Bloedonderzoeken
Omhoog

Vragen i.v.m. de samenstelling van het bloed.
  1. Uit welke twee grote delen is bloed samengesteld?
  2.    
  3. Wat is de verhouding tussen de cellulaire component van het bloed en het totaal bloedvolume? ……………..%
  4. Geef drie plasma-eiwitten.
  5.  

  6. Wat is het verschil tussen plasma en serum?
  7.    
       
  8. Wat is het doel van Na citraat, Na fluoride, EDTA of heparine in een bloedtube?
  9. …………………………………………………………………………………………………

  10. Geef een ander term voor:
  11. RBC

     

    WBC

     

    bloedplaatje

     
  12. Geef de referentiewaarden van:

RBC

 

WBC

 

bloedplaatjes

 

 

Vragen i.v.m. bloedonderzoeken.
  1. Is hemoglobine een lipide? Ja of nee, zo nee wat is het dan wel? ……………………………
  2. Wat is de normaalwaarde van hemoglobine bij een vrouw?
  3. Wat is de normaalwaarde van RBC bij een vrouw?
  4. Wat is de normaalwaarde van WBC bij een man?
  5. Geef een ander woord voor bloedarmoede.
  6. Wat betekent hemoglobinurie? ………………………………..
  7. Wat betekent albuminurie? ………………………………..
  8. Hoe noemt men de verhouding gepakte RBC t.o.v. totale van bloed?
  9. Geef twee indicaties voor het toedienen van erytropoëtine.
   
  1. Waar of vals: Erytropoëtine wordt in de lever gevormd.
  2. Waar of vals: Erytropoëtine is een hormoon.
  3. Waar of vals: de lever is een spijsverteringsorgaan.
  4. Waar of vals: fibrinogeen is een lipide.
  5. Waar of vals: cholesterol is een plasma-eiwit.
  6. Waar of vals: hemoglobine is een eiwit.
  7. Waar of vals: ureum is het eindproduct van de vetstofwisseling en wordt geëlimineerd via de lever. Indien vals verbeter deze zin.
  8. Waar of vals: ureum is gestegen bij jicht.
  9. Waar of vals: cholesterol is onmisbaar voor de vorming van bepaalde stoffen.
  10. Waar of vals: ureum is giftig bij hoge concentratie in het bloed.
  11. Waar of vals: ureum wordt in de lever gevormd uit ammoniak.
  12. Waar of vals: WBC worden onderverdeeld in granulocyten en agranulocyten.
  13. Waar of vals: de normaalwaarde van WBC (leukocyten) is 4000 tot 10000/ml.
  14. Waar of vals: trombocyten hebben een rol in de verdediging van ons lichaam tegen kiemen.
  15. Waar of vals: bij leverziekte is de totale bilirubine gedaald.
  16. Waar of vals: fibrine komt in het bloed voor.
  17. Waar of vals: Trombine komt in normale omstandigheden in het bloed voor.
  18. Waar of vals: fibrinogeen komt in het bloed voor.
  19. Waar of vals: directe bilirubine kan voorkomen in de urine.
  20. Geef één reden waarom je WBC zouden kunnen verhoogd zijn.
  21. Geef één reden waarom je WBC zouden kunnen verlaagd zijn.
  22. Wat gebeurt er met de hematocrietwaarde nadat je een patiënt een (lis)diureticum toedient.
  23. Aan welk potentieel probleem denk je wanneer je op een labofomulier ziet dat de waarde van de bloedplaatjes van een patiënt 50000/mm3 is.
  24. Hoe noemt men een tekort aan bloedplaatjes?
  25. Wanneer is de CRP gestegen?
  26. Welk bloedonderzoek vraagt de arts steeds aan wanneer hij een therapie met Marcoumar start bij een patiënt. Wat zijn de normaalwaarden van dit onderzoek? Wat zijn de therapeutische waarden.
  27. Welk bloedonderzoek vraagt de arts steeds aan wanneer hij een therapie met Heparine start bij een patiënt. Wat zijn de normaalwaarden van dit onderzoek? Wat zijn de therapeutische waarden.
  28. Wat zal een arts doen wanneer blijkt dat een patiënt een PTT heeft van 11%.
  29. Welke plasma-eiwitten worden opgedeeld in alfa, bèta en gamma? ……………………………
  30. Wat is de nuchtere waarde van een glycemie (+éénheid)? …………………………..
  31. Vanaf welke nierdrempelwaarde komt glucose voor in de urine?
    Hoe noemt men deze toestand?
  32. Waarom test men bloed op hemoglobine A1?
  33. Geef 4 afbraakproducten dat men in het bloed kan opsporen.
  34. Wat is de normale waarde van cholesterol?
  35. Welk plasmalipide speelt de voornaamste rol in het ontstaan van arteriosclerose.
  36. LDLipoproteïne wordt beschouwd als de goede cholesterol.
  37. Hoe noemt het afbraakproduct van hemoglobine?
  38. Leg uit GTT.
  39. Leg uit, glycemiedagprofiel.
  40. Hoe noemt men het onderzoek om na te gaan hoeveel cellen van welke soort en in welke vorm in het bloed voorkomen?
  41. Hoe noemt men Fe-houdende bloedkleurstof? (Fe = ijzer)
  42. Hoe noemt men de aandoening waarbij het aantal RBC gedaald zijn?
  43. Wat gebeurt er met de hematocrietwaarde bij een patiënt met dehydratatie?
  44. Geef 3 producten uit het bloed die kunnen stijgen bij nierziektes.
  45. Geef 4 voorbeelden van enzymen.
  46. Geef een oorzaak van een stijging van zure fosfatasen?
  47. Waar komen alkalische fosfatasen voor?
  48. Geef een oorzaak van een stijging of daling van leucocytaire alcalische fosfatasen?
  49. Welke enzymen controleert men zeker bij het vermoeden van een hartinfarct?
  50. Welk enzym controleert men zeker bij het vermoeden van een leverlijden?
  51. Welke testen op virale infecties worden courant gedaan voor een operatie?
  52. Bij welke patiënten neemt men een hemocultuur?
  53. Met welk orgaan heeft T3, T4 te maken?
  54. Geef 2 vbn. van geneesmiddelen, waarbij men het bloed moet controleren.
  55. Wat gebeurt er met de PH van het bloed bij veelvuldig braken?
  56. Wat betekent O2 saturatie?
  57. Op welk bloed controleert men bloedgaswaarden?
  58. Welke elektrolyt bevindt zich vooral intracellulair en wat is de normaalwaarde?
 

 

Opleiding tot gediplomeerd verpleegkundige                                                                                  HBO Verpleegkunde Ic dien Roeselare