van deze collectieve
identiteiten, die zich in de laatste twee eeuwen in Europa heeft ontwikkeld,
is de nationale identiteit. die gebaseerd is op het gevoel van een (al
dan niet ingebeeld) gemeenschappelijk wij op basis van cultuur, volk of
staat. Het gevaar hierbij is dat dit ‘wij’-gevoel meestal ‘nationale’
grenzen creëert en tegenstellingen oproept met ‘het andere’ dat buiten die
grenzen ligt. Zo ligt de weg open voor allerlei uitsluitingmechanismen die tot
doel hebben het eigen belang te beschermen of zelfs te verabsoluteren. Denk
maar aan de talrijke protectionistische maatregelen die de nationale staten
voortdurend nemen om de eigen economie te beschermen. Maar door de groeiende
globalisering en de daarmee samenhangende de wereldwijde expansie van
kapitalisme en technologie komen de nationale identiteiten steeds meer onder
druk te staan. Voor Europa speelt hier bovendien ook de nog steeds aan gang
zijnde uitbreiding van de Europese Unie een belangrijke rol.
geen gedeeld verleden
Bij
een Europese identiteit gaat het over de wijze waarop mensen die in Europa
leven een invulling kunnen geven aan hun ‘behoren tot Europa’ , hun
betrokkenheid op wat Europa als collectiviteit betekent. Dat hangt uiteraard
grotendeels af van wat Europa als politieke, economische en sociale
leefomgeving en herkenningspool aan mensen te bieden heeft. Maar wat betekent
dat als je weet dat de Europese Unie vandaag een bevolking heeft van bijna een
half miljard mensen van Sofia tot Dublin, van Lissabon tot Tallinn? Kan je
echt spreken van een Europees wij-gevoel? Mensen voelen zich wel verbonden
met hun land of hun regio, maar gaat dat veel verder? Voelen wij ons echt op
dezelfde lijn met een Hongaarse herder uit de Poesta of een islamitische
Serviër? Misschien wel in emotionele momenten bij een toeristische reis of bij
een drama als een aardbeving of oorlogsgeweld, maar dagdagelijks in de harde
realiteit van de economische crisis? Het omschrijven van een Europese
identiteit is een riskante onderneming, het is een veelgelaagd proces. We
moeten in ieder geval zeer voorzichtig zijn met het verwijzen naar een soort
Europese essentie, alsof we in Europa allemaal vanuit het verleden
cultuur-historisch met elkaar verbonden zijn. De verschillende staten die
vandaag Europa vormen hebben ieder een eigen nationale geschiedenis gekend met
zeer specifieke kenmerken die dikwijls zelf onverzoenbaar zijn met elkaar.
Polen en Bulgarije hebben een andere ontwikkeling doorgemaakt dan België en
Nederland, zowel politiek, economisch als religieus. En dat heeft zich diep
ingeschreven in de wijze waarop mensen hun bestaan beleven en duiden. En
daarvoor hoeven we niet terug te gaan tot eeuwen geleden, alleen al sinds
Wereldoorlog II zijn daarvoor aanduidingen genoeg door het behoren tot het
Oost- en Westblok. Zoeken naar een Europese identiteit op
cultureel-historische gronden is haast onmogelijk en wellicht ook onzin. Met
de mogelijke uitbreiding van de EU met Turkije wordt dat nog moeilijker. We
hebben geen gedeeld verleden. Europa is eerder een mozaïek van culturen en
subculturen, die zich niet laat vangen in één essentie, zoals de Gentse
politicoloog Hendrik Vos terecht stelt. We hebben geen eenvormige kern die ons
echt verbindt. Maar is de droom van een Europese identiteit dan een illusie?
een politiek project
Het
is duidelijk dat we niet naar het (culturele) verleden moeten kijken om een
Europese identiteit te construeren. We moeten de Europese identiteit zien als
een nog te realiseren project op basis van dialoog en samenwerking tussen de
verschillende staten. Het is dus een politiek project waarin vooral
economische, sociale en juridische aspecten de centrale issues dienen te zijn.
Politiek komt in oorsprong van het Griekse woord politeia: de kunst om
het stad of het land zo goed mogelijk te ordenen in functie van het belang van
de burgers. Hoe bouwen wij aan een Europa waarin mensen kunnen samenleven in
welzijn en vrede? Juist omwille van de grote verschillen tussen de
bevolkingsgroepen en staten is de weg van het politiek overleg zo belangrijk.
De Europese Unie heeft nu het voordeel dat ze zich niet beperkt tot de
belangen van één natie of één land, maar dat ze in wezen grensoverschrijdend
is. In die lijn waren de grootste verwezenlijking van de Unie het afschaffen
van de grenzen tussen de Schengenlanden (nu reeds uitgebreid tot 24 landen) en
het invoeren van de Euro in de meeste EU-lidstaten als een grensoverschrijdend
betaalmiddel. De idee van een Europese identiteit heeft daar ongetwijfeld veel
bij gewonnen. Het personen- en goederenverkeer is daardoor veel vrijer
geworden en de mobiliteit veel makkelijker. Dit proces van grensoverchrijding
moet uiteraard worden verder gezet, ook op het sociale vlak door het
versterken van de steun aan zwakke regio’s, het doorvoeren van een
verantwoorde sociale wetgeving op het vlak van arbeid en gezondheidszorg en
een betere uitbouw van onderwijs. Hier wordt duidelijk dat de groei van een
Europese identiteit allereerst steunt op politieke beleidskeuzes die de
leefkwaliteit van mensen verbetert. In de resultaten van een goed politiek
project wordt het mogelijk dat mensen gaan voelen wat ze echt met elkaar
gemeen hebben.
een eerste stap
Een belangrijke vraag die zich stelt bij de
opbouw van een Europese identiteit is of deze zich zal enten op de bestaande
nationale identiteiten of zich als een onafhankelijk nieuw ‘wij’-gevoel zal
manifesteren. In de huidige ontwikkelingen is het gevaar niet denkbeeldig dat
de Europese identiteit een kopie wordt van de nationale identiteit, doordat de
lidstaten nog te sterk op de eigen (nationale) rechten blijven hameren en men
het Europese burgerschap slechts kan verwerven als men ook burger is van één
der lidstaten. Hierbij stelt zich opnieuw de kwestie van uitsluiting. Het
burgerschap van de Europese Unie wordt vandaag door de individuele lidstaten
verleend. Europeaan zijn betekent in de eerste plaats dat men Belg of
Nederlander moet zijn. Volledige politieke rechten blijven bijna overal in
Europa voorbehouden aan staatsburgers, dit omwille van het principe van de
volkssoevereiniteit en de legitimatie van de natiestaten. Voor de burgers van
de Europese lidstaten betekent dit (zeker op termijn) dat hun rechten op alle
vlakken in de hele Unie zullen gelden. Maar voor heel wat immigranten die zich
niet laten nationaliseren in één der lidstaten blijft de kans op uitsluiting
van het Europees burgerschap reëel en missen daardoor ook heel wat rechten. Je
kan dus stellen dat de Europese identiteit vandaag erg gesloten blijft en
uiteindelijk niet veel verder komt dan de optelsom van natiestaten. Er onstaat
dan geen nieuw ‘wij’ dat openstaat voor de instroom van nieuwe mensen uit de
andere lidstaten, laat staan uit de hele wereld. Een eerste stap om deze
impasse te doorbreken is wat in tegenstelling tot citizenship
(staatsburgerschap) denizenship (ingezetenschap of woonburgerschap)
genoemd wordt. Bepaalde rechten, sociale goederen en diensten worden dan niet
alleen voorbehouden aan staatsburgers, maar komen toe aan allen die op een
duurzame wijze in Europese territorium gevestigd zijn. Politieke rechten
blijven nog steeds voorbehouden aan de staatsburgers, ook al is dat principe
reeds in bepaalde mate opengebroken door het toekennen aan vreemdelingen van
stemrecht bij (lokale) verkiezingen. Zo ontstaat een situatie waarin legaal
gevestigde vreemdelingen in zowat alle (juridische) opzichten gelijk zijn aan
staatsburgers, behalve wat betreft volledige politieke rechten.
een postnationale identiteit
De ontwikkeling van een volwaardige Europese
identiteit ligt echter nog een hele stap verder. Volgens de Duitse socioloog
Ulrich Beck dient Europa opnieuw aan te sluiten bij haar authentiek
traditie van kosmopolitische openheid naar het andere en de acceptatie van
verschillen. Wat Europa nodig heeft is de moed om levensvormen te ontwikkelen
die taal, huidskleur, nationaliteit en religie overstijgen in het bewustzijn
dat in een radicaal onzekere wereld alle mensen gelijk zijn en iedereen
verschillend is. We dienen verder te zien dan de huidige natiestaten die
zichzelf onterecht als quasi-natuurlijke entiteiten beschouwen en de interne
verscheidenheid en de grensoverschrijdende verbanden grotendeels over het
hoofd zien. In dezelfde lijn denkt de Turks-Amerikaanse sociologe Yasemin
Soysal. Volgens haar is er in Europa dringend nood aan een
postnationale identeit, waarbij gedacht wordt aan het ontstaan van een
nieuw soort burgerschapsdenken dat zich niet langer laat bepalen door de
logica van de natiestaat. Burgerschap wordt dan niet langer gelegitimeerd
binnen de grenzen van de natiestaat, maar ontleent zijn legitimiteit aan de
ideeën van de universele mensenrechten. Het ‘mens-zijn’ en de daarbij horende
grondrechten vormen in deze visie de basis voor elk discours omtrent het
burgerschap en verdringen langzaam maar zeker het belang van de nationale
identiteit. In het kader van een globaliserende wereld is dit meer dan ooit
aan de orde. De Europese identiteit die in volle opbouw is, dient gebaseerd te
worden op openheid en verdraagzaamheid, op wederzijds respect en de durf om de
eigen grenzen te overschrijden, op het geloof dat samenwonen
(woonburgerschap) ook inhoudt dat men gelijke rechten en kansen heeft
(postnationaal burgerschap).
valkuilen
Er is ongetwijfeld nog een lange weg te gaan
vooraleer dit model van postnationaal burgerschap tot de brede massa’s kan
doordringen. Er dienen in iedere geval veel vooroordelen, allerlei vormen van
eigenbelang en vooral ook angst voor het vreemde te worden overwonnen. Van de
gewone burger vraagt dit het geleidelijk aanvaarden van nieuwe regels,
symbolen, wetten en misschien zelfs leefpatronen die zijn traditionele
(nationalistische) zekerheden door elkaar schudden. In een postnationaal
Europa is het anders leven omdat bijvoorbeeld een Roemeense Eurocommissaris
voor handel of landbouw andere accenten legt dat wij nationaal gewend waren.
Maar ook omdat inwijkelingen uit Letland of zelfs uit Burundi over dezelfde
rechten beschikken als wijzelf. Dat is meer dan alleen maar wennen. Het is ook
een kwestie van ons anders in te stellen en ruimer (meer kosmopolitisch) te
denken. Erg makkelijk zal het niet zijn, want het politiek project van de
Europese postnationale identiteit is niet zonder valkuilen.
·
toenemend protectionisme
Een van de meest verontrustende factoren voor
een groeiende Europese integratie is het toenemend protectionisme waarbij de
verschillende lidstaten alles in het werk stellen om de eigen economieën af te
schermen of te bevoordelen. In de laatste twee decennia(na de periode Tatcher)
was dit protectionisme tussen de Europese lidstaten sterk verminderd., maar
vandaag steekt door de economische crisis dit proces opnieuw sterk de kop op.
Dit vooral door het invoeren van nationale relanceplannen en subsidies die
alleen de nationale economie wil versterken, zoals bijvoorbeeld Sarkozy in
februari 2009 voorstelde aan de Franse autoindustrie. In Europa speelt dit
zowel intern (tussen de lidstaten) als extern (bijvoorbeeld naar VS, China,
derde wereld, enz.). Zulke protectionistische houding is voor de
doorsneeburger geen goed voorbeeld om zich postnationaal te leren opstellen.
·
een federale superstaat
Een andere valkuil ligt in het ontwikkelen van
Europa tot een federale superstaat. Het gevaar is niet denkbeeldig dat de
Europese Instellingen steeds meer macht naar zich toe gaan trekken en als het
ware de rol van de natiestaten gaat overnemen. Het resultaat kan dan alleen
maar bestaan in een steeds grotere onoverzichtelijkheid in de regel- en
wetgeving die almaar verder van de burger af komt te staan omdat die worden
uitgedokterd in ontoegankelijke cenakels ver weg in Brussel of Straatsburg.
Daarom is de rol van het Europees Parlement van uitzonderlijk gewicht op
voorwaarde dat de gekozen leden voldoende voeling houden met de noden en de
belangen van het thuisfront om deze in open overleg met de leden van de andere
lidstaten te bespreken en te ordenen. Niemand kan gebaat zijn bij een
superstaat die hoog torent boven wat aan de basis leeft.
·
fort Europa
Nog een ander gevaar is dat de Europese Unie
zich naar het model van de huidige natiestaten haar grenzen hermetisch zou
afsluiten uit angst voor de instroom van vreemdelingen.
