Saar: zie Saerens.
Sabbe, Sabben, Sap, Sappen, ...
1. Bijv. Naamw. voor een morsige, slonzige vrouw (MW VII, 3; Kiliaan).
2. Vooroudergenitief van Abbe, een
knuffelvorm uit Albert.1402 Jan Habbe = 1423
Sabel(s), Saebels, Sable,
Sebel
Sabel is zwart bont, sabelbont.
Beroepsnaam voor een bontbewerker.
Zie ook Zabeau.
Sablon, Desablons
Naam uit de plaatsnaam Sablon:
zand, zavel. Zo is er o.a. een Sablon in Vloesberg en
Casteau (Henegouwen).
Saechtlevens
Verdwenen familienaam. Bijnaam
voor een zacht, vriendelijk iemand.
Saeffoet, Saeyvoet,
Suyvoet
Naam uit het Middelnederlandse savoor, chavoir,
soefoer: visvijver.
Saen (van), Van Zaen, Van
(der) Zaan, Van Saene, Van der Sa(e)nen, (van der) Zaenen, Van Sannen
Familienaam uit de waternaam de Zaan (Noord-Holland) of naar de Zaanstreek.
Saenen, Sa(a)nen, Saen(s), Sanes
1.Naam afgeleid uit "des Hanen". Mogelijk huis- of karakternaam.
2. Patroniem uit de Germaanse voornaam Sano.
3. Metroniem uit de voornaam Sanne.
Saeren(s), Saar
Metroniem uit de bijbelse voornaam Sara wat vorstin betekent.
Saeyer(e) De, De Sayer, Sayers,
Seyer
1. Beroepsbijnaam van de
saaiwever, de saaiwerker.
2. Zie ook De
Zaaier.
Saey(s), Saeij(s), Say(e),
Saeye(ns)
Patroniem, variant van Soy, d.i.
de Romaanse vorm van de Germaanse voornaam Zeger (zie bij
voornamen Zegerius).
Saeytyd De, -tijd, Saeytydt, -tijdt, De Saeijtijd, De Zaeytijd(t), -tyd, -ty(d)t, -teyd, -teyt, De Zaetydt
Familienaam uit het Middelnederlandse saettijt: zaaitijd. Bijnaam voor de zaaier.
Sagaer(t), Saghaar(d)n
Sagar(t)
1. Patroniem uit de Germaanse
voornaam sag-hard.
2. Of soms misschien de
vervlaamsing van Ségard. Dit is dan weer de Romaanse vorm
van de Germaanse naam Segaert. Zie
daar.
Sager De, (de) Sagers, De Sagher, De Saeg(h)er, De Saegre, De Sag(h)re,
De Sa(e)ver, De Zaeger, Zagers
Beroepsnaam voor een hout/plankenzager.
Saingier, Sagn(i)er, Saniez,
Sani(r), Sannier, -iez, Zan(n)ier, Seignier, Seunier
1. Naam uit het Oudfranse cenier,
senier: kloosterling belast met de verzorging van het
avondeten.
2. Beroepsnaam uit saignier:
slager, bereider van saint, sain (dit is vet, reuzel).
3. Beroepsnaam uit het Oudfranse
voor zouter, zoutzieder, zouthandelaar.
Saillart, Seliaerts
Familienaam uit het Oudfranse saillir: springen. Bijnaam: springer, danser.
Ook vondelingennaam: 1778 Hubertus Saillart, gevonden in Brussel.
Saint(-)Germain
Familienaam uit de gelijknamige
plaatsnaam, die 1 x in de provincie Namen en ruim 130 x in
Frankrijk voorkomt.
Saint-Juste Mys
Dubbele naam uit Saint-Juste: Haïtiaanse naam
uit de plaatsnaam Saint-Juste (naam van de parochie: heilige
Justus (de rechtvaardige)) of uit de moedersnaam (met
dezelfde oorsprong) aldaar.
En uit Mys (zie
daar).
Saladin, -ino, Saladé, Salade,
Salladini, Salentijn, -iny, Salandini, Salhadin, Saadelhin
Patroniem uit de Arabische
voornaam Saladin: heil van het geloof. Deze naam kwam met de
kruistochten naar Europa.
Salden Naam
uit Des Alden (= van den Alde): zoon van de oude.
Salen(s), Saelen(s), Salins
Patroniem, knuffelvorm uit de bijbelse voornaam Salomon.
Salenbien, -bier,
Sal(l)embien, Salembie(r), Salambier, Schalembier
Naam uit het Oudfranse zinwoord:
saille-en-bien (springt in 't goed).
Bijnaam voor iemand die
plotseling rijk geworden is (door erfenis of huwelijk).
Saliën, Salien, Saldiën, Sail,
Sail(le)
Naam uit het Middelnederlandse
salië, saelge, sailge, saelie: salie.
Bijnaam voor de kruidenteler- of
handelaar.
Saligo(t)
Naam uit de ridderromans. Afgeleid van het
Germaanse salik: bijnaam voor een
vuilak, smeerlap (de slechte uit de verhalen).
Saliman
Arabische naam uit de voornaam Salim/Saleem/Salman:
veilig, gezond, geheel, onberispelijk.
Salm, Van (de) Salm, Van de(r)
Zalm
Naam uit de plaatsnaam Zalm
(Nederlands-Limburg),
Salm (ook riviernaam) in
Luxemburg en Vulkaaneifel (Duitsland).
