Praet (van), (van) Prat, Verpraet
1. Familienaam afgeleid van de plaatsnaam praat. Dit komt van het Latijnse pratum = wei(land), meers.
Praet(s), Praat(s)
1. Bijnaam voor een prater, iemand die veel praats heeft.
2. Zie ook vorige.
Pranger, Prange(n), Prenger,
Sprang(h)ers, Spanger, Spreng(h)ers, Sprenger
1. Beroepsnaam voor een worstelaar.
Uit het Middelnederlandse prangen: worstelen, vechten.
2. Of uit het Duitse Branger,
Pranger. Dit uit het Middelhoogduits brangen: pronken,
opscheppen.
Prater(e) De, De Praeter(e), Depraet(r)e, De Preeter(e), De Preter(e), De Pretre, De Prêtre, De Prettere, De Preiter(e),
Depreiter(e), De Praiter(e), De Preytere, Depreytere, De Pruyter, De Proetere
1. Familienaam uit het Middelnederlandse prater, preter (uit pratum: weide): weideopzichter, boswachter.
2. Soms is De Prater: babbelaar.
Preem
1. Zie Priem(s).
2. De Blankenbergse familie Preem
stamt af van ene Breems (in de 18
eeuw geboren in Adinkerke).
Prekel De
Familienaam uit het
Middelnederlandse prekel: werktuig (prikker) van
palingstekers en turfstekers. Een beroepsbijnaam.
Prenger: zie Pranger.
Préseau(x), Preseaux, Présiaux, Presiaux, Pressia
Familienaam afgeleid van de plaatsnaam Préseau (Nord) of Pressiat (Ain).
Present
Naam uit het Oudfranse
présent: present, geschenk, gave.
Bijnaam voor de brenger,
verkoper, die zichzelf zag als, die begiftigd was met,
....
Preudhomme, Preud'Homme,
(de) Preud'homme, Preudhoms, Preud'homs, Prudhomme,
Prud'Homme, Prud'homme, Preudom(s), Prudhon, Prudon,
-um, Predhomme, Pred'homme, Pred(h)om, Prod(h)omme,
Prodan, Deprédomme, Pred(h)om, Prod(h)omme, Prodan,
Deprédomme, Prond'homme, Pardon, Perdon, Purdon
Naam uit het Franse preu
d'homme: eerlijk en wijs man. Bijnaam.
Prick, Pricken, Prikken,
De Prieck, (de) Prijck, (de) Pryck, De Pruyck, (de) Pruij(c)k, Prique, Pryke
1. Bijnaam uit het
Middelnederlandse pric(ke): visnaam, een mager iemand.
2. Bijnaam uit het
Middelnederlandse pric(ke): klein muntje, waardeloos
iemand.
3. Mogelijk zelfs
beroepsbijnaam voor de pruikenmaker.
Prieels, Prië(e)ls,
Priels, Préels, Preëels
Plaatsnaam uit het
Middelnederlandse pradeel, prayeel,, prieel. Dit uit het
Latijnse pratellum: weide, boomgaard, lusthof, tuin.
Priem(s), Prieme(n), Prime(n), Prim(s), Prym, Pryen, Preem, Pre(e)nen 1. Beroepsnaam van de schoenmaker
naar het Middelnederlandse priem : schoenmakersels.
2. Patroniem uit de voornaam Priamus.
Prijcker De, De Prycker Familienaam uit het Middelnederlandse priken: juichen, pralen, pronken, ophef
maken. Of uit het Middelnederlandse priker: muzikant met een snaarinstrument. Bijnaam of beroepsnaam.
Prins (de), (de) Prinse, (de) Prince, Prins(s)en(s), Prince(n), Prinz, Prync, Printz, Leprince Bijnaam
uit een bepaalde karaktereigenschap of een huisnaam.
Proost (de), (de) Prost, Pro(o)sten, (de) Proft, Proos, Proest, Proes(s), Prös(s), Proehs, Probst, Props(t), Provo(o)st, Le Provost, Provo(t), Provou, Provos(te), Prouvo(s)t, Prouvosq,
Pruvo(o)st, Pruvot, Pruûost, Pruuost, Pruwast, Prevos(t), -vo(t), -vots, -voo(t), -voz, Pré-, Le Prevost, Preuvot, Preveas, Pervost,
Pervoot, Privot, Privoo, Proust Uit het Middelnederlandse provest, proo(f)st, het Oudfranse provost, prevost, het Duitse Probst.
Allemaal afkomstig uit het Latijnse prepositus: proost, hoofd van een kathedraal,kapittel, kloostervoogd, maar ... meestal een
gerechtelijk ambtenaar, voorzitter van de schepenbank, baljuw. Beroepsnaam.