De zogenaamd onstabiele economische situatie van
Europa vormde de voorbije decennia hét argument om een migratiestop in te
voeren. Het fort werd gesloten. Eigen Europa eerst. Onder de mom van de
bescherming van het vrije personen- en goederenverkeer binnen de Unie worden
de buitengrenzen van de Unie sterk bewaakt door wetten en regels die de
‘eigenheid’ van Europa in het licht stellen. Er is niet alleen een economische
grendel op de poorten (door protectionisme), maar ook een culturele grendel.
Inburgering van nieuwkomers is belangrijk, maar dat mag niet betekenen dat
Europa zich moet sluiten voor de rijke inbreng van andere culturen en
geestesstromingen. Het gevaar van een tegenstelling tussen ‘wij’ en ‘zij’
(vreemdelingen) neemt blijkbaar nog steeds toe. Zelfvoldaanheid is de grootste
bedreiging voor het verengen van de eigen identiteit. Een volwaardige
identiteit kan maar worden opgebouwd in dialoog en uitwisseling. De huidige
ontwikkelingen in de Europese Unie waarin het nieuwe identiteitsbesef moet
groeien maakt het de burger niet makkelijk om open te leren denken
burgerschap en toekomst
Uit
al deze beschouwingen blijkt hoe complex de opbouw van een Europese
postnationale identiteit is. Op korte termijn zullen we ons tevreden moeten
stellen met enkele beperkte resultaten. Niet alleen de politieke macht van de
natiestaten maar ook de ideële overtuiging bij de bevolking vanuit een
nationaal gevoel is nog erg groot. Tot hiertoe werd het Europees burgerschap
nog steeds gezien als complementair aan het nationaal burgerschap en niet als
een nieuwe invulling van burgerschap. Het is daarom niet makkelijk om een
postnationale identiteit te ontwikkelen waarin solidariteit, respect voor
mensenrechten en gelijkheid als universele waarden worden aanvaard. Dit
veronderstelt een gedeeld streven naar een welzijn en naar het beschikken over
gelijke rechten voor alle inwoners. Hiervoor dienen allereerst alle vormen van
interne uitsluiting van sociale groepen te verdwijnen, dit zowel voor
autochtonen als voor allochtonen. Er moet naar gestreefd worden alle interne
scheidingslijnen zoveel mogelijk af te bouwen. Er zal veel tegengewicht moeten
worden geboden aan de huidige etno-raciale tendensen van allerlei
nationalistische en xenofobische bewegingen. Waar het uiteindelijk op aankomt
is dat er een Europa groeit waar mensen van welke origine ook in vrede en
welzijn met elkaar kunnen samenleven. De afstand naar een postnationaal
burgerschap dat uitgaat van een territoriale basis (woonburgerschap) en steunt
op de toepassing van de universele mensenrechten is nog ver af. Het kost ieder
van ons een prijs, maar het biedt ook onvermoede mogelijkheden.
Referenties
Dirk
Jacobs, Nieuwkomers
in de politiek,
Academia Press, 1998
Hendrik
Vos & Rob Heirbout,
Hoe Europa ons leven beïnvloedt,
SU-Volwassenen, 2008.
Ullrich Beck,
Cosmopolitan Vision,
Blackwell, 2006.
Yasemin
Soysal, The limits
of citizenship,
Chicago Press, 1994 |
|
FOLTERING IS
ALTIJD IMMOREEL.
Dit artikel heb ik gepubliceerd in het maandblad MENSEN
ONDERWEG, maart 2007
We werden in de voorbije jaren onverwacht maar
sterk opgeschrikt door de gruwelijke foto’s van folteringen in de
gevangenissen van Abu Ghraib en Guantànamo Bay Niemand hield het voor
mogelijk. Foltering is terug van weggeweest. Niet dat foltering helemaal
verdwenen was, maar ze was ver van ons bed. Ze bleek alleen nog maar te
bestaan in enkele dictatoriale of militaire regimes, ver weg. In onze westerse
democratische staten leek foltering een folklore, een schandelijke praktijk
uit een barbaars verleden. Maar nu worden we plots wakker geschud. Volgens een
rapport van Amnesty International wordt er nog altijd gefolterd in meer dan
zeventig landen. En het blijkt zelfs dat ook verschillende landen uit onze
westerse democratische wereld er niet vies van zijn. Ter verdediging worden
dan allerlei argumenten gegeven, vooral rond informatieverwerving en
bescherming van de burgers. Sommigen zegslieden doen het zelfs overkomen dat
in bepaalde gevallen foltering niet alleen noodzakelijk, maar zelfs goed is.
Dat is uiteraard een verdraaiing van alle morele regels. Goede foltering
bestaat niet. Wat voor argumenten zou je immers kunnen inroepen om foltering
te accepteren? Foltering is een misdaad tegen de menselijkheid. Je stoot
onmiddellijk op één van de meest uitdrukkelijke mensenrechten, namelijk de
lichamelijke integriteit van ieder individu. Volgens de Internationale
Conventie tegen Foltering ‘heeft niemand het recht anderen te martelen, onder
geen enkele voorwaarde, het weze dan oorlog, politieke instabiliteit of een
staat van beleg.’
wat is folteren?
Foltering of marteling kent vele vormen. Vanaf
systematisch georganiseerde foltering
(staatsterrorisme, bij
politieverhoren of in krijgsgevangenschap) tot eerder toevallige vormen
zoals mishandeling in gezinsrelaties (partners, ouderen, ouders,
kinderen) of bij criminaliteit (bv. zoals bij inbraak om de code van een
brandkast te kennen of mensen te dwingen hun geld of juwelen af te geven.) Het
is een wijd verspreid fenomeen dat erg moeilijk onder controle te krijgen is.
Het heeft ook verschillende aspecten zowel psychisch als sociaal en
maatschappelijk-politiek. Wij gaan in dit artikel specifiek in op het
maatschappelijk aspect van door de staat georganiseerde martelingen.
In het VN-verdrag tegen marteling
wordt marteling omschreven als “iedere handeling waardoor opzettelijk hevige
pijn of hevig leed, lichamelijk zowel als geestelijk, wordt toegebracht met
als doel het verkrijgen van inlichtingen, bestraffing, intimidatie of dwang,
met name wanneer zulke pijn wordt toegebracht door of met instemming van een
overheidsfunctionaris.” Er wordt onderscheid gemaakt tussen specifieke
folterpraktijken (marteling), lijfstraffen en wrede behandeling, al liggen
deze handelingen meestal in elkaars verlengde.
Folterpraktijken of
marteling
bestaan uit het opzettelijk toebrengen van lichamelijke of geestelijke pijn.
We willen hier niet inspelen op de sensatiedrang door deze praktijken in
detail te beschrijven, maar we kunnen er toch niet helemaal omheen ze te
benoemen.
Er bestaat
een grote verscheidenheid van methoden van marteling. Zelden is marteling
'wetenschappelijk', d.w.z. gebaseerd op speciaal medisch of psychologisch
onderzoek, alhoewel vandaag in sommige landen daar expliciet aandacht wordt
aan besteed. Tot de meest gebruikte vormen van marteling behoren: slaan en
schoppen; verhongering of het 'zwarte dieet' (totale onthouding van eten en
drinken); gedwongen toediening van water, olie e.d.; ophangen aan de armen of
benen ('papegaaienstok'); bijna-verstikking door bijv. onderdompeling in vuil
water, uitwerpselen e.d. ('submarino'); toedienen van elektrische schokken;
isolatiefoltering; slaan op of verbranden van de voetzolen (falaka); wurgtouw,
schijnexecutie. Naast deze specifieke folterpraktijken zijn er ook de
lijfstraffen zoals
geseling, zweepslagen, stokslagen, brandmerken, het in de
boeien slaan,
amputeren van hand of voet (meestal als straf). Tenslotte zijn er ook de
vormen van wrede en mensonwaardige behandeling zoals verkrachting en
ander seksueel geweld, zowel op vrouwen als op mannen; lastigvallen en
bedreigingen (intensieve bewaking, hinderlijk volgen, telefonische en
schriftelijke dreigingen, veelvuldige ondervraging) en alle vormen van
ernstige vernedering door bewakers. Verkrachting in oorlogstijd en tijdens
gevangenschap is in recente jaren door de UNO meetal erkend als een vorm van marteling
(dus als meer dan wrede behandeling).
Deze praktijken komen meer voor dan we meestal denken. Volgens rapporten van
Amnesty International komen marteling, ernstige vormen van mishandeling en
wrede behandeling voor in 150 landen, waarvan de meeste de Internationale
Conventie tegen Foltering hebben getekend. In zo'n zeventig landen is sprake
van stelselmatige marteling. Uit Europa en Noord-Amerika worden vooral
incidentele gevallen van marteling gemeld, veelal als vorm van
politiegeweld (zoals uit Noord-Ierland, Spanje,de VS, maar ook in Belgische
gevangenissen) en op grote schaal uit Turkije. Een rapport van de
mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch (juli 2006) meldt dat ook na het
uitbreken van het Abu Ghraib-schandaal (2004) de Amerikaanse bezettingstroepen
gewoon bleven doorgaan met het martelen van Irakezen. Zelfs bij de
VN-blauwhelmen komen soms folterpraktijken en seksuele mishandeling (ook van
kinderen) voor, zoals in Zuid-Sudan en Afghanistan. Er is echter evolutie,
want steeds meer overheden blijken bereid marteling expliciet te erkennen en
te veroordelen als een zwaar misdrijf.
Er is niets veranderd.
Het lichaam is vol pijn,
het moet eten, ademhalen, slapen,
het heeft een dunne huid met vlak eronder bloed,
het heeft een flinke voorraad tanden, nagels,
zijn botten zijn broos, gewrichten rekbaar.
Bij martelingen wordt met dit alles rekening gehouden.
(...)
Er is niets veranderd.
Hoogstens de manieren, vormelijkheden, dansen.
Het gebaar echter van handen die het hoofd beschutten
is nog precies zoals het was.
Het lichaam kronkelt, vecht en rukt,
geradbraakt valt het, trekt zijn knieën op,
blauwe plekken, builen, het kwijlt, spuugt bloed.
Er is niets veranderd. (...)
De kleine ziel verdwijnt, komt terug, nadert, verwijdert
zich,
een vreemde voor zichzelf en ongrijpbaar,
nu eens zeker, dan weer onzeker van haar bestaan,
terwijl het lichaan is en is en is
en zich nergens bergen kan.
Wislawa Szymborska, uit Einde en begin, gedichten
1957-1999
de foltertechnologie
In januari 1998 heeft de Europese Unie
het rapport `an appraisal of
technologies of political control' uitgebracht waarin een evaluatie gegeven
wordt van alle vormen van `politieke controle', een wat afgezwakte term voor
staatsterreur. Dit rapport maakt een onderverdeling in het foltermateriaal in
drie soorten : hardware (apparatuur), software (programma’s of
methodes) en liveware (menselijke informatiedragers). Hardware
zijn meestal stroomstokken die elektrische schokken kunnen geven tot 200.000
volt. Amnesty International omschrijft ze als ‘het Esperanto onder de
martelproducten’. Maar er zijn ook oproerschilden, dartpijltjes en riemen die
onder stroom kunnen worden gezet. Van China tot de VS gebruiken overheden
elektriciteit om de weerstand van mensen te breken. Elektriciteit blijkt het
belangrijkste materiaal van foltering te zijn geworden. Onder software
verstaat het rapport de gespecialiseerde methodes van geestelijke en
psychologische intimidatie die de menselijke weerstand breken zonder zichtbare
sporen na te laten. Zo bracht het Britse leger gevangen terroristen in
Noord-Ierland in de waan dat ze niet meer op hun zintuigen konden vertrouwen.
Dat gebeurde door gevangenen een kap over het hoofd te doen, hen een paar
maten te grote overalls te laten dragen, een constant sisgeluid in de cel te
laten horen, en ze urenlang in dezelfde positie neer te zetten. Bedoeling was
dat ze volledig gedesoriënteerd zouden doorslaan. Ook de CIA gebruikte tot
1997 handboeken waarin dergelijke ondervragingstechnieken beschreven stonden.
Met liveware bedoelt het rapport meestal buitenlandse adviseurs,
paramilitaire deskundigen en politiespecialisten die de nodige kennis leveren
voor het martel- en onderdrukkingsapparaat. Deze liveware zijn dus de
gespecialiseerde folteraars die in sommige gevallen worden opgeleid in
speciale scholen. In Georgia, VS, stond tot 1991 `The school of the Americas'
beter bekend als `school of the assassins', `de school van de moordenaars'.
Hier werden doodseskaders uit Honduras en Guatemala opgeleid door Amerikanen.