Salomon, -mons, -mont,
-mone, -moni, -mein, Salamon(e), -moni, -mun, Salamson,
Salmon(t), -mona, -man(g), Saulmont, Saumon, -oné, Somon,
Sallman, Solomon(s)
Patroniem uit de Bijbelse voornaam
Salomo(n).
Salpeteur, -é-, -pè-,
Salpetier, Salpét(r)ier
Beroepsbijnaam van de
salpeterbereider of -verkoper.
Salt, Salz, Zalc, Sals
Naam uit het Nederduitse Salt,
het Duitse Salz, in het Luikse overgenomen als Sals: zout.
Beroepsbijnaam.
Salu(t), Saluyts, Salluyts,
Salluijts
Naam uit het Oudfranse Salut:
heil, bescherming, beveiliging, groet. Bijnaam.
Saman(s), Zaman, Sämann, Saeman
1. Beroepsnaam van de zaaiman, de zaaier.
2. Saman/Zaman zijn mogelijk ook vervormingen uit Zandman: Familienaam uit de plaatsnaam Zande.
Samin, -ijn, -yn, -ain, -eyn, -eijn, Semeyn, Saemen, Samens,
Scharmin
1. Patroniem, knuffelvorm van de bijbelse voornaam Samuel.
2. Beroepsnaam uit het Oudfranse samin: fijne zijden stof.
Dit geldt alleen voor de Samin-varianten.
Sammels
1. Bijnaam voor iemand die sammelt (talmt,
zeurt, knoeit).
2. Patroniem uit de bijbelse naam
Samuel.
Sampermans
Variant van Sammels. Zie daar verder.
Samsonowicz
Slavische patroniem uit de voornaam Samson.
Sanct(o)rum
Bijnaam uit het Latijnse sanctorum: "van het
heilige".
Wellicht bijnaam voor een koster of
geestelijke (en die hadden ook al wel eens kinderen).
San(n)a, Sanne(n), Saanen, Sa(e)nen, Zan(n)en, Zanne
Metroniem, verkorte vorn van de Hebreeuws heiligennaam Susanna.
Sander(s), Zander(s), Saunders, Sandre, Sadre
Patroniem, verkorte vorm van Griekse heiligennaam Alexander.
Sanderman(s), Santermans
Patroniem uit de Voornaam Sander,
d.i. een verkorting van Alexander.
Sanfrin(n)on
Verhaspeling in Vlaams-Brabant
van Chaufoureau (Waals-Brabant).
Sangeleer
Brabantse vorm van Sanglier. Zie daar.
Sansen(s), Sans(e),
Sanssens, Zanzen, Sensen
Patroniem uit Sansin, d.i. een knuffelvorm
van de voornaam Sanson/Samson.
Sanglier
Familienaam uit het Franse sanglier: everzwijn.
Bijnaam of huisnaam.
Sanspeur, Sampeur
Bijnaam, die zoveel betekent als:
zonder vrees.
Sanspoux, -pouls, Sampou(x),
Sampoulx, Sampol, Sampos, Sanpo(ux), Sempoux, Senspoux,
Sempo(s), Sempot, Senpo
Verbastering van Saint-Paul of
Saint-Pol, plaatsnaam in Nord en Pas-de-Calais.
Santbulte
Familienaam uit gelijknamige
plaatsnaam (zandheuvel) ergens op de grens
Nederland-Duitsland.
Sante
Zie Sente en zie Zand.
Santermans: zie
Sanderman(s).
Santin, -ing, Santens,
Saintin
Patroniem, knuffelvorm van de Latijnse
heiligennaam Sanctus.
Santon, Santhong
Naam uit het Franse Centon, dit is wellicht
een afgeleide van de voornaam Vincent.
Sap, Sappen, Sapion
1. Metroniem uit de Latijnse
Sapientia of Sabina.
2. Zie ook Sabbe.
Sarazin, -sin, -sijn, -syn, -cen(o), -cino, Sarrazin, -zijn, -zyn, -sin, Saradin
Familienaam uit het Middelnederlandse sarazijn: Saraceen, Arabier, mohammedaan, heiden. Soms afkomstig uit de gelijknamige huisnaam.
Sarteel, Sartel, Serteels, Sarteau(x), -iau(x),
-ieaux, Saurtia, Sortia, Sautel,
Dusartel
Naam uit de plaatsnaam Sart(i)el (gerooide
plaats). Zie ook Harteel.
Sartini, Sarti, Sarto, Sartor, Sartore, Sartorel, Sartorius, Sartori, Sartorio
Italiaanse naam uit het Latijnse Sartorius: kleermaker, snijder. Beroepsnaam.
Sas (de), Sass(e), Saes, Saez, Tsas, T'Sas, 't Sas, Sach(s), Saks, Sax(e), Saxks, Sacks, Sa(c)kx, Zas(s)
Volksnaam voor wie afkomstig is van Saksen in het bijzonder, Duitsland in het algemeen.
Sasanguie, Sasangie
Uiterst zeldzame familienaam.
Mogelijk verfranse naamvorm uit het oude Sasse (volksnaam voor
iemand uit Saksen) + wig: de
strijdende Saks.
