Bloedsomloop
Omhoog Bloedsomloop antw Hart: afbeeldingen

 

Hart en bloedsomloopstelsel

Cardiovasculair stelsel

 
 

  • Wens je eens een PowerPoint i.v.m. het bloed te vinden?
    Ga dan naar Google, geavanceerd zoeken, bestandsformaat: Microsoft PowerPoint.
    Dan krijg je in je zoekresultaten enkel ppt-presentaties. Probeer volgende trefwoorden eens: hart, bloedvaten, bloedsomloop, heart, circulation.

 

Voor 1°-jaars studenten verpleegkunde.

Voor 2°-jaars studenten verpleegkunde.

 

  1. Waar of vals

    De bloedsomloop is een open transportsysteem.

     

    Een volwassen persoon heeft 10 tot 12 liter bloed.

     

    De coronairen ontspringen in het linker ventrikel.

     

    De buitenste laag van de wand van een bloedvat heet de adventitia.

     

    Erytrocyten komen meer dan 1000 keer meer voor dan leucocyten.

     

    In een arterie verhinderen de kleppen dat het bloed terugstroomt.

     

    Het meervoud van arterie is atria.

     

    De taak van RBC bestaat voornamelijk uit het vervoer van CO2

     

    Zuurstofrijk bloed is helderrood.

     

    Trombocyten komen het minst voor,qua aantal, in ons bloed.

     

    Leucocyten kunnen uit de bloedbaan treden.

     

    De mitralisklep ligt tussen het rechter atrium en het rechter ventrikel.

     

    Het bloed stroomt in de venen naar de voeten toe.

     

    De aders zijn meer elastisch dan de slagaders.

     

    Arteriën zijn voorkamers.

     

    De vena cava superior bevat zuurstofrijk bloed.

     

    De linker harthelft bevat O2-rijk bloed.

     

    Het transport va CO2 gebeurt voor een groot gedeelte door binding met hemoglobine.

     

    Een volwassen RBC is kernloos en heeft een diameter van 7 micron en leeft +- 120 dagen.

     

    Witte bloedcellen, bacteriën en vervallen weefsel vormen samen etter (pus).

     

    De ateriae pulmonales bevatten zuurstofrijk bloed.

     

    In de arteriën bevinden zich kleppen.

     

    Bij ziekte slaat het hart iets trager dan normaal.

     

    Arteriën voeren het bloed naar het hart toe.

     

    Bij een baby slaat het hart iets trager dan bij een volwassene.

     

    De arteria gastrica, de arteria hepatica en de arteria lienalis komen rechtstreeks uit de aorta abdominalis

     

     arteriae renales komen rechtstreeks uit de aorta descendens.

     

    Polynucleairen (granulocyten: neutrofielen, eosinofielen, basofielen) en mononucleairen (agranulocyten: monocyten en lymfocyten) behoren allen tot de leucocyten.

     
    Bij de aanmaak van rode bloedcellen is ijzer, vitamine B12 en foliumzuur van belang.  
  2. Geef de naam en de functie van de bloedcellen.  Noteer ook de normaalwaarde.

  3. Wat hebben cellen nodig ten behoeve van hun celmetabolisme (anabolische en katabolische processen) als input?

  4. Wat produceren cellen als gevolg van hun celmetabolisme als output?

  5. Wat betekent Hct (=hematocriet)?  Wat is de normaalwaarde van de hematocriet.

  6. Wat betekent de prefix hema?

  7. Een bejaarde patiënte komt "uitgedroogd" binnen op de spoedafdeling t.g.v. een tekort aan vochtinname.  Zal de hematocriet verhoogd of verlaagd zijn?  Geef ook aan waarom? Bespreek ook de waarde van de hematocriet bij deze dame.

  8. Wat betekent hemoglobine?  Wat is de normaalwaarde van de hemoglobine.

  9. Hoe drukt men de het hemoglobinegehalte van het bloed uit? Wat betekent de prefix hemo?

  10. Leg uit: bloedplasma en cytoplasma.

  11. Leg uit: serum.

  12. Wat is het verschil tussen serum en plasma.

  13. Geef 5 woorden die eindigen op cyt.

  14. Wat betekent ery, leuko, trombo, lipo en myo?

  15. Wat geeft de rode kleur aan de rode bloedcel?

  16. Waar worden bloedcellen aangemaakt?

  17. monocyten en lymfocyten) behoren allen tot de leucocyten.