Maar ook vandaag blijven zulke speciale scholen functioneren.
stemmen voor legalisering
Sinds de aanslagen van 11 september 2001
op de Twin Towers
is er een sterke ontwikkeling vast te stellen. Tot dan toe bleef folteren
meestal een geheime bedoening die hoogstens in de openbaarheid kwam door de
verhalen van slachtoffers en het verzet van mensenrechtenorganisaties (zoals
Amnesty International of
Human Rights Watch). Maar sinds 11/09 wordt er
ook in democratische staten openbaar gepraat over de legalisering van
marteling binnen de strijd tegen het internationale terrorisme. Het Witte
Huis, bij monde van president Bush,
heeft zelfs te verstaan gegeven dat foltering wellicht de enige mogelijkheid
is om gevangen terroristen aan de praat te krijgen en zo op termijn het
terrorisme beter te kunnen traceren of zelfs uit te roeien. Zulke uitspraken
zijn een roep om folterpraktijken te rechtvaardigen. In bange tijden (na de
aanslagen) kregen ze bij een groot publiek nogal wat instemming. Toch zijn
zulke uitspraken zijn niet zo radicaal nieuw als ze lijken. De VS heeft op dit
vlak immers een traditie. In de jaren zeventig steunden zij, hoewel
clandestien, de folterregimes van Chili
(Pinochet) en Argentinië
(Videla). Vandaag is bewezen dat
ook de VS zelf in de gevangenis van
Guantànamo Bay (in Cuba) gevangenen foltert.
Het Witte Huis redeneert dat Al-Qa'ida
geen staat is en daarom geen echte partij kan zijn bij conventies, zodat
bijvoorbeeld martelingen makkelijker kunnen worden geaccepteerd. De VS
beschouwt de gevangen Al-Qa'ida-strijders als
‘onwettelijke strijders’ zonder rechten, die niet beschermd worden door de
Conventie van Genève
voor Krijgsgevangenen. De VS accepteert
theoretisch wel dat marteling niet kan worden goedgekeurd, maar het probleem
ligt in het omschrijven van de grenzen. De onderminister van Justitie, Jay
Baybee, zei in 2004 dat niet alle gevallen van ‘het toebrengen van bescheiden
of kortstondige pijn’ kunnen worden aangemerkt als marteling. Om van
martelingen te kunnen spreken moet de pijn gepaard gaat met zware lichamelijke
verwonding, waaronder het uitvallen van organen, vermindering van
lichaamsfuncties of zelfs de dood’. De voormalige minister van Defensie,
Donald Rumsfeld, heeft de lijst met toegestane ondervragingstechnieken al
tweemaal uitgebreid op verzoek van de ondervragers van Guantánamo Bay.
Gevangenen mogen langdurig in een ongemakkelijke houding worden gedwongen
(bijvoorbeeld op één been staan), ze mogen langdurige worden ondervraagd
(zelfs meer dan twintig uur na elkaar), ook naakt of geblinddoekt en met
honden worden geïntimideerd. Men mag een gevangene voor meer dan dertig dagen
isoleren (en over de levensvoorwaarden van deze isolatiecellen zwijgt men
zoveel mogelijk). Zo heeft zelfs een bepaalde gevangene meer dan negentien
maanden in isolatie gezeten. Sommige technieken mogen zelfs alleen onder
‘medisch toezicht’ worden toegepast, wat toch wel wijst op de ernst van de
martelingen. Deze regels werden ook goedgekeurd voor gevangenissen in
Afghanistan en Irak. Het lijdt geen twijfel dat hier de grenzen van de
menselijke waardigheid in hoge mate worden overschreden. Ook Israël gebruikt
verschillende van deze technieken in het ondervragen van Palestijnse
verzetsmensen en ook de Russische staatsveiligheid werkt op gelijkaardige
manier.
Al deze voorbeelden wijzen
erop dat men er meer en meer naar streeft het folteren binnen de wet te
plaatsen als een beperkt gebruik van fysieke druk tijdens
ondervragingen. De Amerikaanse strafpleiter Dershowitz spreekt zelfs van
‘humane foltertechnieken’ zoals het steken van gesteriliseerde naalden onder
de vingernagels: de pijn voelt wel ondraaglijk, maar er is geen blijvend
letsel en zeker geen gevaar voor overlijden. Maar de realiteit van het
folteren bewijst dat ‘beperkte’ foltering niet bestaat. Zodra men er mee
begint, eindigt ze niet meer. Je komt onvermijdelijk terecht op een hellend
vlak. Van kwaad komt erger. Er bestaat geen goede foltering, zegt de
Australische filosoof Raimond Gaita, omdat het de ergste schending is van de
menselijke waardigheid. Je kunt foltering niet aan regels onderwerpen, in de
folterkamer zijn er geen grenzen, de macht is absoluut en de vernedering
totaal.
Op 7 oktober 2006 werd de kritische Russische journaliste
Anna Politskovskaya vermoord. Wellicht omwille van een artikel waaraan
ze schreef over de martelpraktijken in Rusland en dat postuum en onafgewerkt
in haar krant verscheen. Daarin geeft ze een passage weer uit een brief van
Beslan Gadaev die door de Russische politiediensten van een dubbele moord
beschuldigd werd.
“Nadat ik nog een keer had gezegd dat ik met de moorden niets
te maken had, begonnen ze met te slaan. Eerst gaven ze me enkele vuistslagen
tegen mijn rechteroog. Toen ik weer bij mijn positieven kwam, wrongen ze
mijn armen om en sloegen ze me in de boeien, met mijn handen voor met uit.
Dan staken ze ook nog een metalen staaf tussen de boeien. Ze tilden me op -
of liever, ze tilden de staaf op - en hingen me op tussen twee ladekasten,
op ongeveer een meter van de grond. Ze bonden elektrische draden rond mijn
beide pinken, ze dienden me elektrische schokken toe en begonnen me over
mijn lichaam te slaan met gummiknuppels. De pijn was ondraaglijk... Om mijn
gekrijs niet te moeten aanhoren duwden ze me een zwarte zak over het hoofd.
Ik kan me niet herinneren hoe lang die foltering geduurd heeft, door de pijn
raakte ik het bewustzijn kwijt. Toen ze merkten dat ik in zwijm viel,
haalden ze de zak weer van mijn hoofd en vroegen of ik bijna zou gaan
praten. ‘Ja’, antwoordde ik, al had ik geen flauw benul wat ik hen dan wel
zou moeten vertellen. Ik antwoordde alleen maar om aan de vreselijke
foltering te kunnen ontsnappen, al was het maar voor even”. (bron: De
Standaard, 13/10/2006).
uitzonderingstoestand
Bij
de poging tot legalisering van folterpraktijken gaat men er vanuit dat de
huidige dreiging van terroristische aanslagen in onze maatschappij een
uitzonderingstoestand creëert, die strengere maatregelen toelaat en zelfs
martelingen en/of oorlog kan legitimeren. Men steunt hier op de doctrine van
het minste kwaad. Men beweert dat men met het folteren van gevangen
terroristen kan voorkomen dat de dreiging van terrorisme blijft toenemen. Of
dat men belangrijke informatie op het spoor kan komen die (vele) mensenlevens
kan redden, zoals het voorkomen van een bomaanslag of het lokaliseren van
gijzelaars. In die zin, zo zegt men, is foltering een minder kwaad dan wat
door terroristen wordt aangericht. Maar is het wel juist dat folteren een
minder kwaad is? Bij foltering maakt men dezelfde fouten als de terroristen.
Foltering is in wezen terreur tegen terreur. Foltering stelt de mens bloot aan
pure willekeur omdat alle rechtsregels worden opgeheven. Het gaat om het
uitoefenen van macht over een mens die totaal weerloos is. Het enige wat telt
is onderwerping. Het komt er op aan de geest of de wil van de gevangene te
breken. Marteling beoogt de vernietiging van de persoonlijke en politieke
integriteit van een persoon door het toebrengen van lichamelijk en geestelijk
letsel. Wie gefolterd wordt, wordt herleid tot puur object, tot pure
lijfelijkheid die men kan pijnigen zonder rekening te houden met rechtregels
of fatsoen. De idee van de uitzonderingstoestand in onze maatschappij maakt
immers mogelijk dat er geen rekening meer wordt gehouden met de wetten en
normen van de rechtsstaat. Het hele Amerikaanse concept van ‘onwettelijke
strijders’ functioneert als een alibi voor een systematisch machtsmisbruik dat
verdachten elke vorm van een wettelijke rechtszaak onthoudt. In zulke context
is duidelijk dat foltering ingaat tegen de meest fundamentele wetten van de
rechtstaat. We raken op die manier het besef kwijt dat het mensenleven iets
van onschatbare waarde is dat niet mag worden uitgeleverd aan de willekeur van
de macht. Een van sterkste drijfveren van het democratisch systeem is er op
gericht om elke vorm willekeur in bestuur en machtsuitoefening onmogelijk te
maken.
degradatie
Het lijdt geen twijfel dat
foltering een radicale degradatie is van het slachtoffer. Dat is uit het
voorgaande voldoende duidelijk geworden. Maar foltering is ook een degradatie
van de daders. En dat niet alleen van de beulen die het folterwerk verrichten,
maar ook van zij die er de opdracht toe geven of er voor verantwoordelijk
zijn. Maar je kan ook verder denken. Ook de maatschappij waarin gestreefd
wordt naar legalisering van foltering of, sterker nog, foltering accepteert of
toepast, verliest haar menselijkheid. De meest essentiële waarden van respect
voor de ander gaan op termijn helemaal verloren. Dat betekent het einde van de
democratie, want democratie steunt op de fundamentele norm dat elk leven
heilig is. Niemand heeft het recht het leven van de ander te schaden of te
vernietigen. Daarom moet er een absoluut verbod op foltering komen, in welke
omstandigheden ook. We mogen ons vandaag niet verschuilen achter onze angst of
achter de dreiging van terrorisme om onze fundamentele menselijke waarden op
het spel te zetten. Uiteraard moeten we het terrorisme krachtig bestrijden,
maar dit mag niet ten koste van onze eigen waardigheid gaan. Een menswaardige
houding in verband met foltering is geen kosten-batenanalyse met als
resultaat het minste kwaad, maar een radicale keuze tegen elke vorm van
foltering omdat foltering ook een aanslag is op onze eigen menselijkheid. Op
wat langere termijn zullen niet de terroristen, maar wijzelf de slachtoffers
zijn omdat we onze menselijkheid zullen hebben prijsgegeven. Daarom is er
dringend nood aan doorzichtige wetgeving en publieke acties om elke vorm van
marteling te verbieden. Het zal dan ook nodig zijn dat de uitvoering van deze
wetten voldoende gecontroleerd kan worden. Hierin zouden onder meer door
mensenrechtenorganisaties een belangrijke rol kunnen spelen. Als burgers
moeten we deze organisaties dan ook voluit steunen.
Verdere
informatie:
http://www.amnesty.org/index-guantanamo.html
http://www.nrc.nl
|
Volgend bericht werd rondgestuurd door Christenen voor
het Socialisme
Werkplaats voor
Theologie en Maatschappij
Netwerk van
Kritische Christenen en Basisgroepen
Ik steun deze actie volledig, al heb ik niet veel hoop meer dat er in de Roomse
kerk nog echt iets kan veranderen, zeker niet vanuit de hiërarchische structuur
die almaar meer wereldvreemd wordt..
Buiten de
armen geen heil!
Sinds het oude 'Heilig Officie' in 1965
zijn naam veranderde in 'Congregatie van de Geloofsleer' kregen 12 theologen
een 'notificatie'. Sommige van hun geschriften worden daarin veroordeeld als
niet in overeenstemming met de leer van de Kerk. Op basis daarvan kunnen
sancties genomen worden.
Buiten een eerste notificatie aan Hans Küng in 1975, hadden alle
veroordelingen plaats tijdens het pontificaat van Johannes-Paulus II. En bijna
alle werden ze ondertekend door kardinaal Ratzinger. Op 14 maart jl. werd de
notificatie over de geschriften van de Spaans-Salvadoreense
bevrijdingstheoloog Jon Sobrino bekendgemaakt. En Mgr. Fernando Saenz Lacelle,
aartsbisschop van San Salvador en lid van Opus Dei, heeft hem ondertussen al
onderwijs- en publicatieverbod opgelegd.
Het is de eerste notificatie sinds
Ratzinger Benedictus XVI is geworden. Het dossier van Sobrino had hij jaren
geleden als prefect van de Congregatie van de Geloofsleer ingeleid. Is het
toeval dat deze veroordeling twee maanden valt vóór de Vijfde Algemene
Vergadering van de Latijns-Amerikaanse Bisschoppenconferentie (CELAM) in het
Braziliaanse Mariaoord Aparecida (13-21 mei)? Het lijkt erop dat Benedictus
XVI, die in Aparecida aanwezig zal zijn, hiermee het signaal wil geven dat de
'optie voor de armen' die op de Bisschoppenconferentie van Medellin (1968)
geproclameerd werd en de bevrijdingstheologie begraven zijn.
Jon Sobrino wordt vervolgd omwille van
zijn christologie. Zijn visie op Christus zou al te 'menselijk' zijn, zijn
godheid wordt niet in het licht gesteld, vinden de Congregatie van de
Geloofsleer en haar huidige prefect, kardinaal Levada. Het meningsverschil is
te verklaren vanuit de verschillende plaats waarop enerzijds Levada, Ratzinger
en Co en anderzijds Sobrino en de bevrijdingstheologen theologie bedrijven.