Sassen, Sassenus, Saesen(s)
1. Patroniem uit de Germaanse voornaam Sahso, Saxo, Sasso, volksnaam van de Sachsen (de Zassen).
2. Eventueel afgeleid van de streeknaam Sachsen.
Sate Van der, Van der Saete, Van Saet, Zaad
Familienaam uit het Middelnederlandse sate: woning, tijdelijk verblijf, kasteel.
Sauvage (de), Dessauvage(s),
Savage, Souvag(i)e
Bijnaam voor iemand met een wild,
ongedisciplineerd gedrag.
Savat, Savatte, Savaete, Chavat(te), Servaete(n)
Uit het Oudfranse chavate: schoeisel.
Beroepsnaam van de schoenmaker.
Savel (van den/r), Van de(n) Zavel, Van de Saevel, Versa(e)vel(e)
Familienaam uit de plaatsnaam Zavel: zand, plein.
Schaak(e), Schaack,
(de) Schae(c)k, Scha(c)k, Schake, Schaakxs
1. Naam uit schaak: schaakbord. Bijnaam voor
een fervent schaker, schaakspeler.
2. Naam uit de regelmatig voorkomende
huisnaam: schaak,schaakberd.
Schaar, Schaer(s), Scharre(s)
1. Beroepsbijnaam voor de
scharenslijper of -smid, een snijder of een scheerder.
1. Verkorte vorm van Van der
Schaar.
Schaar Van der, Van Sch(a)ren,
Verscha(e)ren, Verschaere
Familienaam uit de plaatsnaam
Schaar, Schare.
Schacht (de), De Schachte, De Schagt, Deschagt, (de) Schaght
Beroepsbijnaam uit het Middelnederlandse scacht: ronde stang of staak, staf van speer of lans. Schacht- of speermaker dus.
Schade, Schaad, Schaede, Schaets
Bijnaam uit het werkwoord schaden: iemand schade/nadeel toebrengen.
Schaegh(e) Van der, (van) Schagen, Van der Schaeg(e), Van der Schaeven, Verscha(e)ve, Verschage, Verschae(gen), Verscha(e)ver
Familienaam afgeleid van de plaatsnaam (ter) Schage : kreupelhout, bosje (aan de rand van het veld). Deze plaatsnaam komt zowel in Vlaanderen als in Nederland voor.
Schaeken(s), Schaken, Schaukens, Schou(c)kens, Schuykens
1. Familienaam uit het Middelnederlandse scadekin. Zie Schade.
2. Uit Schalken(s): Zie Schalck.
Schaepdrijver
(de), -yver, Schapdryver, -ijver
Beroepsnaam van de
schaapherder.
Schaetsaert,
Schotsaert
Naam uit het
Middelnederlandse schaetse: houten been, kruk,
stelt.
Schaeybroe(c)k,
Van Schuijtbtoeck,Schuybroek, - broecks,
Schuynbroek, Van Scambrouck
1. Naam uit de
plaatsnaam Schadebroek in Schorisse
(Oost-Vlaanderen).
2. Of ut de
plaatsnaam Schaadbroek in Overijse (Vlaams-
Brabant).
3. Of variant van
Schoubroe(c)k (zie daar).
Schaft Van der,
Schaft, Van Schaften
Nederlandse naam uit
de plaatsnaam Schaft (Noord-Brabant (bij
Valkenswaard)).
Schai(c)k Van, Van
Schaijk
Familienaam uit de
plaatsnaam Schaijk
(Noord-Brabant).
Schal(c)k, Schalckx, Schalke(n), Schalks, Schelck, Schal(c)kens, Scalquin, Schaeiltjens, Scheyltjens, Schel(l)ekens, Schelke(ns), Scheltjens, -(i)ens, Scheullekens
Patroniem uit de Germaanse voornaam scalco.
Schaltin
Familienaam uit de gelijknamige Naamse plaatsnaam.
Schamphelaere (de), (de)
Schampheleer(e), De Schamp(h)eleire, Deschampheleire, (de)
Schamphelaire, De Schamfeleer, De Schaemphelaere, -leere, De Scamphelaire,
Schanfelaer, De Schanfeleire, -ler, De Schamphamlaere
Naam uit het Middelnederlandse
schampelen, schamfelen, schanfelen: struikelen (ook met
woorden). Bijnaam voor een stotteraar.
Schamp(s), Scamps
1. Bijnaam voor een schamper, een
spotter.
2. Zie ook Deschamp(s).
Schandevyl (van), (van (de)) Schandevijl, Schandevel
Familienaam uit de Franse plaatsnaam Chefdeville: hoogste punt van dorp of stad.
Scharla(e)ken, Scharlaeckens, Schaerlaken(s), Schaerlae(c)ken(s), Scarlakens
Scharlaken is een fijne, rode stof. Wellicht betreft het hier een familienaam afgeleid van ofwel een handelaar in (beroepsnaam) of een drager van (bijnaam).
Scharre, Scharres,
Scarr
1. Wellicht
(beroeps)bijnaam uit het Middelnederlandse werkwoord
scarren: krabben, omwoelen, afkrabben, schrapen.
2. Zie ook Schaar.
Schattefor
1. Naam uit château-fort
(versterkte burcht): bijnaam voor iemand die in of
in de buurt van die burcht woonde.
2. Beroepsnaam,
variant/vereenvoudiging van schatheffer/schattefer:
inner van de schattingen.