Provenier, Prevenier,
-eers, Pr(e)uveneers, Prévinaire
Naam uit het
Middelnederlandse proven(den)are: iemand die prebende
bezit. Iemand, die opgenomen in een proveniershuis
(komende uit een geestelijk goed) recht heeft op
bepaalde voordelen, uitdelingen. M.a.w. huisvesting en
verzorging kan bekomen. Provensal, Provincia(e)l, Provenzano
Naam van iemand die afkomstig was uit de Provence. 1663 Provinciael Dominicus - Schriek (M.V.).
Pruijck: zie Prick.
Publie
Schrijfvariant van het
Zuidfranse Publier/Publié/Pubellier, het Franse Peuplier:
populier. Plaatsnaam.
Puffelen Van
Zeer merkwaardige
familienaam waarvan de oorsprong onduidelijk is.
Is mogelijk afgeleid uit
(ge)peupel: volk.
Of uit een plaats Puffel(en)
die dan ergens in de buurt van Rotterdam moet liggen.
Of uit een stopwoord dat
regelmatig door de stamvader gebruikt werd.
Of...
Pulles
1.Van Pulle: familienaam naar de plaats van herkomst.
2.Afgeleid van het Middelnederlandse pulle: kruik. Beroepsnaam voor een kannengieter.
3.Afgeleid van het Middelnederlanse puls: roerstok. Beroepsnaam van een pulser: iemand die met een roerstok de vis opjoeg.
Beroepsnaam. Punder is een variant van het Middelnederlandse ponder: weger, schatter.
Putseys, -eijs, Putzey(s), -eys(s)e, -eis(t), -ys, -eijs, Pudzeis, Pitzeys, Pitseys, Puzey, Putsage
Familienaam afkomstig van de plaats Poucet of Pousset (allebei in
Luik).
Put(te) Van de(n), Van de Peut(te), Van de Pitte,
Vandepitte. Van de Putt, (van der) Put, Van de(r) Putte(n), Van Put(te), Van der Potte, Vandrepot(t)e,
Vantrepot(t)e, Vandeputte, Put, Puth, Puts
1. Familienaam uit de verspreide plaatsnaam Put, Pit, Puth
(dit bij Sittard).
2. Beroepsbijnaam voor de
eigenaar van een waterput, de aanlegger van putten.
Puttaert, -art, -Putard
1. Beroepsnaam van de
waterputter.
2. Variant van Van de Putte, zie
bij Put.
Putteman(s), Putman(s), Peuteman(s), Peut(te)man, Pitteman(s), Pitman
1. Afgeleide van Van de(n) Putte, Van Putte (plaatsnaam) .
2. Afgeleide van een waterput : beroepsnaam van iemand die met waterputten of –leidingen bezig is.
|
Puydt De, Depuydt, De Puijdt, De Puyt, De Puidt,
Puyt(s) Bijnaam uit het Middelnederlandse puut: kikker.
Bijnaam voor een mager, een luidruchtig of een huppelend iemand.
Puyenbroe(c)k (van), (van) Puijenbroe(c)k, Van Puyenbrou(c)k, Van Puyembroeck, Van Puymbroe(c)k, -brou(e)ck, Van
Puijmbroeck, Van Puinbroek, Van Puynbroeck, Vampuymbrock Familienaam uit de plaatsnaam
Puit/denbroek: moeras met kikkers. Op diverse plaatsen in Vlaanderen.
Puylaert, Puijlaert
Familienaam uit de plaatsnaam Pu(i)laer, dit uit het Middelnederlandse Puunlaar in Belsele (Oost-Vlaanderen.
Puysselaer
De, -eir(e), -eyr, Puyseleir, De Peusseleir
Beroepsnaam uit
puislager: puid(t)enslager, iemand die kikkers slaat op de
billen te verkopen.
Puystjens,
Puystiens, Puijstjens, Pustjens, Peuskens, Peustjens,
Peusgen, Peushgens, Pöschkens, Peyskens, Peiskens, Peskens
Patroniem,
Limburgse vormen van Paesken, Poesken. Deze zijn dan weer
afgeleid van Paschalis.
Puyvelde Van,
Van Puijvelde
Familienaam uit
de plaatsnaam Puivelde (kikkerveld) in Belsele
(Oost-Vlaanderen).
Pyck(e),
Pijck(e), Peyck, Pik, Piek, Pique, Picq(ue), Piec(k),
Piecq(ue), Lepique
Familienaam uit
het Middelnederlandse pike: piek of lans met een platte
ijzeren punt. Beroepsbijnaam voor de wapensmid of de
piekenier.