Sobrino wisselde van plaats toen hij vanuit het relatief rijke Spanje naar El
Salvador ging en daar in contact kwam met het arme en lijdende volk. Hij werd
sterk geïnspireerd door Mgr. Oscar Arnulfo Romero die zich tot de armen
bekeerd had, nadat hij vanuit zijn paleis de weg gevonden had naar de
sloppenwijken. Om de christologie van Sobrino echt te verstaan, volstaat het
niet zijn teksten te lezen en zijn woorden te aanhoren. Men moet een
gelijkaardige weg naar de armen afleggen en van daaruit oprecht de profeten en
het Evangelie van Jezus lezen.
Welke theoloog kan immers beter het
gelaat van Christus herkennen en er een woord over spreken: hij of zij die
dagelijks de miserie, het lijden en het martelaarschap meemaakt tot en met het
afslachten van eigen huisgenoten en van zijn inspirator Romero, of hij die in
een wereldvreemd paleis vanuit een onaantastbaar dogma spreekt? Wie als
'bezitter van de waarheid' vanuit een wereldvreemde plek over God spreekt,
spreekt veelal over een wereldvreemde God. Met het laatste pauselijk document
Sacramentum Caritatis is dat opnieuw gebleken. De celibaatsverplichting voor
priesters wordt gehandhaafd en hertrouwde uit de echt gescheiden lieden mogen
de communie niet ontvangen, tenzij ze geen seks hebben.
Jon Sobrino werd reeds lang gezocht. Met
deze 'notificatie' wordt een nieuwe slag toegebracht aan de
bevrijdingstheologie en de armen. Nochtans beweert de Congregatie voor de
Geloofsleer om deze laatsten zeer bekommerd te zijn. Het eerste deel van de
verklarende nota bij de notificatie is aan die 'bekommernis' gewijd onder de
titel "De bekommernis van de Kerk voor de armen". Daarin wordt een uitspraak
van de paus geciteerd: "De eerste armoede onder de volkeren bestaat er in
Christus niet te kennen". En even verder lezen we: "De voorkeursoptie
voor de armen, verre van een teken van particularisme of sectarisme te zijn,
manifesteert de universaliteit van het wezen en van de zending van de Kerk.
Die optie sluit niemand uit. Dat is de reden waarom de Kerk deze optie niet
kan uitdrukken door middel van reducerende sociologische en ideologische
categorieën die van deze voorkeur een partijdige keuze zouden maken en een
bron van conflict". Geen partijdige keuze dus, en geen conflict. Maar het
conflict bestaat! De keuze is niet 'conflict of geen conflict', maar wél
'welke kant te kiezen in het conflict'. Als het Vaticaan, met universalisme
als argument, weigert die keuze te maken, kiest ze in feite voor de rijken,
voor degenen die nu, in déze wereld, de wet stellen. Dan maakt het Vaticaan
gemene zaak met politieke en economische machten die de armen bestrijden. Niet
toevallig kwam het offensief tegen de bevrijdingstheologie in de jaren '80
quasi gelijktijdig vanuit twee kanten tot stand: vanuit het Vaticaan en de
VS-politiek met in het bijzonder het Institute on Religion and Democracy. In
het Daensjaar is het goed daarover na te denken. Als geen ander immers heeft
priester Adolf Daens, die 100 jaar geleden stierf, gebotst op het
bondgenootschap tussen de Katholieke Kerk en de rijken.
Op 27.10.06 schreef Jon Sobrino een
aantal bedenkingen neer over de komende bisschoppenconferentie in Aparecida.
Hij deed dat in de vorm van een brief aan zijn collega bevrijdingstheoloog,
vriend en huisgenoot Ignacio Ellacuría, één van de zes jezuïeten die door een
doodseskader werden vermoord omdat zij voor het arme en verdrukte volk
opkwamen. In die brief citeert hij uit Ellacuría's laatste toespraak: "Alleen
met alle armen en verdrukten van de wereld kunnen we geloven en de moed
opbrengen om te proberen de geschiedenis om te keren". "Je zegt ons dus",
schrijft Sobrino dan verder "dat de armen bron zijn van een geloof en een moed
die ons van nergens anders toekomt. Zoals ik je vorig jaar schreef 'buiten de
armen is er geen heil'." Mogen we met Sobrino hopen dat Aparecida opnieuw de
weg naar de armen en Medellin zou beginnen vinden?
21.03.2007
bij het begin van de lente
Onderstaande tekst publiceerde ik als een info voor het maandblad MENSEN ONDERWEG,
januari/februari 2005
Europa warmt sneller op dan de rest van de wereld en koude winters zullen
haast volledig verdwijnen tegen 2080 als gevolg van de globale opwarming van
de aarde. Dat stelde het Europees Milieuagentschap (EMA) in een 107
bladzijde tellend rapport van 17 augustus 2004 nadrukkelijk in de kijker. In
de laatste honderd jaar is de globale gemiddelde temperatuur in de wereld
gestegen met 0.7°C, terwijl het Europees gemiddelde steeg met 0.95°C. Men
verwacht algemeen dat tegen 2100 de temperaturen wereldwijd zullen stijgen
met 1.4° tot 5.8°C, in Europa zelfs met minimaal 2° tot 6°C. Zulke gegevens
zijn niet mis te verstaan. We staan oog in oog met belangrijke
klimaatveranderingen die het aanzicht van de wereld sterk zullen
beïnvloeden. De consequenties zijn enorm en het rapport teken een grimmig
beeld van de toekomst. Zelfs het Pentagon waarschuwde begin 2004 ervoor dat
de wereld zich veel meer zorgen moet maken om de op gang zijnde
klimaatveranderingen dan om het terrorisme.
De meeste
wetenschappers zijn er heel duidelijk over: als we niets doen aan de
klimaatverandering moeten we rekening houden met dramatische gevolgen.
Er is
dringend nood aan belangrijke maatregelen om de huidige problemen op een
efficiënte wijze aan te pakken. Waarin bestaan die klimaatveranderingen? Wat
is de impact ervan op mens en milieu? Wat kan er worden gedaan om te
vermijden dat op termijn onze planeet onleefbaar wordt?
1. Probleemstelling
natuurlijke
klimaatveranderingen
Normaal
gesproken ontstaan klimaatveranderingen door natuurlijke processen die in de
schoot of in omgeving van de aarde tot stand komen. In haar evolutie heeft
de aarde heeft vele veranderingen gekend in de condities van het klimaat.
Het gaat dan over langdurige perioden, meestal van duizenden of miljoenen
jaren, waarin radicale schommelingen in de temperatuur ontstaan als gevolg
van variaties in de baan van de aarde rond de zon, verschuivingen in de
stand van de aardas, fluctuaties in de activiteiten van de zon,
uitbarstingen van vulkanen, opwarming of afkoeling van de aardbodem, sterke
wisselingen in de lagen van de atmosfeer, enzovoort. Zo kennen we de
verschuivingen van ijstijdperken naar warmere perioden en omgekeerd, die de
aarde kunnen omtoveren in een bar landschap of haar een vruchtbare bodem
schenken. Er is dus op zeer lange termijn altijd een natuurlijke
variabiliteit van het natuurlijk klimaat vast te stellen geweest. In de
laatste 8000 jaar is het klimaat van de aarde met zijn lichte
temperatuurschommelingen relatief stabiel geweest in vergelijking met vorige
perioden. Deze stabiliteit heeft gunstige condities geschapen voor de
ontwikkeling van de menselijke samenleving.
menselijke
impact
De
klimaatveranderingen waarover in onze tijd gesproken wordt, zijn echter van
een andere aard. Het gaat niet om natuurlijke veranderingen, maar om
veranderingen die worden toegeschreven, direct of indirect, aan allerlei
activiteiten van de mens die de samenstelling van de globale atmosfeer sterk
beïnvloeden. Het is weinig waarschijnlijk dat de stijging van de waargenomen
temperaturen tijdens de laatste eeuw enkel veroorzaakt zouden zijn door
natuurlijke processen, zij voltrekken zich bovenop de al aanwezige
variabiliteit in het klimaat. Deze temperatuurstijgingen zijn ongewoon
sterk. Het is niet meer te ontkennen dat de omvang en het tempo van de
huidige klimaatverandering alle natuurlijke variaties van de laatste duizend
jaar en wellicht zelfs verder in de tijd ver overtreft. De huidige
klimaatveranderingen zijn het gevolg van relatief sterke
temperatuurstijgingen die een effect zullen hebben op het hele milieu: de
stijging van het zeeniveau, het smelten van de sneeuwlagen en de gletsjers,
het verminderen of verstoren van de biodiversiteit bij fauna en flora,
verschuivingen in de vruchtbaarheid van de bodem, de reserves van zoet
(drinkbaar) water, impact op de leefomstandigheden en de gezondheid van de
mensen. Hoewel er nog veel onzekerheid bestaat over de veranderingen die het
milieu zal ondergaan en welke de meest schadelijke gevolgen zullen zijn,
toch zou zo'n opwarming ernstige verstoringen kunnen veroorzaken, vooral bij
kwetsbare ecosystemen. Professor André Berger (UCL), medeauteur van het
rapport van EMA, stelt dat, zelfs als we in de toekomst sterk omzichtig
zouden handelen, de temperatuurstijging met 1 à 2 graden in deze eeuw niet
meer te vermijden zou zijn. Wat we in ieder geval moeten doen, zo zegt hij,
is ons erop voorbereiden en ons proberen aan te passen.
oorzaken
Vele mensen
beschouwen de klimaatverandering nog te veel als een abstract milieuprobleem
dat zich pas in de verre toekomst zal manifesteren. Ze zijn ook slecht
geïnformeerd over het feit dat de huidige klimaatverandering voor het
overgrote deel te wijten is aan het menselijk leefpatroon. Zo is
bijvoorbeeld de relatie tussen energiegebruik en klimaatverandering
nauwelijks bekend. Velen denken hierbij alleen maar aan enkele oppervlakkige
fenomenen zoals de drijfgassen van spuitbussen of enkele andere industriële
toepassingen ervan. Nochtans is
in wetenschappelijke
kringen algemeen aanvaard dat de huidige opwarming van de aarde specifiek
toegeschreven moet worden aan de uitstoot van broeikasgassen, die
voornamelijk ontstaan bij het verbruik van fossiele brandstoffen en de
sterke toename van de bemesting in de landbouw. Die gassen slorpen de warmte
op die van de aarde opstijgt en houden die vast in de lagere atmosfeer,
terwijl ze de zonnewarmte wel doorlaten. Dat leidt dus onvermijdelijk naar
een opwarming van de aarde. De zes meest bekende broeikasgassen zijn
waterdamp en kooldioxide (CO2), methaan, distikstofoxide, zachte en harde
gehalogeneerde koolwaterstoffen en zwavelhexafluoride.
Het is vooral
het CO2-gas dat het leeuwenaandeel van de broeikasgassen uitmaakt. In de
westerse wereld is de uitstoot van CO2 verantwoordelijk voor 8O% van de
broeikasgassen, methaan (bemesting) voor 7 à 8% en distikstofoxide voor 7%.
De andere broeikasgassen tekenen voor amper 5%. De CO2-uitstoot neemt
vandaag vooral toe door ons energieverbruik, met name door het stijgend
elektriciteitsverbruik en het groeiend verkeers- en vervoervolume. De vraag
naar energie blijft in Europa nog steeds stijgen. Op dit ogenblik ligt het
energieverbruik van de West-Europeaan drie maal hoger dan het gemiddelde van
de aarde, dat van de Verenigde Staten is zelfs vijf maal hoger. Onze hoge
levensstandaard en massaconsumptiecultuur maken dat we meer en meer energie
nodig hebben. Bovendien mag je niet vergeten dat in de zich snel
industrialiserende landen als China en India de uitstoot het volgende
decennium sterk gaat toenemen. Het is een haast niet meer te vermijden zaak
dat het toenemende energieverbruik van onze hedendaagse leefstijl op de duur
de hele menselijke habitat (leefomgeving) in de war zal brengen met talrijke
nefaste gevolgen die vandaag nog onvoldoende kunnen worden geschat. De
toestand lijkt wel dramatisch, vermits algemeen wordt aangenomen dat zelfs
wanneer onze samenleving ertoe komt de uitstoot van de broeikasgassen in de
volgende decennia sterk te verminderen, het klimaat toch sterk zal blijven
veranderen in de volgende eeuwen. Het gaat dus over een complex proces dat,
eenmaal op gang gezet, niet zomaar kan worden teruggedraaid. Bij wijze van
voorbeeld geven we in een schema waarin duidelijk de band beschreven wordt
tussen ons energieverbruik (voornamelijk CO2) en de gevolgen die de
klimaatverandering zal meebrengen voor mens en milieu.