Schauenberg,
-burg, Van Schauwenberge, Van Schouwburg,
Schouwenburg, Schaumburg
Familienaam uit de verspreide
plaatsnaam Schauenberg: uitkijkpost.
Er is o.a. een Schauwberg in Lubbeek
(Vlaams-Brabant), Schauenberg (Noordrijn-Westfalen),
Schaumburg (Nedersaksen, Rijnland-Palts en Beieren).
Schausselen Van, Van
Schansselen
Naam uit de plaatsnaam
Schousel bij Temse
(Oost-Vlaanderen).
Schau(w)vlieg(h)e,
Schaevlieghe, Schau(w)vlieger, Schouvliege(r),
Schouwvlieger, Schaulivege
Naam uit het zinwoord schouwen (bang
zijn voor, schuwen) + vliege.
Bijnaam voor iemand die bang is van
vliegen, die vliegen wegjaagt.
Scheel, Scheele(n),
Schelen
Bijnaam voor een scheel
kijkend iemand.
Scheemaker (de), De Scheema(e)(c)ker(e), Scheemaeker(s), Scheema(e)cker, De Schemackere
Beroepsnaam van de schedenmaker, aanvullend bij de messenmaker.
Scheerdijk, -dyk, Schaardijk
Familienaam uit de plaatsnaam Scheerdijk: een langs een schaar of geul gelegen land.
Scheerder De, -ere, De
Scheirder(e), Scheerder(s), Scheere, Schierer,
Scher(r)er, Scheer(e),
Schee(r)s, Scher(re), Schers, Sches, Scheir(e),
Scheirs(en), Schier(s)
Beroepsnaam van de
scheerder: barbier, lakenscheerder.
Zie ook Scheeren(s).
Scheeren(s), Scheerden, Scheeres, Scheirens, Scheiris, Scheren(s), Schéren(ne), Scherenne, Schérès, Scherrens, Squerens, Schieren(s), -es,
Schirren
Familienaam uit scherin, afgeleid van scheren. Beroepsnaam van de scheerder: barbier, lakenscheerder.
Zie ook Scheerder De.
Scheeven, Scheyven,
Scheijven(s)
1. Variant van het
Middelnederlandse scheef, scheyf: scheef, schuin,
scheel. Bijnaam.
2. Patroniem, variant van
Schijven. Zie daar.
Scheffler, Scheffelaar,
Schöffler, Schoeffler, Schoffeleers, Schoffeniels,
Schouffler
Duits-Zwabische
beroepsnaam van de kuiper.
Scheijen (van)
Familienaam uit de
wellicht gelijknamige plaatsnaam (plaats nog
onbekend).
Of uit de plaats Schijndel
(Noord-Brabant).
Schelde(n) Van de(r),
Van de(r) Skelde(n), Van de(r) Schilde,
Vandenschilde, Van den Schilde(n), Van der Schilt,
Vandesquille, Verschelde(n), Verschilde,
Verschel(de), Verschelle, Versquel, Verschelve
Familienaam uit de
plaatsnaam Schelde: de riviernaam.
Schelfhout, -(h)aut, -out, -t(h)out, Schel(p)hout
Familienaam naar de plaatsnaam Schelfhout in Temse en Grauw (Zeeland).
Schelkens: zie
Schellekens en zie Schalck.
Schellaert
1. Familienaam uit het Middelnederlandse schellen: weerklinken, schallen.
Beroepsbijnaam voor bv. de belleman, bijnaam voor een rumoermaker, ...
2. Familienaam uit het Middelnederlandse schelle, schele: schub, schild, malie.Beroepsnaam voor de maker van maliënkolders, schilden of bijnaam voor iemand met een schubbige huid.
Schell(e)kens, Schelkens,
Schelt(i)ens, Scheltjens
1. Naam uit het Middelnederlandse
schelle, schellekin: bel, belletje, klokje. Bijnaam voor wie
met de bel rinkelt of beroepsbijnaam voor de belleman.
2. Zie Schalck.
Schel(le)mans,
Chelman
1. Naam uit schelle:
bel, klokje. Beroepsbijnaam voor de belleman,
omroeper.
2. Beroepsnaam van
de schiller, diegene die ontbolstert.
|
Schelle(n), Schelle(n)s, Schellis
Patroniem uit Schallin, knuffelvorm uit de
Germaanse voornaam Godschalk.
1295 Petri Scellins - St.- Maartens-Lennik (
Lind. 1947').
Schellewaert, Schillewaert, Scheldewa(e)rt
Bijnaam voor iemand die scheel kijkt.
Schellinck(x), -ing(s),
-ynck, -ingen, -engs, Sche(e)lings,
Schilling(s), Schillinger, Schillings
Bijnaam
naar de oude muntnaam: de schelling ( 1/20
pond of 12 penningen) voor iemand die
beroepshalve met schellingen omging. Of voor
een zuinig iemand.
Schellingerhout
Familienaam uit hout
(holt: oude bosbenaming) en Terschelling.
Naam naar woonplaats
bij het Terschellingerhout op ...Terschelling.
Familienaam afgeleid van de plaatsnaam
Schelstrate: Brugge - 1341 Sceltstrate,
Aardenburg - 1336 Sceltstrate, Dendermonde
en Gent, ...