Het is mogelijk
ook een bijnaam voor iemand (uit het Westvlaamse pijk) die
wrokkig, niet sociaal is.
Pyl, Pijl(s),
Pyle, Pyls, Piel(s), Pielke, Pieltjes
Beroepsbijnaam
van een boogschutter of een pijlenmaker.
Pyliser,
Pyl(l)yser, Pijlijser, Pil(l)yser, -yzer, Pilijser
Familienaam uit
het Middelnederlandse piliser: ijzer of staal gebruikt voor
pijl of pijlpunt. Beroepsbijnaam van de pijlenmaker of
boogschutter.
Pypaert, Pijpaert,
Pipar(t), Piepar, Pipa
Naam uit het werkwoord pipen: pijpen, fluiten. Beroepsnaam
van de fluiter, de (stads)speelman.
Pyper De, De Pijper(e), De Pypere, De Peyper, De Peijper, De Puyper, Pieper(s), Piper(s), -ere, Pijpers, P(e)ypers, Peijpers
Beroepsnaam van de 'pijper', de fluitspeler, trompetter, speelman, stadsmuzikant.
Qua(c)kelbeen
Naam uit het Middelnederlandse
quackelen: schudden. Bijnaam voor iemand die een schuddende
beweging maakt bij het stappen, lopen.
Quaden(s), Quaaden
1. Vorm van (de) Quae: bijnaam
voor een kwaad, boos, misdadig iemand.
2. Naam uit de plaatsnaam Quaden
in Paderborn (Noordrijn-Westfalen).
Quaethoven (van),
(van) Caethoven,Kaethoven
Naam uit de plaatsnaam Kwaadhoven
in Hasselt (Limburg).
Quagebeur, Qua(e)g(h)ebeur, Quaegghebeur, Quaeybeur, Quaegnebeur
Bijnaam naar een karaktertrek: kwade gebuur.
Quast(en), Quasters Uit het
Middelnederlandse quast: kwast, badkwast, takkenbosje, rijsbosje, plumeau. Beroepsnaam voor de kwastenmaker of de badmeester (die de baders bewerkt met een rijsbosje).
Quataert, Quaetaert
Naam uit quaet: boos, kwaad,
slecht. Bijnaam.
Quatanne(n)s, -anens,
-annes, Quatennens, Quatennent, Quatannews, Quattanens
Bijnaam + patroniem uit Quaet Hannin: kwade
Jan.
Quat(h)em Van, Vanquathem, Van Quaet(h)em, Van Queathem
Naam uit de plaatsnaam Quaethem in Lichtervelde, Kwatem in
Herne (Vlaams-Brabant) of Kwaadham in Gent en Aarschot.
Questel, -iau(x), Quoistiaux, Quetel, Quétaut, Quetaut
Familienaam uit het Oudfranse Questel: kist, kast, koffer. Beroepsnaam.
Quest(t)roy, Quetstroey
Familienaam die vooral voorkomt
in West-Vlaanderen en Henegouwen.
De oorsprong ligt wellicht in
Noord-Frankrijk (betekenis nog onbekend).
Variant van De Kwik: bijnaam voor iemand die levendig/vlug is.
Quinten(s), Quintin(g), -ijn,
-e(y)n, Quintyn, Quointin, Quentin, Quantin, Quintiens, Quintgens,
Kwinten(s)
Patroniem uit de Latijnse
heiligennaam Quintinus.
Quinzebilles, Kinsabil, -bel, Keynsabyl, Keysabil, -byl
Het Oudfranse bille: geldstuk.
Bijnaam uit 'quinze billes': vijftien ballen, muntstukken.
Andere talen hebben vergelijkbare bijnamen: Tienpond, Hondermarcq, Fünfzehnschilling.
Quirin, -ing, -ain, Querin,
Quiriny, Quireyns, -eijns, Quirynen, -eynen, -(e)ijnen,
Guirynen, Quoiron
Patroniem uit de Latijns
heiligennaam Quirinus.
Quist
Familienaam uit Tholen, ontleend aan de veldnaam 't Quistken, een stuk grond waarover getwist werd.
Quisthou(d)t, Quishou(d)t,
Kwisthout
Bijnaam voor een timmerman (of
...) die kwistig omspringt met hout, die hout verkwist.
Quistwater, Quisqua(e)ter, Quitsquater
Bijnaam voor een waterverspiller.
Quitelier, Quittelier(s), Quintelier, Quittebier Familienaam uit het Oudfranse cuintel, afgeleid uit colte,
cuilte, coute: matras, kussen, sprei, gestikte deken. Beroepsnaam van het Oudfranse coultillier, cotiller: dekenstikker, matrassenmaker.
Quix: zie Kwik.
Quizenaerts: zie Cuisenaire.
|