Appendix deel 1
1. schema
van het proces
energiegebruik
↓
verbruik fossiele brandstoffen
↓
CO2-uitstoot (en andere broeikasgassen)
↓
wijziging koolstofcyclus:
↓
wijziging CO2-concentratie in atmosfeer
↓
wijziging stralingsbalans aarde
↓
klimaatverandering
↓
hogere
temperaturen, stijging zeeniveau, verandering van neerslag, verstoring
biodiversiteit (flora, fauna), sterke druk op de menselijke habitat
2.
vermoedelijke evolutie CO2-uitstoot in België, zonder maatregelen
1990 100%
2000 112%
2005* 119%
2010* 123%
2015* 128%
2020* 133%
*
CO2-uitstoot door energiegebruik (transport inbegrepen)
gegevens
Federale Diensten Leefmilieu
2. De gevolgen
van de klimaatverandering
een mondiaal karakter
Hoewel er nog veel onzekerheid bestaat over de aard van de
huidige veranderingen en welke de meest schadelijke gevolgen zullen zijn,
toch zullen zij hoe dan ook ernstige verstoringen kunnen veroorzaken aan het
milieu en de menselijke habitat. Typisch is ook dat de gevolgen niet
regionaal beperkt zullen zijn zoals bij ecologische rampen (aardbevingen,
overstromingen, gifwolk of ontploffingen), maar een mondiaal karakter
hebben. De huidige (nog kleine) stijging van de gemiddelde aardtemperatuur
heeft reeds een onomkeerbare schade veroorzaakt aan bepaalde natuurlijke
systemen en soorten. De verdere stijging zal resulteren in minder
beschikbaar water, in overstromingen, een toename van ziektes en
sterfgevallen zoals malaria en cholera of gewoonweg veroorzaakt door de
hitte. De migratiedruk van mensen uit klimatologisch zwaar getroffen
gebieden, vooral uit de kuststreken, zal toenemen. Landbouw in de
kuststreken zal onmogelijk worden door de verzilting van het grond- en
oppervlaktewater. Het mondiale honger- en armoedeprobleem zal nog stijgen.
Dit is slechts een greep uit de lange lijst van gevolgen die de
hoogdringendheid van maatregelen en gedragsverandering bij de mensen
aantonen. Toch zijn de gevolgen van de klimaatveranderingen op wereldschaal
ongelijk verdeeld. Noord-Amerika en Europa zullen naar verwachting relatief
minder de schadelijke gevolgen van de opwarming van de aarde ondervinden,
maar zijn per hoofd van de bevolking het meest verantwoordelijk voor
uitstoot van broeikasgassen. Afrika daarentegen draagt slechts in geringe
mate bij aan het broeikaseffect, terwijl zich daar wellicht de meeste schade
zal voordoen (droogten, lagere landbouwopbrengst, enzovoort).
Ontwikkelingslanden hebben bovendien minder financiële en technologische
middelen om de negatieve gevolgen van klimaatverandering te vermijden of te
bestrijden via bijvoorbeeld adequate gezondheidszorg of dijkenbouw.
toegepast op
Europa
Vermits het
proces van klimaatverandering een uiterst complex proces is van interacties
tussen de natuurlijke en sociale systemen en het klimaatsysteem, is het
haast onmogelijk om een volledige en adequate beschrijving te geven van deze
problematiek, zeker niet wat betreft de gevolgen op wereldschaal. Daarom
zijn de meeste rapporten gericht op bepaalde regio’s die men overzichtelijk
kan omschrijven en waarvoor men tot werkzame voorstellen kan komen. Wij
beperken ons in deze info dan ook grotendeels tot de problematiek zoals die
zich stelt in Europa. Hoewel uiteindelijk alles met alles te maken heeft,
gaan we toch niet in op de problemen die zich stellen naar aanleiding van
tropische of subtropische cyclonen of de effecten van het El Niňo-fenomeen
(bewegingen van het water in de Grote Oceaan onder invloed van de
passaatwinden), ook al hebben die indirect invloed op Europa. Wij steunen
vooral op de gegevens die beschreven zijn in het rapport van het Europees
Milieuagentschap (2004). Dat rapport gaat ervan uit dat Europa erg kwetsbaar
is voor klimaatverandering, zelfs al is het economisch sterk om de nodige
maatregelen te nemen. Het EMA gaat uit van actueel meetbare elementen die nu
reeds een zekere impact hebben op het klimaat en daarom belangrijke
aanwijzingen (indicatoren) kunnen geven voor de toekomstige
ontwikkelingen. Er werd gezocht naar indicatoren die geldig zijn voor het
grootste deel van Europa, indien mogelijk zelfs voor heel Europa. Veel
aandacht werd besteed aan hun doorzichtigheid opdat ze goed zouden kunnen
worden begrepen door de beleidmakers en een breed geïnteresseerd publiek. Er
werden 22 indicatoren weerhouden en ze werden ingedeeld in 8 categorieën:
atmosfeer en klimaat; gletsjers, sneeuw en ijs; zeesystemen; ecosystemen en
biodiversiteit op het vasteland; water; landbouw; economie; menselijke
gezondheid. Laten we elke van deze indicatoren van naderbij bekijken. Het is
onmogelijk alle gegevens op een rijtje te zetten, daarom geven we alleen de
meest relevante cijfers en verschuivingen aan die wijzen op een algemene
trend.
indicatoren
·
atmosfeer en
klimaat
In Europa
groeide de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer sterk in de
twintigste eeuw en versnelde vooral in de tweede helft ervan. Vergeleken met
de voor-industriële periode steeg de concentratie van CO2 met 34% en die van
methaan met 153%. De concentratie van CO2 neemt vandaag nog steeds toe,
terwijl die van methaan enigszins afneemt. De groeiende stijging van de
concentratie van broeikasgassen heeft in Europa de temperaturen sneller doen
stijgen dan in de rest van de wereld (zie inleiding). Vermoedelijk zal
tussen 2040 en 2060 de vooropgestelde stijging van 2°C boven het
pre-industrieel gemiddelde overstegen worden. Vooral de landen van
Zuid-Europa (Italië, Spanje, Griekenland) en Noordoost-Europa (zoals het
Westen van Rusland) zullen daarvan het meest te lijden krijgen, vooral door
grotere droogte, meer bosbranden, sterkere risico’s voor menselijke
gezondheid. In de overige gebieden schijnt de huidige trend van warmere
winters te zullen aanhouden met een meestal negatieve impact op de
ontwikkeling van de ecosystemen. 0ok het neerslagpatroon zal sterk
veranderen met sterke contrasten tussen Noord- en Zuid-Europa: Noord-Europa
(en ook Midden-Europa) zal 10 tot 40% natter worden met een sterke toename
van onweders, Zuid-Europa zal tot 20% droger worden wat voor bepaalde
streken een groot gevaar inhoudt voor het onvruchtbaar worden van de bodem
en voor een groeiend drinkwatertekort.
·
gletsjers,
sneeuw en ijs
In alle negen
gletsjerstreken van Europa kan men vandaag het smelten van het gletsjerijs
vaststellen. Vooral in de Zwitserse Alpen is dat proces enorm. Vanaf 1850
tot 1980 verloren de gletsjers van de Alpen bij benadering één derde van hun
oppervlakte en de helft van hun massa. Sinds 1980 is nog eens 20 à 30% van
de overgebleven massa gesmolten. De hete zomer van 2003 was alleen al
verantwoordelijk voor ongeveer 10%. Waarschijnlijk zullen tegen 2050 75% van
de gletsjers uit de Zwitserse Alpen verdwenen zijn. Op langere termijn leidt
dat onvermijdelijk naar een sterke verstoring van de watercyclus met een
verminderde aanvoer van drinkwater (geen smeltijs meer), zwakkere
irrigatiemogelijkheden en de afname van het opwekken van waterkracht. Ook
het sneeuwtapijt over heel Europa neemt sterk af. Het is sinds 1966 met iets
meer dan 10% gedaald en het aantal dagen waarop de sneeuw bleef liggen
verminderde met ongeveer twintig tussen 1970 en 1995. Ook het poolijs kromp
sterk in zowel in hoeveelheid als in dikte. Het aantal smeltdagen neemt
sinds 1970 met iets meer dan 5 per decennium toe. De prognoses spreken er
zelfs van dat tegen 2100 de streken van de Noordpool in de zomer grotendeels
ijsvrij zullen zijn. Het is duidelijk dat het smelten van sneeuw en ijs
grote gevolgen zullen hebben niet alleen voor het toerisme en de skisporten,
maar ook voor de plantengroei en de migratiepatronen van wild en vogels.
Anderzijds zullen de zachte winters ook positieve effecten hebben op het
verkeer dat veel minder hinder zal ondervinden van sneeuw, ijzel en vorst.
·
mariene
systemen
Een van de
belangrijkste effecten van de opwarming van de aarde is de stijging van de
zeespiegel. In de laatste honderd jaar is de Europese zeespiegel gestegen
met een gemiddelde van ongeveer 15 centimeter. Niet alleen het smelten van
gletsjers en poolijs zijn de oorzaak van die stijging, ook de thermale
uitzetting van het water en de afzetting van sedimenten op de zeebodem.
Vandaag is de stijging in Brest (Frankrijk) 0.8 mm per jaar en in Narvik
(Noorwegen) 3 mm per jaar. Sattelietfoto’s suggereren dat de stijging in de
jaren 90 van vorige eeuw groter was dan de gemiddelde stijging in de rest
van de eeuw. De prognoses tot 2100 geven een stijging van 9 cm tot 88 cm
(een gemiddelde waarde van 48 cm). Zelfs bij een stabilisering van de
uitstoot van broeikasgassen zou de zeespiegel gedurende eeuwen blijven
stijgen omdat de effecten van de thermale warmte van het zeewater uiterst
langzaam voelbaar worden. Ook de temperatuur van het water aan het
zeeoppervlak zal sterk toenemen, hoewel minder dan op het land. In de
twintigste eeuw is die temperatuur gestegen tussen 0.6 tot 1°C. In de
Middellandse Zee steeg die temperatuur in de laatste 15 jaar met 0.5°C, wat
dus wijst op een versnelling van de opwarming. Tegen 2100 zou het
wateroppervlak van de Europese zeeën stijgen met 1.1 tot 4.6°C. Een van de
grote problemen is dat bij de opwarming van het oppervlak van de zeeën, hun
natuurlijke capaciteit om CO2 te absorberen sterk afneemt. Anderzijds zal
bij de verdere opwarming van het zeewater de groei van zoö- en fytoplankton
sterk toenemen wat dan wellicht een tegengewicht kan vormen om de CO2 te
neutraliseren. Ook de seizoenstijd van het zoöplankton was sinds de jaren 90
vier tot vijf weken vroeger dan gemiddeld. Maar ook de biodiversiteit van
het visbestand zal sterk veranderen, wellicht in negatieve zin. Bovendien is
er nu al een invasie vast te stellen van warmwater- of subtropische soorten
in de meer gematigde streken van de Noordoostelijke Atlantische Oceaan. Het
is moeilijk te voorspellen wat die trends op termijn gaan betekenen voor het
visbestand in de oceanen. Hoe zullen zij zich aan de nieuwe condities
aanpassen en hoe zullen de territoria herverdeeld worden met de huidige
soorten?
·
ecosystemen en
biodiversiteit op het vasteland
Al hebben de
versnippering van het landschap en de vernietiging van de ecologische
habitat tijdens de laatste dertig jaar een
duidelijke invloed gehad op de achteruitgang van biodiversiteit
(verscheidenheid van de levende soorten) in verschillende delen van Europa,
toch blijkt ook de klimaatverandering hier een grote rol te spelen. Dat
geldt zowel voor de fauna als voor de flora. Men kan redelijkerwijs aannemen
dat een verhoging van de temperatuur met 3°C een verschuiving in de
verspreiding van de soorten meebrengt van 300 tot 400 km noordwaarts en 500
m in hoogte. Vele soorten zullen het moeilijk hebben om deze snelle
veranderingen door migratie en aanpassing te overleven. Vandaag is in
Noordwest- Europa de diversiteit van soorten reeds enigszins toegenomen,
vooral door een verschuiving van warmtegevoelige planten en insekten uit
zuiderse streken. Dit proces zal in Midden- en Noord-Europa in de volgende
decennia nog sterk toenemen. Toch zal ook een groot deel van die planten en
insekten verdwijnen omdat ze niet bestand zullen zijn tegen de
klimatologische omstandigheden. Sommigen beweren zelfs dat tegen 2050 in dit
aanpassingsproces 15 tot 37% van de soorten zullen worden uitgeroeid. De
stijging van de temperatuur zal ook een grote impact hebben op het
vogelbestand. Voor de trekvogels zal dit ongetwijfeld andere patronen
meebrengen en het overwinteren zal over het algemeen makkelijker worden. De
onderlinge strijd voor de territoria zal verhevigen en de verhouding tussen
roofvogels en prooien zal sterk veranderen. Sommige soorten zullen sterk in
aantal toenemen, terwijl andere het moeilijker zullen krijgen om te
overleven ofwel andere oorden zullen moeten opzoeken.
Een heel ander
probleem in deze context is de opname van koolstof door de ecosystemen van
de aarde (beplanting, bossen, bodem, landbouwgrond, enzovoort). Tot ongeveer
1998 kon de biosfeer van de aarde nog instaan voor voldoende opname van
koolstof en kon ze zo de groeiende uitstoot van CO2 compenseren. De huidige
opwarming van de aarde vermindert duidelijk de capaciteit van de opname van
koolstof door de ecosystemen wat op termijn zware gevolgen kan hebben voor
het leven op aarde, zeker wanneer de uitstoot van CO2 blijft stijgen.