Het gedeelte straete is duidelijk. Sc(h)el(t) is
dat veel minder, er zijn heel wat Middeleeuwse
mogelijkheden: ruzie, bel, Schelde, munt (1/20
van een pond Vlaamsch), plaats waar een zeedijk
of dijk een afslaggat vertoont. Vrij vertaald
zou de straat dus kunnen heten: Lawaaistraat,
Bel(of Belleman-)straat, Scheldestraat,
Wisselaarsstraat, Dijkgatstraat, ...
Schelvergem Van
Familienaam uit de
plaatsnaam Schelvergem bij Hillegem
(Oost-Vlaanderen).
Schependom Van
Naam uit het
Middelnederlandse schependom: rechtsgebied van
een schepenbank.
Schepper(e) De, (de) Scheppers, De Fchepper,
Desqueper
Beroepsnaam van een kleermaker.
Scherlé,
Scherlee, Scher, Sche(r)re(r), Schery
(varianten uit andere regio's: Scheer,
Schaer(r), Schaers, Scheers)
Naam uit de
regio Elzas-Lotharingen uit het Duitse
schere, het Nederlandse scheer/schaar.
Beroepsnaam voor de maker, de gebruiker.
Scherpereel
Familienaam uit
het Picardische escarperel, het
Middelnederlandse schaerpe: pelgrimstas,
reistas. Wellicht bijnaam voor een pelgrim.
Of beroepsbijnaam voor de maker van ...
Scherping(s),
Scharping, Scherpijnck
Patroniem afgeleid van een Germaanse skarp-naam, bv
. Scerpholt, Scherpinus.
Scheper
(de), Sche(e)pers, Schépers, Scheipers, Scheypers
1. Naam uit het Middelnederlandse
scheper: schaper. Beroepsnaam.
2. Uit het Middelnederlandse scheper:
schepper. Zie bij Schepper.
3. Mogelijk ook uit schipper
(beroepsnaam).
Scherps,
Schierp
Patroniem (zie Scherping) of bijnaam:
schrander, scherp, nijdig.
Scheurweg(en), -weg(h)s, -wegh(e),
-weghes, Schuerweg(en), -weg(h)s, -weghes, -wegh(en),
Schuerewegen, Schuurweghen, Schurweghs, Schorrewegen
Bijnaam uit het zinwoord
schoren/scheuren/splijten + (het Middelnederlandse)
wegge (wigvormig tarwebrood). Dus: hij die het brood
afscheurt, hompen afbreekt, uit het vuistje eet.
Scheut
Beroepsnaam van een schutter.
Schevensteen Van
Familienaam uit een
plaatsnaam uit het Middelnederlandse
scheversteen: steengruis, kiezel, maar ook
leisteen.
Schietaert
Afgeleide van het werkwoord
schieten. Bijnaam voor een schutter, iemand die
(graag) schiet.
Schietekat,
-katte, cat(te), -cart, Schiettekat(te), -kate,
-cat(te), -cate, -cote, Schittekat(te), -cat(te),
Sckiettekatte, Shiettecatte, Schietgat
1. Bijnaam voor
een kattendoder uit het letterwoord 'schiet
(de) kat'.
2. Er is ook een
mogelijkheid dat de naam verwijst naar de
bedienaar van de blijde (schietwerktuig),
aangezien de catte het beweegbare dak boven
een blijde was.
Schijven(s),
-inck, -ijnck, Schyven(s), -inck, -ynck, -ijnck,
Schiving, Scheyven, -ing, Scheijven(s),
Schuyvinck, Schievink
Wellicht
patroniem uit de Germaanse voornaam
Scheffold (scaft - olt).
Zie ook bij
Scheeven.
Schildermans
Beroepsnaam van
de schilder.
Schillemans,
Schel(le)mans
1. Afgeleide van
schelle/schille. Beroepsbijnaam voor iemand
die schilt of ontbolstert.
2. Of naam uit
de plaatsnaam Schilde
(Antwerpen) of Schelle
(Antwerpen en Overijssel).
Schilperoort,
Schilperoord
Familienaam uit
de gelijknamige plaatsnaam, wellicht in de
buurt van Rotterdam.
Schinkel (de), (de)
Schinckel, (de) Schijnkel, De Schenkel, Schynkel(s),
Schin(c)kels, Schenkel(s), Schaenkel, Skinkel,
Squinquel
Naar het
Middelnederlandse schenkel, schinkel: schenkel,
been, bovenbeen.
1. Bijnaam naar het
lichaamsdeel (lang, kort, ...).
2. Beroepsbijnaam
van de slager.
Schiphorst
Naam naar de gelijknamige
plaatsnaam (in Drente, Gelderland en
Sleeswijk-Holstein).
Schittekat: zie
Schietekat.
Schmits: zie Smid.
Schmook
Nederduitse vorm van het Duitse
Schmauch: rook, damp. Beroepsbijnaam voor de kolenbrander,
roker, stoofhouder, smid, ... Wellicht naam van Duitse
origine.
Schobbe, Schobbé,
Schobben(s), Schoben, Schoeb(b)en, Schoub(b)en
Bijnaam naar het Middelnederlandse schobbe:
schub, schurft. Iemand met een schubbige,
schurftige huid dus.
Schobijn, -yn,
Scherbeijn
Patroniem ontstaan
door de verkeerde splitsing van voornaam en
familienaam van de 18 de eeuwse Joce Gobijn
(Josgobijn > Josschobijn). Dit in de omgeving
van Moerbeke-Waas. Zie verder bij Gobin.