  18. Vul aan: CO2 is een stof die vrijkomt bij ............................................. (om energie te leveren) in de cellen.

  19. Leg taalkundig uit: fagocyteren.

  20. Leg uit: algemene en specifieke afweer.

  21. Leg taalkundig uit: antigeen

  22. Leg uit: hemostase en homeostase

  23. Geef 2 woorden die beginnen met hemo en leg de termen taalkundig uit.

  24. Geef de samenstelling van het bloedplasma.

  25. Geef een ander woord voor: de borstkas, de ruimte in de borstkas tussen de longen en het middenrif.

  26. Geef en bespreek de functie van het bloed?

  27. Hoe komt het dat het bloed in onze bloedvaten voortdurend stroomt?

  28. Teken de kleine bloedsomloop.

  29. Hoe noemt men de ruimte tussen de longen?

  30. Wat betekent de prefix medi-?

  31. Leg taalkundig uit. retrosternaal diafragma.

  32. Geef 2 woorden die beginnen met endo.

  33. Bespreek de samenstelling van de wand van het hart.  Geef steeds aan uit welk weefsel elke laag bestaat.

  34. Geef een andere term voor kamer, hartzakje en voorkamer.

  35. Wat is het meervoud van atrium?

  36. Hoe noemt men de wand tussen de linker en de rechter harthelft?

  37. Wat betekent endo, myo, epi en peri?

  38. Hoe zijn li en re atrium van elkaar gescheiden?

  39. Hoe zijn li atrium en li ventrikel van elkaar gescheiden?

  40. Teken de grote en de kleine bloedsomloop in één tekening,
    gebruik hierbij 2 kleuren, noteer de betekenis van de kleuren,
    noteer ook de namen van de bloedvaten (medische en Nederlandse naam) die vertrekken en toekomen in het hart,
    duid ook de richting van het bloed aan,
    situeer en noteer tenslotte de naam van 4 kleppen.

  41. Geef een ander woord voor: ader en slagader.

  42. Waar ligt de pulmonalisklep?

  43. Waar ligt de aortaklep?

  44. Geef de naam en bespreek de functie van de coronairen.

  45. Waar ontspringen de coronairen?

  46. Waar mondt de grootste kransader uit?

  47. Vul aan: Wanneer de atria samentrekken zijn de ventrikels in …………………….. en zijn de kleppen tussen atria en ventrikels ……………. en de kleppen tussen de ventrikels en de arteriën …………………………

  48. Vul aan: Wanneer de ventrikels samentrekken zijn de atria in …………………….. ,de atria vullen zich met …………….., de kleppen tussen atria en ventrikels ……………. en de kleppen tussen de ventrikels en de arteriën …………………………

  49. Leg uit: diastole, systole.

  50. Wat is onze gemiddelde hartfrequentie?

  51. Wat is ons gemiddeld hartminuutvolume?

  52. Geef een synoniem voor hartminuutvolume.

  53. Leg taalkundig uit: tachycardie en bradycardie

  54. Leg taalkundig uit: myocard, intracardiaal

  55. Teken het hart en de prikkelgeleiding.  Benoem de onderdelen.  Welk onderzoek controleert de geleiding van het hart?

  56. Welke hartkamer heeft de grootste spierwand en waarom?

  57. Geef een ander woord voor pacemaker.

  58. Wat is een externe pacemaker

  59. Welke knoop bevindt zich in het rechter atrium.

  60. Geef de Nederlandse term voor vena cava superior en aorta

  61. Geef de Nederlandse term voor contractie

  62. Waar ligt de AV-knoop?

  63. Via welke bundel gaat de hartprikkel van de AV-knoop naar de ventrikels?

  64. Waar ligt de bundel van His?

  65. In welke takken splitst de bundel van His?

  66. Waar eindigen de bundeltakken?

  67. Vul aan. Als de prikkel ter hoogte van de ………………………………….. komt wordt het myocard ter hoogte van de ventrikels gestimuleerd tot samentrekken.

  68. Hoe noemt men het onderzoek dat ritme en geleidingsstoornissen opspoort?

  69. Wat zijn arteriolen, capillairen?

  70. Welke bloedvaten hebben een zeer dunnen wand en kunnen gemakkelijk kleine stoffen doorlaten? Hoe noemt men dit proces?