·
water
De
klimaatveranderingen hebben uiteraard een grote impact op de
waterhuishouding. De jaarlijkse afvoer van het water langs rivieren is al
duidelijk veranderd in de laatste decennia. In sommige streken, vooral in
Oost-Europa is de watertoevoer gestegen zoals in de Donau. In andere landen,
vooral in Zuid-Europa, is die toevoer verminderd, wat reeds goed merkbaar is
in rivieren als de Loire en de Adige. Sommige van deze veranderingen zijn
duidelijk toe te schrijven aan veranderingen in de neerslagpatronen en de
stijging van de temperatuur, terwijl andere een gevolg zijn van verandering
in landgebruik en het rechttrekken van de rivieren. Deze afvoer van het
rivierwater is een belangrijke indicator voor de beschikbaarheid van
drinkwater, maar ook voor het debiet van de rivieren. Een hoge waterstand
kan makkelijker tot overstromingen leiden, laag debiet leidt onvermijdelijk
tot schaarste aan drinkwater en heeft nare gevolgen voor scheepvaart en
transport over water. De toekomst is niet rooskleurig. De vooruitzichten
voor 2070 spreken van een daling van het debiet tot 50% in Zuid-Europa en
een stijging tot 50% in de noordelijke en noord-oostelijke delen van
Europa. Toch moeten deze cijfers met enige omzichtigheid worden benaderd,
omdat men de hoeveelheid neerslag op langere termijn moeilijk exact kan
bepalen. Maar ze moeten ons in ieder geval tot ernstig nadenken stemmen.
·
landbouw
De klimaatveranderingen
hebben tot hiertoe nog maar weinig invloed gehad op de Europese landbouw. In
de laatste veertig jaar zijn de opbrengsten van alle gewassen gestegen door
de technologische vooruitgang. Bovendien kan de landbouw ook profiteren van
de stijgende CO2-concentratie door het stimuleren van de fotosynthese die de
plantengroei kan bevorderen. Toch blijft het een dubbeltje op zijn kant.
Terwijl temperatuurstijgingen de oogstopbrengsten meestal zullen verhogen en
de vorstschade zullen beperken, kunnen zij ook leiden tot drogere
weersomstandigheden die leiden naar waterschaarste of verdorring van de
gewassen. Er kunnen ook nieuwe plagen en ziekten ontstaan die typisch zijn
voor een warmer en droger klimaat. Bovendien kan ook de kwaliteit van de
gewassen afnemen door minder proteïnes en spoorelementen als gevolg van de
hogere CO2-concentraties. Maar ook op dit vlak blijft veel onzeker.
Enerzijds voorspelt men over het algemeen een meeropbrengt van 9 tot 35%
voor de graangewassen, anderzijds voorspelt men voor bepaalde gebieden (Zuid-Spanje,
Zuid-Portugal, Oekraïne) een sterke vermindering van de oogsten. Maar de
interactie van verschillende factoren maakt de impact van het klimaat op de
landbouw tot een zeer complex probleem dat men moeilijk tot in detail kan
voorspellen. Wel wordt over het algemeen aangenomen dat de landbouwzones in
Europa 100 tot 150 km noordwaarts zullen verschuiven bij een
temperatuurstijging van 1°C. Ook de zaai- en oogsttijden van heel wat
gewassen zullen wellicht vervroegen met 25 dagen. Tot hiertoe heeft de
landbouw altijd een groot aanpassingsvermogen getoond aan omstandigheden van
sterke druk, zoals stijging van de bevolking en dalende prijzen. Dit mag ons
misschien doen hopen dat de landbouw ook over voldoende
aanpassingscapaciteit beschikt tegenover de nieuwe bedreigingen die het
gevolg zijn van de klimaatveranderingen (droogte, waterschaarste, nieuwe
plagen en ziekten).
·
economie
Economische verliezen op
basis van extreme weers- en klimaatomstandigheden zijn een goede barometer
voor de socio-economische invloed van de klimaatveranderingen. In Europa
zijn sinds 1980 ongeveer 79% van de economische verliezen en 82% van de
doden die te wijten zijn aan catastrofale gebeurtenissen het resultaat van
weers- en andere klimatologische omstandigheden (stormen, neerslag,
overstromingen, droogte). Deze verliezen, grotendeels het gevolg van
toegebrachte schade, zijn in de laatste twintig jaar sterk toegenomen met
een jaarlijks gemiddelde van 3.5 tot 8 miljard euro. Vier van de vijf
grootste verliesjaren liggen in de periode na 1997. De toekomst voorspelt
weinig goeds. Vooral de verzekeringssector (eigendommen, slachtoffers) is
erg kwetsbaar.
·
menselijke gezondheid
De twee belangrijkste
klimatologische fenomenen die de menselijke gezondheid in de volgende
decennia zullen bedreigen, zijn de hitte en de overstromingen. De hitte
veroorzaakt vooral allerlei cardio-vasculaire storingen en
ademhalingsproblemen. Hittegolven zijn vooral gevaarlijk in combinatie met
luchtvervuiling, zoals ozon en smog. Zoals in de hete zomer van 2003 bewezen
werd, kan het aantal doden in zo’n periode sterk toenemen, vooral onder de
oudere en kwetsbare bevolkingsgroepen. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)
vreest dat tegen 2050 zulke hittegolven schering en inslag zullen zijn en
het aantal doden in veelvoud zou kunnen toenemen. De vraag hierbij is echter
in hoever de mensheid in staat is om zich aan zulke extreme
weersomstandigheden aan te passen. Toch vermoedt men dat zonder ernstige
inspanningen op het vlak van acclimatisatie (zowel in gedrag als in
infrastructuur) de impact van de hitte op de menselijke gezondheid ernstig
zal zijn. Overstromingen brengen niet alleen talrijke doden met zich mee,
maar verspreiden ook heel wat ziekten door het gebrek aan hygiënische
omtandigheden of door schade aangericht aan de noodzakelijke medische en/of
sanitaire infrastructuur. Een ander terrein van de gezondheid, waarin de
klimaatverandering een rol zou spelen, is dat van de ziekte van Lyme die
door sommige teken wordt overgedragen. Een lichte temperatuurstijging en
vooral de opkomst van zachte winters zou een goed klimaat creëren voor de
ontwikkeling van de teken. Deze kunnen op termijn de menselijke gezondheid
erg schaden. Hoewel over deze problematiek in Zweden en Tsjechië reeds
ernstig onderzoek is verricht, blijft volgens heel wat wetenschappers dit
fenomeen voorlopig nog te geïsoleerd om het nu al met zekerheid aan de
klimaatverandering te kunnen toeschrijven.
Appendix deel 2
enkele ‘hotspots’
o In
de periode 1976-1999 is in Europa het aantal koude dagen sterk afgenomen en
viel er beduidend minder regen in Zuid-Europa.
o Men
verwacht dat tegen 2080 de koude winters zullen verdwijnen en dat er meer
frequente lange droogte- en regenperiodes zullen zijn.
o De
hittegolf van 2003 betekende niet alleen 20.000 hittedoden, maar ook een
oogstverlies van 30% voor de landbouw in Zuid-Europa.
o Tussen
1975 en 2001 kende Europa 238 overstromingen. Het aantal overstromingen
neemt in het laatste decennium sterk toe: in 1990 tien, in 1995 twintig, in
2000 meer dan veertig.
o Het
aantal catastrofes die met het weer en het klimaat verbonden zijn
verdubbelde in de jaren negentig tegenover het vorige decennium, terwijl het
aantal andere catastrofes (zoals aardbevingen) hetzelfde bleef.
o De
biodiversiteit verandert duidelijk. Talrijke soorten zoals libellen, mieren
en vlinders uit de warmere streken schuiven op naar het noorden. Boomsoorten
zoals de beuk en de eik zullen in de loop van deze eeuw geleidelijk uit
België verdwijnen.
o In
de jaren negentig zijn in België de emissies van alle broeikasgassen samen
met 2,8% gestegen. Vlaanderen is verantwoordelijk voor meer dan de helft van
de CO2 emissies in België, door zijn economische structuur en
ontwikkeling, en zijn hoger bevolkingsaantal.
3. OVERLEVEN IN EEN NIEUW KLIMAAT
aanpassingsstrategieën
Uit de hierboven
besproken indicatoren blijkt duidelijk dat de volgende decennia onvermijdelijk
zullen leiden naar ernstige klimaatveranderingen en dat zij voor het overgrote
deel het gevolg zijn van het industrieel leefpatroon. Zelfs indien de mensheid
bereid gevonden zal worden om een drastische gedragsverandering door te
voeren, zal het niet meer mogelijk zijn deze ontwikkelingen te stoppen.
Volgens het IPCC (Intergovernmental Panel on Climat Change) van de UNO, zou de
CO2-uitstoot onmiddellijk met minimaal 60% dienen te worden teruggedraaid.
Bovendien mogen we niet naïef verwachten dat de mensen bereid gevonden zullen
worden om het roer totaal om te gooien. Het huidige leefpatroon is hen
daarvoor wellicht te dierbaar en vanzelfsprekend geworden. Daarom is het hoog
tijd om een internationale samenwerking op gang te zetten waarin
aanpassingsstrategieën worden uitgewerkt die het mogelijk maken op een
menswaardige wijze te kunnen overleven in het nieuwe klimaat. Bij aanpassing
gaat het om maatregelen die door de samenleving worden genomen om de negatieve
gevolgen van klimaatverandering te minimaliseren zonder daarom het leefcomfort
volledig te moeten opgeven. Tot nu toe wordt op nationaal en internationaal
beleidsniveau nog onvoldoende erkend dat aanpassing aan klimaatverandering
belangrijk is. Zonder een intense samenwerking tussen alle landen zullen de
noodzakelijke maatregelen echter onvoldoende en inefficiënt blijven om het
hoofd te kunnen bieden aan de problemen die zich steeds uitdrukkelijker zullen
stellen. De belangrijkste maatregelen gelden het terugdringen van de uitstoot
van broeikasgassen en het ontwikkelen van een minder belastend leefpatroon.
het Kyoto-protocol
Met het
Kyoto-protocol werd een cruciale stap gezet om de uitstoot van
broeikasgassen wereldwijd terug te dringen. Reeds in 1992 ondertekenden 154
landen een Raamverdrag Klimaatverandering van de Verenigde Naties, kortweg het
Klimaatverdrag genoemd. Een eerste concrete uitwerking van het
Klimaatverdrag kwam tot stand in 1997 in een ‘protocol’ (opgesteld in Kyoto,
Japan) waarin specifieke doelstellingen voor de terugdringing van de
broeikasgassen werden vastgelegd. De Europese lidstaten hebben afgesproken te
zorgen dat de uitstoot van broeikasgassen tussen 2008 en 2012 met 8% zal zijn
teruggebracht tot onder het niveau uit 1990. Dit Protocol kan maar in werking
treden als 55 landen het hebben geratificeerd, op voorwaarde dat er
industrielanden bij zijn die samen 55% van de uitstoot vertegenwoordigen. Een
grote tegenvaller was dat president Bush in 2001 eenzijdig het
samenwerkingsakkoord met het protocol heeft opgezegd, alhoewel de Verenigde
Staten voor 36,1% van de uitstoot van CO2 verantwoordelijk zijn. Ook in de
klimaattop van december 2004 bleef Bush in de boosheid volharden en gaf geen
krimp. Maar ondanks dit harde Amerikaanse standpunt, heeft na grote landen als
Canada, China en Japan, ook Rusland in november 2004 het protocol officieel
geratificeerd, zodat het op 16 februari 2005 eindelijk van kracht kon worden.
Het
Kyoto-protocol omvat verschillende economische en technische
beleidsmaatregelen om de reductie van de broeikasgassen mogelijk te maken:
o een
efficiënter gebruik van de energie.
o
investeringen in innovatie en technologie die voor een lagere CO2-uitstoot
zorgen.
o belastingsmaatregelen
op uitstoot van CO2 en/of op het gebruik van energie.
o uitstoothandel
waardoor mogelijk wordt dat landen met grotere uitstoot ‘schone lucht’ of
uitstootrechten kopen bij andere landen die overschot hebben in hun
uitstootgedrag (door minder gebruik, door een groot bosbestand, enzovoort)
o een
verbod op bepaalde producten die erg schadelijk zijn voor het milieu, zoals
drijfgassen (CFK’s), auto’s met hoge uitstoot, enzovoort.
Toch is men
ervan overtuigd dat dit pakket maatregelen niet toereikend zal zijn om het
proces van klimaatverandering of de temperatuutrend te keren. Er moet bij de
mensen zelf een fundamentele mentaliteitswijziging tot stand komen die het
mogelijk maakt het leefpatroon kwalitatief om te buigen. Indien de mensen zelf
niet anders willen leven, zullen de beleidsmaatregelen inefficiënt blijven.