Schögler
Familienaam uit de
omgeving van het Oostenrijkse Graz.
Mogelijk is hij
afkomstig uit het Oudduitse schoc (hoop, stapel,
zestigtal) of uit schoche (hooistapel).
Bijnaam of
beroepsbijnaam.
Schoenmakers, De
Schoenmaker(e), (de) Schoe(n)mae(c)ker, (de)
Schoema(e)(c)ker, (de) Schoenma(e)ker(s), (de)
Schoenmacker(s), Schoenma(ec)ker(s),
Schoonmaekers, Schumacker(s), -ma(e)ker,
Schu(h)macher, Schoemacher, Schouma(c)ker(s),
Schoumacher(s)
Beroepsnaam van de
schoenmaker.
Schoesetters, Schoensetters, -zetters, De
Schoesitter, Schoeter(s), Schoetter(s),
Schauters, Schouters, Chouters
Beroepsnaam uit het Middelnederlandse
scoesutter: schoennaaaier, schoenmaker.
Scholier(s),
Schollier(s), Schooliers, Scoliers
Familienaam uit het Middelnederlandse scholier:
scholier, leerling, koorknaap.
Scholart, -aert,
-aers, Scholeer, Schoollaert, Scolard, -art,
Schollaert(s), -aers, -(a)art, Sckoolaert
Naam uit het
Middelnederlandse scholaer: leerling, scholier,
koorknaap.
Schöner,
Scho(e)ner, Schener, Scheunders
Uit het Duits: bijnaam voor iemand die mooi maakt,
een mooiprater, die alles mooi voorstelt.
Schokkaert, Schockaert,
Schokaert, Schoekaert, Schochaert, Schockert,
Scoka(e)rt, Squoquart, Scocard, Scoca(rt), Schock,
Schoch, Schog, Skok
1. Mogelijk een afgeleide van het Middelnederlandse
'schocken' = schokken. In dit geval een soort
bijnaam.
2. Mogelijk afgeleid van 'schoc' = hoop, stapel
(bijnaam of plaatsnaam).
Schol, Scholl,
Scholle(n), Schols, Schoel(s), Schoelens, Schools,
Schouls, Schaul(s), Schul(le), Schüll, -e(n),
Schuilen, Schaelens
Naam uit het
Middelnederlandse scholle, schulle, het
Middelnederduitse schulle: schol, platvis.
Beroepsbijnaam voor een
visser of vishandelaar.
Scholte(n),
Scholt(e)s, -tis, -tus, Schol(t)z: zie Schout.
Schoof, Schoof(f)s,
Scoofs, Scho(e)fs, Schoufs, Schuyf
1. Beroepsnaam voor de schovenbinder (Carnoy 1952).
2. Bijnaam naar de gestalte (mager).
Schooland Van, Van
Schoeland(t), -lant, Van Schoonlandt, Van
Schoenland,
-lan(d)t
Familienaam uit de
gelijknamige plaatsnaam (mooi stuk land): bvb
Schoelant in Torhout.
Schoon,
(de) Schoonen, Schoone(ns), Schoen(en), Schon(ne),
Scho(o)nn, Schons
1. Bijnaam naar fysieke schoonheid of
aantrekkelijkheid.
2. Metroniem uit een gelijknamige
meisjesnaam Schoon.
Schoonaert(s), -aard,
Schonaerts, Schoenaert, -aer(t)s, Schonnartz
Bijnaam afgeleid van
schoon, schoen: mooi.
Schoonbaert
Bijnaam voor iemand met
een mooie baard. Iemand die daaraan wellicht veel
aandacht besteedde.
Schooneknaep(e)
Bijnaam die zoveel betekent als mooie
knaap. Voor knaap, zie verder
Knapen.
Schoonheyd, -heijt,
-hey(d)t, -eyt, -ydt, -huydt, Schoenheijd,
Schoouhnydt
Familienaam uit de plaatsnaam Schoonhout
(Noord-Brabant?) of Schoonheide.
Schoonhoven (van)
Naam uit de plaatsnaam
Schoonhoven (schone hoeve), o.a. in Zuid-Holland en
bvb ook in Kampenhout (Vlaams-Brabant).
Er bestaat een vermoeden
dat sommige Schoonhoven evolueerden naar
Schoonooghe.
Schoonjans, Schoon
Jans, Schoonejans, Schoonyans, Schonians, Schooians,
Schoojans, Schooyans, Schonijahn
Bijnaam + patroniem:
mooie Jan.
Schoonooghe,
Schonooghe
Bijnaam voor iemand met
mooie ogen.
Schoonwinkel Van, Van
Schoenwinkel, Vanschoenwinkel
Naam uit de gelijknamige
plaatsnaam in Wintershoven, Kortessem,
St.-Lambrechts-Herk en Riemst (Limburg)
Schoor Van, Van
Schoore(n), Van Schoren, Wansc(h)oor
Familienaam uit de
plaatsnaam Schoor (Nederland), in Hoegaarden
(Vlaams-Brabant of Broechem (Antwerpen). Uit
Schoor.
Schoore(ns), Schoors,
Schoren
1. Naam uit het
Middelnederlandse schore: schoor, stut, schraag.
Mogelijk bijnaam.
2. Of uit de plaatsnaam
Schoor: zie Schoor.
