A B C 5 12 D ? gricha - v7609 - 2.7.6.2022
In een rechthoekige driehoek ABC meten de rechthoekszijden 5 en 12 en is C de kleinste hoek.
De kortste zijde [AB] verlengt men tot [AD] zodanig dat de hoek in D even groot is als die kleinste hoek. (m.a.w. ∠ADC = ∠ACB ).
Hoe groot is het lijnstuk [DC] ?
A.   10
B.   31,2
C.   30
D.   33,333...
E.   \(\large\boldsymbol{\frac {65} {12} }\)
                 

[ 2,3-7609 - op net sinds 10.1.14-()-2.11.2023 ]

Translation in   E N G L I S H

IN CONSTRUCTION A.  
B.  
C.  
D.  
E.  

Oplossing - Solution

De driehoek ABC heeft 13 als schuine zijde (met de stelling van Pythagoras te vinden of gewoon weten dat 5-12-13 een Pythagorisch drietal is).
De rechthoekige driehoeken ABC en ACD zijn gelijkvormig want hun overeenkomstige hoeken zijn gelijk ( HHH). De gelijkvormigheidsfactor vinden we door te kijken naar de kleinste rechthoekszijden van beide driehoeken : 5 en 12. De gelijkvormigheidsfactor is dus 12/5 = 2,4
Vandaar dat de schuine zijden van beide driehoeken dezelfde verhouding hebben. Dus |DC| = 2,4.|BC| = 2,4.13 = 31,2