De burgers moeten bereid zijn om anders te wonen, zuiniger om te springen met
water en electriciteit, andere vormen van vervoer te gebruiken, enzovoort.
ecologische
voetafdruk
Dat er een
ander leefpatroon noodzakelijk is, wordt nog maar eens bewezen door het 2004
Living Planet Report
van het
WWF (World
Wide Fund For Nature). Daarin wordt met nadruk gesteld dat de mensheid vandaag
een te grote ecologische voetafdruk heeft. Onder deze term verstaat men
de druk die de mens legt op het ecologisch systeem van de aarde door de
consumptie van de hernieuwbare natuurlijke bronnen. We leven op te grote voet.
In 1985 stemde de ecologische voetafdruk over de hele wereld genomen overeen
met de bruikbare capaciteit van de aarde. In 2001 is de ecologische voetafdruk
echter gestegen van 1 tot boven de 1,2 zodat we vandaag meer dan 20% te veel
verbruiken om de aarde toe te laten zichzelf te kunnen herstellen. De
uitputtingsslag is begonnen. In Noord-Amerika bedraagt die voetafdruk
(oppervlakte/aantal inwoners) 9.2, in West-Europa 5.1, in België 4.9, in
Nederland 4.7. Het stemt tot nadenken. Deze ecologische voetprint heeft een
sterke weerslag op de klimaatverandering, omdat deze voor het grootste deel is
samengesteld uit de verbruikte energie. Zo is in België de voetafdruk voor 2.6
samengesteld uit energieverbruik en 1.9 uit voeding, vezel- en houtverbruik.
Een te grote ecologische voetafdruk vermindert de ecologische capaciteit van
de aarde om zich te herstellen. Uit de bovenstaande indicatoren voor
klimaatverandering is nochtans duidelijk gebleken hoe belangrijk de
ecologische herstelcapaciteit van de aarde is om de broeikasgassen in de
atmosfeer te stabiliseren. Er dringt zich dus een nieuw en ecologisch
verantwoord leefpatroon op.
Tot slot
Zowel
beleidsmakers als burgers moeten zich intens bewust worden van deze
problematiek. Zoals tijdens de crisis rond de kernbommen in de jaren tachtig
wordt het vandaag weer duidelijk dat de toekomst van onze aarde op het spel
staat als we niet tot een wereldwijde samenwerking komen. Maar het is niet
alleen een kwestie van politiek. Ook de burgers moeten in hun eigen
levenssfeer bereid zijn iets aan het probleem te doen. Wanneer alle mensen
(zeker in het Westen) een kleine inspanning willen leveren om hun ecologische
voetafdruk te verminderen, blijft onze aarde wellicht leefbaar. En dat gaat
het dikwijls om eenvoudige dingen: een lampje minder branden, de auto eens in
de garage laten, wat minder water verspillen, afval degelijk scheiden, noem
maar op. Ieder vindt wel een eigen bijdrage. Misschien kunnen we dan wat beter
en zonder schuldcomplexen genieten van het warmere klimaat.
Appendix deel 3
enkele links
www.klimaatverandering.nl/
{www.environment.fgov.be}
{http://www.espace-project.org/adaptationdu.htm}
www.vmm.be/mira
http://reports.eea.eu.int/climate_report_2_2004
terug naar lijst
Deze tekst is een samenvatting van de lezing
die ik hield voor OKRA-Akademie te Sint-Niklaas op 22/02/2007
De hedendaagse westerse samenleving wordt gekenmerkt door een
grote verscheidenheid van levensbeschouwingen en door een multi-etnische
samenstelling van de bevolking. Het pluralisme is een levensgrote uitdaging voor
de democratische samenleving. Toch worden we sterk geconfronteerd met vele
vormen van verrechtsing, onverdraagzaamheid en fundamentalisme. Pluralisme is
een waagstuk, maar we moeten het risico durven lopen om onze toekomst een open
en menswaardige inhoud te geven.
1. een kleine voorgeschiedenis van
het pluralisme
· De
eerste kiemen van het pluralisme liggen in de Griekse filosofie bij Pythagoras
(582-496 v. Chr.) en Demokritos (460-370 v. Chr.). Zij reageerden sterk tegen de
opvattingen van het monisme (de wereld is één, ondeelbaar en onveranderlijk).
Vooral Empedocles (492-432 v. Chr.) propageerde het plura-lisme (de
werkelijkheid als mengeling van vier elementen: water, vuur, aarde, lucht). Op
politiek vlak verdedigde hij het pluralisme als basis van de democratie. Maar
Plato (428-347 v. Chr.) keerde radicaal terug naar het monisme: de waarheid is
één en de staat moet van bovenuit worden bestuurd (liefst door filosofen).
Onder zijn grote invloed verdwenen de aanzetten tot pluralisme geleidelijk uit
het Griekse denken. Slechts hier en daar werd er nog naar verwezen, zoals bij
de cynici en de sceptici en bij Epicurus en de Stoa. Ook in het latere Rome
kreeg het pluralisme weinig aandacht.
·
Vanaf 313 leidde de opkomst van het Christendom als staatsgodsdienst ernaar dat
alle goden van de andere religies werden weggeveegd omwille van een strikt
monotheïsme. De hele middeleeuwen door was er geen plaats voor pluralisme, al
bleven er toch enkele ideeën van leven, zoals bij Roger Bacon (1214-1292) en
William van Ockham (1280-1347).
·
Op enkele sporadische uitzonderingen na, moeten de eerste wortels van het
hedendaagse pluralisme gezocht worden in de opkomst van het humanisme in
de 15de eeuw. Toen ontwikkelde zich in Europa geleidelijk een
traditie van verdraagzaamheid. Figuren als Erasmus (1466-1536) en Montaigne
(1533-1592) zijn de sterkste getuigen van de opkomende bewegingen.
· In
de tweede helft van de 16de eeuw kwam er de doorbraak van het
protestantisme. Geleidelijk aan werd Europa door felle godsdienstoorlogen
verscheurd in twee kampen. In 1555 werd door de godsdienstvrede van Augsburg
bepaald dat een vorst die in een gebied het politieke gezag uitoefende mocht
bepalen welke religie daar werd opgelegd. (‘cuius regio, illius et religio). Zo
konden in Europa de twee belijdenissen (katholicisme en protestantisme)
grotendeels in vrede leven. Het was een moeizaam proces met vallen en opstaan,
zoals bij de Bartholomeusnacht (1572) en de strijd van Willem de Zwijger (+
1584).
· Meer
dan honderd jaar later was John Locke (1632-1704) de belangrijkste voorvechter
van de filoso-fische idee van tolerantie in zijn beroemde Brief over
tolerantie (1704) waarin hij pleitte voor een ruimte van vrijheid voor het
individu en groepen om het eigen bestaan gestalte te kunnen geven volgens eigen
inzichten en religieuze overtuigingen. Toch steunde Lockes opvatting over
tolerantie nog niet op de positieve rechtenvan het individu, hij legde de
klemtoon op de grenzen waarmee indivi-duen en instellingen rekening
dienen te houden wanneer zij met elkaar willen of moeten samenleven.
· Immanuel
Kant (1724-1804 legde de klemtoon vooral op de vrijheid van het individu dat
vanuit zijn verlichte rede kritisch en autonoom kon beslissen over de invulling
van zijn eigen leven. Dit zijn de eerste sporen van een inhoudelijk
criterium van het pluralisme: ieder mens heeft als individu het positieve recht
zichzelf te zijn op alle vlakken van zijn leven (privé, religieus, publiek
leven).
· Toch
is de geschiedenis van de 19de en 20ste eeuw geen
pluralistisch paradijs geworden. Integendeel, de opkomst van de nationale staten
heeft veel tegenstellingen teweeggebracht met weinig wederzijds begrip. Vandaag
stelt vooral de confrontatie met de Islam stelt levensgrote uitdagingen. Daarom
is vandaag dringend nood aan een actief pluralisme (open gesprek en
uitwisseling).
2. de filosofie van het pluralisme
·
veelheid en
verscheidenheid:
pluralisme is een kwestie van omgaan met veelheid
en verscheidenheid. De veelheid wordt makkelijk ingepast in het keurslijf van
het eigen gelijk. Omgaan met veelheid vergt permanente openheid en voorzichtige
toenadering. Pluralisme is allereerst de erkenning van diversiteit. Onze
geschiedenis is één lange ontkenning van het ‘andere’, een geschiedenis van
aanpassing en inpassing van het ‘andere’ in het eigen beeld.
·
context van erkenning:
pluralisme is een differentiestructuur in denken
en handelen, gebaseerd op het inzicht dat de dingen in wezen niet tot hetzelfde
herleid kunnen worden. Het centrale principe is de acceptatie van het andere,
niet in onderschikking, maar in gelijkwaardigheid. Zulke erkenning van
verscheidenheid is echter meer dan tolerantie. Tolerantie is een vorm van
minimalisme. Het is een eerste stap in een proces van erkenning, maar blijft
steken binnen de grenzen van het eigen gelijk. Pluralisme gaat verder dan
tolerantie. Het steunt op openheid en dialoog. Men erkent zelf niet te beschikt
over de totale waarheid en men wil het eigen standpunt voortdurend bijsturen
door samen spreken en handelen met anderen.
·
te mooi om waar te
zijn?
Is pluralisme alleen maar utopisch? Je kan niet ontkennen dat er
vandaag spanningen bestaan, maar zijn de negatieve reacties niet een gevolg van
een gebrek aan inzicht of (wederzijdse) kennis, van eigen onmacht of zelfs van
eigen onwil? Je zou het de traditionele, conservatieve reactie op grenzen
kunnen noemen. Zoals de Braziliaanse pedagoog Paulo Freire zegt is het
bewustzijn van deze mensen bezet door de tirannie van de vanzelfsprekendheid
en hebben ze het verleerd open te denken of te spreken.
·
grenzen overschrijden:
Er is ook een progressieve reactie op grenzen mogelijk.
Grenzen worden dan ervaren als uitdagingen die het leven perspectief bieden. De
fundamentele houding is nu een houding van overschrijding. Paulo
Freire spreekt hier van een problematiserende
houding, het in vraag stellen van de eigen beperktheid, van de eigen
grenzen. Problematiseren is het aangaan van de dialoog met wat zich aanbiedt aan
de andere kant van de grens. Dat vergt de bereidheid om het andere toe te
laten, om ermee in dialoog te gaan, zelfs om toegevingen te doen die het eigen
leefpatroon radicaal veranderen.
3. dimensies in het pluralisme
Bij pluralisme ligt de norm bij de menselijke
rede. Alles moet rationeel worden beoordeeld en kritisch onderzocht. In
onderlinge samenspraak kunnen mensen dan op basis van een open maatschappelijk
debat het pluralisme beleven op vier dimensies van hun leven.
·
waardepluralisme:
Het waardepluralisme situeert zich op het
microniveau van individuele beslissingen. Het betekent dat mensen hun eigen
leven (zowel als individu dan als sociaal wezen) zodanig kunnen organiseren dat
ze er zich gelukkig en goed bij voelen.
·
cultureel pluralisme:
Naast het microniveau van individuele
beslissingen is er het sociaal-culturele terrein (mesoniveau) waarin hij met
anderen zijn cultuur, zijn meningen en (geloofs)overtuigingen kan delen en
publiek ter sprake brengen. Cultureel pluralisme veronderstelt wederzijdse
openheid, discussie, samenwerking en interactie. Dat zou de sociale cohesie
sterk kunnen bevorderen.
·
levensbeschouwelijk en
religieus pluralisme:
Cultuur hangt ook nauw samen met
levensbeschouwing of godsdienst. We moeten er durven van uitgaan dat niemand de
volledige waarheid in pacht heeft en dus in relatie met anderen zich kan
verrijken, ook in levensbeschouwing en religie. Zo worden vandaag heel wat
inspanningen geleverd voor het realiseren van een interreligieuze dialoog en
gesprekken tussen humanisme en godsdienst.
·
politiek pluralisme:
Pluralisme hoort niet alleen thuis op het
individuele en het sociaal-culturele niveau, maar ook op het brede niveau van de
hele samenleving (macroniveau). Hier gaat het over politieke opties die de
contouren bepalen van de inrichting van de samenleving als geheel. Politici
moeten het eens worden over een humaan minimum waarover niet
onderhandeld kan worden, tenzij om het kwalitatief te verbeteren, zoals vandaag
uitgedrukt in het Charter van de Mensenrechten
4. elementen van een strategie
Er bestaat vandaag nog geen duidelijk omlijnde strategie voor de
opbouw van een pluralistische samenleving. Voorlopig kunnen we slechts wijzen
op enkele aanzetten die geleidelijk aan versterkt moeten worden.
· Een
van de belangrijkste aanzetten bestaat in het verstoren van de
vanzelfsprekendheden waarmee de indifferente
opvattingen, gedragingen en structuren (zuilen) zich in stand houden.
· Een
goede strategie heeft zijn uitgangspunt niet in theoretische discussies of
abstracte ideologiekritiek, maar in de concrete praxis zelf, in de dagelijkse
leefwereld.
· Indifferentie
is meestal hiërarchisch gestructureerd, omdat alles onder één en dezelfde noemer
wordt gebracht. Differentie daarentegen is horizontaal en steunt op een
netwerkstructuur, waarin mensen en groepen elkaar gelijkwaardig benaderen en
ondersteunen.
