slapeloos
die avond liet de maan
haar kraters zelfs de achterkant
van haar tong zien, de nacht
wordt lang, sprak ze halfvoldaan,
wie niets afwerpt is gezien
de weemoed wild
hield niets voor bekeken
en wolken rafelend tot lippen
hebben zich hoogweg
verzoenend afgewend
een duif in de nok
van de kerk sloeg
haar vleugels rond haar nek
voor de nacht zo lang,
zo bang
© Marleen De Smet
|
|