  71. Vul aan. In de grote bloedsomloop is het bloed van de arteriën ………………… in de kleine bloedsomloop is het bloed van de arteriën …………………….
    Hoe dichter de arterie bij het hart ligt hoe dikker de …………… ontwikkeld is.
    De grote bloedsomloop begint vanuit .....................................

  72. Uit welke lagen is de wand van een slagader opgebouwd?

  73. Wat is de rol van kleppen t.h.v. de aders?

  74. Hoe geraakt het bloed uit onze voeten terug naar het hart?
    dankzij de werking van de spieren, dankzij een klepsysteem

  75. Waarom is het terugstomen van het bloed van de voeten naar het hart moeilijker bij patiënten die in bed moeten blijven?

  76. Welke bloedvaten hebben een zeer dunnen wand en kunnen gemakkelijk kleine stoffen doorlaten?

  77. Wat wordt er uitgewisseld ter hoogte van de capillairen en de extracellulaire ruimte?

  78. Hoe noemt men het de bloedsomloop tussen longen en hart?

  79. Hoe noemt men het de bloedsomloop tussen hart en alle weefsels?

  80. Hoe noemt men de druk die door het bloed op de bloedvatenwand wordt uitgeoefend?

  81. In welke hartkamer komt al het aderlijke bloed terecht?

  82. Van waar en naar waar loopt de arteria pulmonalis

  83. Geef het meervoud van arteria pulmonalis en vena pulmonalis

  84. Geef een andere term voor drieslippige ( of driepotige) klep, tweeslippige (of tweepotige) klep, hart

  85. Geef de 5 delen van de aorta.  Geef de medische en de Nederlandse term

  86. Op welk deel van de aorta ontspringen de coronairen?

  87. Op welk deel van de aorta ontspringen de arteriën van hals, hoofd en armen?

  88. Geef de Nederlandse term voor truncus brachiocephalicus.

  89. Waar begint de truncus brachiocephalicus?

  90. Geef de Nederlandse term voor arteria subclavia dextra.

  91. Geef de Nederlandse term voor arteria carotis communis.

  92. Geef de Nederlandse term voor arteriae carotes internae en arteriae carortes externae.

  93. Geef de Nederlandse term voor arteria axillaris en arteria brachialis

  94. Geef een ander woord voor middenrif, borstholte, buikholte, lever, nier, scheenbeen, milt

  95. Geef de Nederlandse term voor arteria carotis, arteria hepatica, arteria renalis, arteria iliaca.

  96. Geef de Nederlandse term voor bifurcatie, descendens en ascendens (L), inferior en superior

  97. Geef de Nederlandse term voor truncus coeliacus, arteria gastrica, arteria hepatica, arteria lienalis, arteria renalis, arteria mesenterica inferior, arteria femoralis, arteria tibialis posterior

  98. Waar monden de vena cava superior en inferior uit?

  99. Bespreek de oorsprong en de samenstelling van het bloed van de vena portae.  Waar stroomt dit bloed heen?

  100. Hoe noemt men het aderstelsel dat gelegen is tussen de darmcapillairen en de levercapillairen?

  101. Geef de Nederlandse term voor arteria vertebralis, arteria subclavia, arteria pulmonalis, truncus coeliacus, arteria mesenterica superior, arteria radialis, vena saphena magna, vena jugularis
    wervelslagader, ondersleutelbeenslagader, longslagader, ingewandsslagader, bovenste darmslagader, spaakbeenslagader, grote oppervlakkige beenader, halsader

  102. Bespreek de histologische structuur van arteriën.

  103. Hoe noemt men de slagader t.h.v. de hals waar je ook de hartfrequentie kan voelen?
    Hoe noemt men de slagader t.h.v. het spaakbeen waar je ook de hartfrequentie kan voelen?
    Hoe noemt men de slagader t.h.v. de opperarm waar je ook de bloeddruk kan meten?

  104. Een functie van milt is het afbreken van oude rode bloedcellen (= erytrocyten). De afgebroken rode bloedcellen geven hun hemoglobine af dat dan tot bilirubine en ijzer wordt omgezet. Naar waar worden deze afvalstoffen vervoert? Hoe noemt men deze weg?

  105. Hoe noemt men het stelsel dat bloed vervoert van de maag (= gaster), de milt (=splen of lien), de darmen, en de pancreas (= alvleesklier) naar de lever?