· De
grootste valkuil van het pluralisme ligt in de ‘overhaaste verzoening’
(Adorno) die alle
verschillen wegvaagt zonder ze in hun eigenheid te hebben erkend. Pluralisme
kiest voor een dialoogstrategie die zich richt op een systeem van leven en
samenleven waarin de verscheidenheid centraal staat als basis van wederzijdse
verrijking en samenwerking. Multiculturele (en multireligieuze)
dialoog wordt dan interculturele (en interreligieuze) dialoog.
· Het
centrale element tot integratie en toenadering tussen groepen burgers ligt
nadrukkelijk in wat hen bindt of in wat zij beschouwen als gezamenlijke
uitgangspunten voor het samenleven. We moeten ons samenleven leren zien als een
taak van gedeeld burgerschap (shared citizenship),
· De
opbouw van een pluralistische samenleving is een langzaam proces dat slechts
stapsgewijze gerealiseerd kan worden. Zoals filosoof Karl Popper het omschreef:
als een stapsgewijze sociale bouwkunde (piecemeal social engeneering).
Pluralisme is bijgevolg ook nooit af, maar de geleidelijke opbouw ervan is het
bewijs dat de democratie zichzelf serieus neemt.
terug naar lijst
Het is zover. Op 26 december 2002 werd naar alle
waarschijnlijkheid de eerste kloonbaby, met de symbolische naam Eve, geboren. Het bedrijf Clonaïd (onder leiding van de Franse wetenschapster Brigitte
Boisselier) heeft bekend gemaakt dat het er als eerste in geslaagd is een kloon ter
wereld te zetten. Eve zou genetisch identiek zijn met haar 31-jarige moeder. Er zijn nog
geen sluitende wetenschappelijke bewijzen geleverd over de genetische identiteit, maar
volgens Clonaïd zou dit binnenkort gebeuren. Voorlopig verkiezen de ouders omwille
van de privacy elke publiciteit te vermijden.
Ook de omstreden Italiaanse arts Severiono Atinori
, die tot hiertoe altijd beweerd had, de eerste te zullen zijn, heeft zijn twijfels of
Clonaïd over voldoende technologische middelen beschikt om echt te kunnen klonen.
Op 16 februari 2003 heeft hij de geboorte van een kloonbaby in China
bekendgemaakt. Reeds jaren geleden baarde hij veel opzien toen hij
een 62-jarige vrouw hielp voor het krijgen van een kind. Hij werkt met een kloontechniek
die nauw aansluit bij techniek die gebruikt werd bij het klonen van het schaap
Dolly.
Er is uiteraard veel verzet tegen dit project in de westerse
wereld. Bovendien is het reproductief klonen van mensen in heel wat landen bij wet
verboden. Maar Clonaïd en Atinori werken in het geheim aan hun project
(misschien zelfs op een schip buiten de territoriale wateren). Ook Antinori's
collega Panos Zavos (Amerikaan met Griekse roots) kondigde aan dat hij binnenkort samen
met Antinori voor een gekloonde baby zou zorgen.
CHRONOLOGIE van het KLONEREN 5
juni 1996: Dolly, het eerste kloonschaap, wordt geboren in het Roslin-instituut in
Schotland.
4 maart 1997: de VS verbieden kloononderzoek bij mensen.
juli 1997: PPL Therapeutics meldt de geboorte van Polly en vier
andere lammeren (verrijkt met menselijke genen).
11 oktober 1997: De Raad van Europa verbiedt het klonen van mensen.
13 april 1998: Dolly werpt haar eerste lammetje, Bonnie.
22 juli 1998: in Hawaii werden drie generaties muizen gekloond uit
volwassen cellen.
2001: Advanced Cell Technology (USA) kondigt aan dat het uit menselijke
huidcellen drie embryo's heeft gekloond.
Alle
embryo's sterven na enkele dagen.
22 december 2001: aan de universiteit van Texas komt een eerste
kloonkatje ter wereld.
4 januari 2002: Het Roslininstituut meldt dat Dolly reumaverschijnselen
vertoont (voortijdige veroudering?).
februari 2002: Clonaid kondigt aan dat vijf vrouwen zwanger zijn van een
kloonkind.
24 april 2002: Antinori kondigt aan dat drie vrouwen een kloonkind
verwachten.
27 december 2002: Clonaid kondigt de geboorte aan van het eerste
kloonkind, een meisje, maar geeft geen bewijzen.
4 januari 2003: Clonaid meldt de geboorte van een tweede kloonkind, weer
zonder bewijs. En spreekt voor binnenkort
over een derde kloonbaby.
1 februari 2003: Matilda, het eerste Australische kloonschaap, sterft in
onopgehelderde omstandigheden.
14 februari 2003: Dolly wordt gedood nadat een ongeneeslijke longziekte
werd vastgesteld.
16 februari 2003: Antinori maakt de geboorte bekend van een Chinese
kloonbaby. Een publicatie in een vakblad zou
volgen.
18 februari 2003: Clonaid meldt de geboorte van een vierde en vijfde
'kloonbaby'.
|
We staan ongetwijfeld voor nieuwe tijden. Van de ethici wordt dringend
verwacht dat zij de problematiek fundamenteel aanpakken. Het heeft geen zin
meer om zich eenzijdig of radicaal negatief op te stellen door steeds maar
opnieuw te beklemtonen dat kloneren niet mag, dat het niet menswaardig is. Het
wordt hoog tijd een degelijk instrumentarium uit te bouwen om deze
problematiek op haar menswaardigheid te kunnen evalueren. Naarmate de
wetenschap en de technologie hun huidige mogelijkheden concreet actualiseren
zal de mensheid in staat (en bereid) moeten zijn op zinnige wijze om te gaan
met de feitelijke ontwikkelingen. De vraag is niet langer hoe we deze
toestanden kunnen vermijden - want dat kan niet meer -, de vraag is hoe we er
zullen mee omgaan. Dat het om een uiterst delicaat en gevoelig probleem gaat,
zal niemand betwijfelen. Maar dat de technologie ons op een nieuw breekpunt in
de menselijke geschiedenis heeft gebracht, kan ook niet meer worden ontkend.
Daarom is een ethische herbezinning over onze waarden en de middelen om die te
realiseren van allerhoogste belang. Bovendien wordt het ook hoogdringend
een juridische regelgeving uit te werken die de kloonkinderen voldoende
rechten geeft om als volwaardig mens te kunnen ontwikkelen binnen de
(gezins)verbanden waarin het geboren wordt. (15/05/03)
terug
naar lijst
Van 31 augustus
tot 8 september 2001 werd in het Zuid-Afrikaanse Durban de VN-Conferentie tegen het
racisme gehouden.
"De bedoeling is
wereldwijd een grotere bewustwording te scheppen over de gesel van het racisme...Ze zou
moeten leiden tot doorslaggevende actie op nationaal, regionaal en internationaal niveau
om diegenen te helpen die dagelijks lijden onder racisme en racistische
discriminatie." |
Deze passage uit de aankondiging van de
conferentie had ongetwijfeld een bemoedigende bedoeling, maar de besprekingen verliepen
uiterst moeizaam en men is slechts met veel inspanningen tot een zwak slotakkoord kunnen
komen. Dat had vooral te maken met twee struikelblokken:
° de Arabische landen streefden
ernaar in het slotducument zionisme gelijk te stellen met racisme en Israël van genocide
te beschuldigen. De EU wilde daar niet van weten omdat volgens haar de
conferentie een karakter moest hebben en zich niet kon toespitsen op een lokaal probleem
dat bovendien door de EU gezien wordt als een politek probleem. De VS heeft om
dezelfde reden niet haar minister van Buitenlandse Zaken Powell gestuurd, maar een
delegatie van lagere rang. Op 3 September heeft deze delegatie samen met Israël de
conferentie verlaten, omdat de Arabische landen bleven aandringen op de veroordeling van
Israël.
°een aantal Afrikaanse landen vroegen dat er
compensatie zou betaald worden voor de slavernij, de slavenhandel en het kolonialisme. Ze
werden daarin gesteund door b.v. China, Cuba, Irak, Iran en enkele Latijns-Amerikaanse
landen. Naast deze eis tot een fonds voor herstelbetaling hadden de Afrikaanse
landen nog andere eisen, zoals onder meer: explicieten excuses voor het
wegvoeren van miljoenen mensen beginnend in de zestiende eeuw, het kwijtschelden van alle
schulden van Afrikaanse landen en een betere toegang tot Europese markten voor Afrikaanse
producten. Ze wilden ook een veroordeling van de transatlantiche slavenhandel als een
'misdaad tegen de menselijkheid'. De Europese gewezen koloniale mogendheden en de VS
wilden wel hun spijt betuigen over de gruwel van de slavernij en de fouten uit het
koloniaal verleden (een soort moreeel eerherstel) , maar wilden niet horen van financiële
compensaties (geen herstelbetaling). In dit verband stelt zich bovendien het probleem dat
er vandaag in twee Afrikaanse landen (Sudan en Mauretanië) nog openlijk slavernij. De
slaven zijn zwarten, de slavenhouders behoren tot de gearabiseerde islamitische elite. De
humanitaire ngo Human Rights Watch pleite wel voor een systeem van compensatie aan
bevolkingsgroepen die vandaag nog rechtstreeks lijden onder de gevolgen van slavernij en
kolonialisme. De ngo gaf wel toe dat zulke compensaties als een tweesnijdend zwaard kunnen
werken. De fundamentele vraag is aan wie de compensaties gegeven moeten worden (het
nageslacht van de slaven? de staten waarin slaverenij bestaan heeft?), in hoeverre andere
factoren oorzaak zijn van het lijden, zoals het despotisch en niet-verlicht bewind van de
nationale leiders. De delegatie van de EU heeft getracht een bemiddelende rol te
spelen zowel op het vlak van kolonialisme als van racisme, maar het was geen
makkelijke klus.
SLOTVERKLARING
EN ACTIEPROGRAMMA |
Uiteindelijk is er toch een akkoord uit de bus gekomen, zij het dat het
een erg pover compromis is geworden. In de slotverklaring wordt de slavernij
een misdaad tegen de menselijkheid genoemd en bevat de beloften om racisme,
rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en verwante intolerantie te bestrijden. In een een
actieprogramma worden manieren beschreven om dit te doen. Zo gaat bijvoorbeeld de EU ter
compensaltie van de slevernij steun verlenen aan Afrika die zal bestaan uit
schuldenkwijtschelding en ontwikkelingssamenwerking. Er is echter geen sprake van
herstelbetaling. In verband met het grote knelpunt rond het Midden-Oosten spreekt
de tekst over "het lot van het Palestijnse volk onder buitenlandse bezetting"en
erkent "het onvervreemdbare zelbeschikkings recht van het Palestijnse volk en het
recht op de vestiging van een onafhankelijke staat. Over het zionisme wordt gezwegen. Wel
wordt het recht op veiligheid van alle landen in de regio erkend, met inbegrip van
Israël, plus het recht van "de vluchtelingen om vrijwillig, waardig en zonder risico
naar hun huizen en bezittingen terug te keren".
De documenten hebben geen wettelijke status. |
Uiteindelijk is het compromis erg pover. De
Afrikaanse staten vinden dat ze veel te weinig bereikt hebben. Ze hebben eigenlijk hard
moeten vechten voor het minimum dat ze wilden bereiken. Bovendien zijn er voor het Westen
geen bindende passages, alleen maar intenties. Ook de veroordeling van Israël is uit de
teskt verdwenen. Canada en Australië hebben zich van het gedeelte van de slotverklaring
over het Midden-Oosten gedistanciëerd omdat ze vinden dat de huidige tekst
een indirecte veroordeling van Israël inhoudt. Ook de Arabische landen zijn ontevreden
omdat de verklaring niet hard genoeg is tegen Israël.
We kunnen alleen maar hopen dat deze Conferentie
ondanks de hevige tegenstellingen toch een belangrijke impuls kan
betekenen om het racisme sterk te bestrijden en te verminderen. (10/09/01)
*** ** NGO-forum in Durban |
In de rand van deze conferentie hielden de NGO's in
Durban een forum rond hetzelfde thema (31aug.-2sept.). Er waren niet minder dan 3000 NGO's
vertegenwoordigd. Spijtig is dat dit forum geëindigd is in de grootste chaos. Er was veel
herrie rond het slotdocument, waarin de klemtoon kwam te liggen op de aanval op Israël.
Amnesty International en Human Rights Watch namen afstand van het document omdat het veel
te chaotisch is en een 'taal van de haat' bevordert. Toch beweert Reed Brody van HRW dat
er veel goede zaken in de tekst staan, bijvoorbeeld over het lot van de dalits (de
'onaanraakbaren' in India), over discriminatie wegens seksuele voorkeur, over compensatie
voor de slachtoffers van slavernij en racisme. Het probleem met deze herrie is dat de
geloofwaardigheid van de NGO's sterk aangetast wordt, zeker in politieke kringen. De
slotteskt van het forum wordt wellicht door de conferentie nu volledig opzijgelegd.
(03/09/01) ***** |
terug
naar lijst
|