Schoot Van (de), (van
der) Schoot, Schoote(n), Van der Schot, Van de(r)
Scotte, Wa(r)scotte, Verschoot(e(n)), Verschote, Van
Schoten, Van Schoote(n)
1. Afgeleid van de
plaatsnaam 'schot':
afgeperkte ruimte, ruimte waar vee gestald
wordt.
2. Afgeleid van de plaatsnaam 'schoot':
beboste hoek zandgrond uitspringend in een moerassig
terrein (komt op diverse plaatsen voor).
Schoovaert(s),
Scoevaert(s), -vaers, -vaerdts, Schoeffaerts
Patroniem (genitief)
uit Govaert (gud-frith:
God-vrede).
Schop(p)en,
Sc(h)ops, Schoppe, Schöpe, Schop(p), Schupp(en),
Schoop, Schoepen(s), Schoeps, Schoep(p),
Schoub(s), Schoup(pe), Scho(u)ppé, Schoups,
Scoup(p)e
Naam uit het
Middelnederlandse schoepe, schope: schop, schep,
wan. Beroepsbijnaam.
Schoreel(s),
Schoore(e)l, Schorreel(s), Scoriels, -iel(le),
Schorielle, -i(e)ls, Schreel
Naam uit het
Oudfranse escorieul, escuriau: eekhoorn.
Bijnaam.
Schorisse Van, Van
Schoorisse, Van Schoors
Familienaam uit de plaatsnaam Schorisse
(Oost-Vlaanderen).
Schotborg(h)
Antilliaanse naam uit
een plaatsnaam (versterking).
Schotte(n), Scott(e),
Schot(s), Schut(te), Schutt(en), Schuth, Schuts
1. Beroepsnaam van de schotter of schutter, d.i. de
beambte die loslopend vee in een kooi schut.
2. Volksnaam voor iemand uit Schotland afkomstig.
Schoubroe(c)k Van, Van
Schoubrouck, Schouwbroeck, (van) Schaubroe(c)k,
Schaubrouck, (van) Schauwbroe(c)k
Familienaam uit de plaatsnaam Schou(de)broek: moeras
met lis.
Schou(c)kens: zie
Schaeken(s).
(de) Schout,
Schouten(s), (de) Schaut, Schautens, Schoetens,
Scholte, -en(s), Schult(e), -en, Schülte,
Schuld(t), Schol(t)s, -(t)z, -cz, -ze(n),
Schultz(e), -zen, -tz(e), -sse, Schülze, Szulz,
Schultin(g), -ink De Schoutheete,
Schout(t)eet(en)(s), Schout(t)eten(s), Schoutet,
Schoutede(n), Schoutenden, Shoutteten,
Scholteden, Schouterden, -dem, Schouteere,
-eren(s), Schoutissen, Schat(t)eet, Schauterden,
Schult(h)eis, Schultes(s), Scholtes, és, -ès,
-is(sen), -us, -haus, Scholdis, Scoltus,
Scholtanus
Afgeleid van het
Middelnederlandse of Duitse schout:
gerechterlijk ambtenaar, voorzitter van de
rechtbank. Beroepsnaam dus.
Schouwaerts,
Schauwaert, -aer(t)s, Schauvae(r)ts, Schavar
Beroepsnaam van de schouwer,de
toezichter, de inspecteur.
Schouwstra
Friese familienaam
uit de verwijzing naar de plaats Schouw
(Schouwen?).
Schovaer(t)s,
Schoovaer(t)s, Scoevaert(s), -vaers, -vaerdts,
Schoeffaerts
Patroniem, genitief
van Govaert. Zie verder daar.
Schraege Van der,
Verschragen, Verschraeg(h)en(n), Verschraeven,
Verschroeven (Brabantse vorm)
Familienaam uit de
plaatsnaam Schrage (droog, dor). O.a. in
Eksaarde.
Schraepen, Schreppers
Bijnaam voor een schraper:
iemand die beroepshalve schraapt (huidenvetter,
schrijnwerker) of iemand die schraperig is.
1434 Maria Scrapen - Zolder
(Vanb.).
Schrauwen(s), -ers:
zie Grauw(e) de.
Schrevel (de), Descrevel,
Descreven, De Schre(y)ver, Schrever(s), Schrevens,
Schrévens, Screvens, Scriven(s)
Familienaam uit het
Westvlaamse werkwoord schrevelen: krevelen.
Bijnaam voor een krevelaar:
een treuzelaar.
Schrevens: zie
Schrevel.
Schrieck Van (den/r), Van
(den/r) Schrick, Vanderschrick, Van den Scrik
Familienaam uit de
gelijknamige plaatsnaam Schriek
in Antwerpen, in Gendringen (Gelderland), Boom en
Antwerpen (Antwerpen), Appels (Oost-Vlaanderen).
Schrijver(e) De, De
Schryber(e), De Scryver, De Schre(y)ver, Schrijver(s),
Schryver(s), Schrijbers, Schriever(s), Schriefers,
Schriewer, Schriemer
Beroepsnaam van de
(geheim)schrijver, de griffier, de klerk.
Schroder, De
Schrooder(e), Schrooders, Schroeder(s), Schro(u)ders,
Schroer(s), Schroër, Schroeyers, Schroijers, Schruyers,
Schreu(d)er(s), Schreur(s), Schruers, Schrurs, Schrure,
Screurs, Schreer(s), Schreus, Schrieder(s)
Beroepsnaam uit het Middelnederlandse schroder:
schrooier.