  106. Een patiënt met hartproblemen moet op aanraden van de cardioloog (hartspecialist; = een internist, geen chirurg) een onderzoek van de coronairen (=kransslagaders) laten uitvoeren. (= coronarografie; cor = hart, grafie = schrijven of optekenen)  Voor dit onderzoek moet men een fijne holle, soepele buis opschuiven in het lichaam tot aan het begin van de coronairen.  Eens deze katheter ter plaatste zit spuit men dan een contraststof in en maakt men foto's.  De dokter heeft beslist om deze procedure via de lies te laten gebeuren.
    Welk bloedvat moet de cardioloog aanprikken om met zijn katheter tot bij de coronairen te kunnen komen?

  107. Geef en benoem de bloedvaten die toekomen en vertrekken uit de lever (= hepar).

  108. In de anamanese van de patiënt staat PTCA. Dit is een percutane transluminale coronaire angioplastie.
    Leg PTCA taalkundig uit.  Is dit een onderzoek of een behandeling?

  109. Hoe noemt men bloedvaten die voedingsstoffen en zuurstof vervoeren in de grote bloedsomloop?

  110. Geef een synoniem voor bloedsomloop.

  111. Is er een verschil tussen de hartfrequentie en de polsslag van een patiënt?

  112. Waar haalt ons bloed zijn voedingsstoffen en zijn zuurstof?

  113. Wat doet ons bloed met de opgehaalde afvalstoffen?

  114. Ik ga 70 minuten fietsen met mijn MTB aan gemiddeld 25 km/uur.  Tijdens het fietsen merkte ik dat ik dieper en sneller ademde dan normaal. Mijn hartslagmeter loopt op een helling van 10%  soms op tot 175 slagen per minuut.
    Bespreek de cardiac output (= hartminuutvolume) op dit moment in vergelijking met normaal.

  115. In de anamnese (= voorgeschiedenis, alles wat je kan vragen aan uw patiënt) van de patiënt staat retrosternale pijn.
    Leg retrosternale pijn taalkundig uit.  Is dit een ziekte of een symptoom?

  116. Heeft een gezonde persoon een pacemaker?

  117. Ik ben professionele wielrenner. Ik met van mijn van mijn trainer op hoogtestage.  De trainer zegt dat er in de bergen minder zuurstof in de lucht zit.  Als ik 3 weken in de bergen zal mijn lichaam zich moeten aanpassen door meer rode bloedcellen aan te maken (om het tekort aan zuurstof in de lucht te compenseren). Wat is er met de hematocriet van deze sporter gebeurt in deze 3 weken?

  118. Geef een andere term voor stollen.

  119. Geef een andere term voor antistollingsmiddel.

  120. Geef het meervoud van anticoagulans.

  121. Ik ga 60 minuten fietsen met mijn MTB aan gemiddeld 26 km/uur.  Bij het fietsen draag ik steeds een korte fietsbroek en handschoenen zonder vingertoppen. Als ik thuis kom ben ik vuil van de modder en zie ik gestold bloed t.h.v. mijn rechter scheenbeen (tibia). 
    Welke cellen spelen een rol in de bloedstolling?
    Indien er, via de modder, ziekteverwekkende micro-organismen mijn lichaam zouden zijn binnengedrongen, zal ik dan ziek worden?
    Welke cellen zorgen ervoor dat de mijn tweelingkuitspier (musculus gastrocnemius) voldoende zuurstof heeft?

  122. De druk op de vaatwanden is de bloeddruk.

    1. Hoe ontstaat de druk in de bloedvaten (RR)?

    2. Geef de normaalwaarde van de druk in jouw bloedvaten.

    3. Geef een andere term voor een verlaagde en een verhoogde bloeddruk.

    4. Geef 2 voorbeelden waarbij hypertensie (tijdelijk) normaal en gezond is.

  123. Bespreek de ligging en de functie van de kransaders.

  124. Een patiënt lijdt aan de ziekte van Kahler (een vorm van beenmergkanker). In een patiëntenbrochure over de ziekte kan hij het volgende lezen:
    "Plasmacellen of plasmocyten zijn een soort witte bloedcellen die normaal een belangrijke rol spelen in onze afweer tegen infecties. Plasmacellen worden ontwikkeld vanuit B-lymfocyten."
    Wat weet je over lymfocyten? Bespreek hun functie volledig.

