applaus
raspend roest de prikkeldraad
in contrast de gladde vaart
van het glimmend groen
neen, niet het groen van de bomen
de bomen, zij reiken elkaar
de takken om de terugkeer,
het weerzien, het weleer
gebeiteld in het beeld
schalt de loco zijn motief
ik-ben-wie-ik-was
nooit van het spoor afgeweken
in beweging onherroepelijk
geliefd en wezenlijk
en als stro vat het stalen ros
vuur in de strijd tegen tijd
geen aarzeling die zich
een moment van zwakte toemeet
slechts rookpluimen rangeren
in de verte het zwoegzweet
van de machinist ’s nachts slipslapend
in de bedding van het spoor
hij labeurt overdag met lijf half ontbloot
het niet ontkomen aan de volharding
van de ijzeren weg
hoor hoe snelheid boort
door de geluidsmuur van stoom
hoor hoe elke vogel applaudisseert
hoog aan de hemelboog
|
|