1. Snijder, kleermaker.
2. Wijnschroder, sjouwer van
wijnvaten, kraanmeester.
3. Muntschroder: die de munten slaat, de randen
afvijlt.
Schroe, Schroë,
Schroé
Naam uit het
Middelnederlandse scrode. Variant van Schroder, zie
daar.
Schroons, Schruns,
Schrens, Schrijns, Schroen, Schroos, Schrooyen,
Schroeyen(s), Schroijen(s), Schroyen(s), Scro(e)yen,
Sc(h)ra(e)yen, Serroyen, Ser(r)oeyen, Seray(en)
Beroepsnaam naar het
Middelnederlandse schroden/schraden= snijden. Dit
kan natuurlijk in een aantal beroepen: kleding,
voeding, ...
Schryn(e)ma(e)ker
De, -mekers, Schrynemackers, (de)
Schrijn(e)ma(e)kers, Schrijnemackers, -meeckers, De
Scrijnmakers, De Scrynmakers, Schrymecker
Beroepsnaam van de schrijnwerker, de
meubelmaker.
Schuddinck, -ings
Afgeleide van het
Middelnederlandse schudde: galgenaas, schelm,
leegloper.
Schuit, Schuiten,
Schuyten, Schuijten, Schuyt(s), Schuijts, Schuytjens
1. Bijnaam afgeleid van een
schuit/boot op een uithangbord of beroepsnaam voor een
schipper.
2. Dialect voor Schout(en):
zie daar.
Schuiteneer De, (de)
Schuytene(e)re, (de) Schuijteneer, De Schuytteneer, De
Schuyttelaere, De Schutner, Scuttener,
Scut(t)enaire, Scutnaire,
Escut(e)naire
Beroepsnaam uit het
Middellnederlandse schutenaar: schipper.
Schulp(e), -é, -en, -in,
Schülpin
1. Naam uit het
Middelnederlandse sculpe, scelpe: schelp. Naam voot de
handelaar van ...
2. De Limburgse familienaam
Schulpen is wellichr afgeleid van de plaatsnaam Gulpen.
Schuphof(f), Schophof,
Schiphof
Familienaam met Duitse
oorsprong uit schuppe, schoppe: schepel, schep.
Later uitgebreid tot tentje,
kraampje, winkeltje.
Het betreft dus wellicht een
hof (hoeve) waar men kon schuppen, scheppen: inkopen
doen.
Schure(n) Van der,
Van der Schuere(n), Van der Scheuren, Van de(r) Schuer,
Van de Schuren, Van de(r) Scure(n), Van de Scueren,
Verschure(n), Verschuur(e(n)), Verschuere(n),
Verscheure(n), Verscuren, Vershuere(n), Versheure(n),
Versheure, Te Terschueren, Terschuren, Terschüren,
Schuurman(s), Schurmans, -mann, Schuyrmans, Schürman(n),
Schuer(e)mans, Scheur(e)mans, Schuirmans, Schoermans,
Schuringa, Schurkens
Familienaam afgeleid
van de veel voorkomende plaatsnaam ' Schuur, Ter
Schure' = bewoner in de buurt van, werkende in
...
Schuring(s),
-ink, -ins, Schu(u/i)ring
Familienaam uit de
plaatsnaam Schuur, zie bij Schure.
Schutter(e) De,
Schutter(s), De Schutere,De Scheutter, De
Schuy(t)er(e), De Schuytère
1. Bijnaam voor
iemand van het schuttersgild.
2. Beroepsnaam voor
iemand die het vee schut, in een schot opsluit.
Schutyser, -yzer,
Schuttyser, -yzer, -ijser, -ijzer
Beroepsnaam van de
(voetboog)schutter of voor de smid die de
schutijzers maakte.
Schuyf(f)eleer
De, De Schuijffeleer, De Scuyffeleer,
Schuffele(e)rs, Schiffelaers, -leers,
Schiff(e)ler(s), Scheffelaar, Suffeleers,
Scuf(f)laire, Escouf(f)laire, Scouf(f)laire,
Scouffler, Scauf(f)laire, Xhauf(f)lair(e),
Xhaflaire
Naam uit het
Middelnederlandse schufelen: fluiten.
Beroepsnaam van de fluitspeler.
Schuylenberg(h)
Van, Van Schuijlenbergh, Scheulenburg,
Schaalburg, Schalenborg(h), -borghs, -bourg,
Schaelenbergh, Schallenberg(h)
Familienaam uit de
plaatsnaam Schuilenburg (Noord-Brabant -
Overijssel - Friesland), uit Schullenberg in
Beverst (Limburg), uit Schoellenberg in
St.- Huibrechts-Hern (Limburg) of uit
Schulenberg/Schulenburg (Nedersaksen -
Sleeswijk-Holstein).
Schuymer(e) De,
De Schuijmer(e), Schumer(s), -esch, Schümmer,
Schummer, Schom(m)er(s), Schoumer, Schomus
Naam uit het
Middelnederlandse schumer: landloper;
straatrover.
Scipio(ne),
Seppion
Romeinse familienaam
uit het geslacht van de Cornelii. In de
Renaissance bij ons voornaam geworden. Vandaar
misschien ook bij ons een patroniem geworden.
Het Latijnse scipio: staf.
|