  125. Hieronder kan je het resultaat van een onderzoek t.h.v. de hals (duplex halsvaten) lezen. Het doel van dit onderzoek (doppler en echo samen is een duplex) is de toestand van de halsslagaders en de stroomsnelheid van het vervoerde bloed nagaan.
    "Bilateraal matig tot forse atheromatose met echter slechts matig stenoserend effect op beide aa carotis internae. Geen visualisatie van de aa vertebrales."
    Wat betekent de prefix bi?
    Wat betekent lateraal?
    Wat betekent bilateraal?
    Wat betekent de suffix -ose (-osis)?
    Wat betekent atheromatose?
    Wat betekent stenose (stenosis)?
    Wat betekent "aa carotis internae"?
    Wat betekent "aa vertebrales"?
    Wat betekent visualisatie?

  126. Een patiënt krijgt postoperatief het geneesmiddel Asaflow® 160 mg (1/d: 1 co om 8 uur) voorgeschreven van zijn arts. In het Compendium op CD-ROM kan ik de bijsluiter opzoeken. Daar lees ik in de rubriek "Eigenschappen" onderstaande zin.
    Asaflow® (chemische naam: acetylsalicylzuur) is een bloedplaatjesaggregatieremmer. (Net zoals het meer gekende Aspirine®)
    Geef een ander woord voor bloedplaatjes. trombocyten
    Hoeveel bloedplaatjes hebben we normaal?
    Wat is de functie van onze bloedplaatjes?
    Wat betekent aggregeren?

  127. Een patiënt krijgt postoperatief het geneesmiddel Losferron® (1/d: 1 bruistablet om 8 uur) voorgeschreven door zijn arts. De arts zegt aan de patiënt dat het is voor de aanmaak van bloed, omdat hij tijdens de operatie veel bloed verloren heeft.
    In het Compendium op CD-ROM kan ik de bijsluiter opzoeken. Daar lees ik in de rubriek "Eigenschappen" onderstaande zin.
    Elke bruistablet bevat het equivalent van 80 mg ijzer (Fe). Ijzer is vooral noodzakelijk voor de aanmaak van rode bloedcellen.
    Geef een ander woord voor rode bloedcellen.
    Hoeveel rode bloedcellen hebben we?
    Waaruit bestaat een rode bloedcel?
    Wat is de normaalwaarde van hemoglobine voor?

  128. Wat betekent trombocytopenie?

  129. Wat betekent anemie?

  130. Wat betekent leukemie?

  131. Bekijk onderstaande laboresultaten.

    1. Verklaar de betekenis van lymfocyten. Interpreteer onderstaande waarde.

    2. Over hoeveel rode bloedcellen beschikken we volgends dit labo normaal?

    3. Vergelijk de eenheid RBC uit de les met wat ze hier in het laborapport gebruiken.

  132. Vul aan.
    De subclaviakatheter (een dun, buigzaam buisje) wordt onder plaatselijke verdoving door een arts ingebracht in de ................................................................. Na het inbrengen wordt een röntgenfoto gemaakt om te kijken of de katheter goed ligt. Deze katheter kan een aantal weken blijven zitten. Deze katheter kan dan dienen als toegangspoort voor infuusvloeistoffen en IV medicatie.

  133. De jugulariskatheter wordt ook onder plaatselijke verdoving door een arts ingebracht en ligt boven .............................. in de ................... in de ...................................... Na het inbrengen wordt er een controlefoto gemaakt om te kijken of de katheter goed ligt. Deze katheter kan een aantal weken blijven zitten.

  134. Vul aan.
    In de diepte van de liesstreek kan de dijbeenslagader gevoeld worden, onder het lieskanaal. Deze slagader ligt tamelijk diep in de structuren.
    De ............................... (of dijbeenslagader) is de voortzetting van de ................................................... die op zijn beurt via de ................................................ afkomstig is uit de abdominale ........................................

  135. 's Avonds, na het avondmaal (boterhammen met choco), lees ik vaak de krant. Daarvoor moeten de hersencellen van mijn linker hersenhelft het meeste werken.
    Via welke wegen worden de voedingsstoffen, uit die boterhammen, opgenomen in het bloed en nadien tot naar mijn linker hersenhelft vervoerd.
    Benoem de bloedvaten en organen die deze voedingsstoffen moeten passeren om tot aan mijn linker hersenhelft te komen. Geef steeds de medische en Nederlandse term. Schrijf ze in de juiste volgorde.
    Dus het spijsverteringsstelsel mag je overslaan.

       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       


     

     

 

 

 

Opleiding tot gediplomeerd verpleegkundige                                                                                  HBO Verpleegkunde Ic dien Roeselare