De werking van de zonnecel

 

 

 

 

Het atoom:

 

Is gebaseerd op het atoommodel van Niels Bohr (1885-1962).

Niels Bohr wordt algemeen gezien als één van de grondleggers van de atoomfysica. Waar Ernest Rutherford als groot experimentator veel over de interne opbouw van het atoom ontdekte, was het de grote verdienste van Bohr om een theoretische grondslag voor dit nieuwe atoommodel te formuleren, waarmee hij tevens een grote bijdrage leverde aan de meest spraakmakende tak van fysica in de 20e eeuw: de kwantummechanica.

 

 

 

 

 

De atoomtheorie:

 

Een molecule is het kleinste deeltje van een stof dat nog alle eigenschappen van die stof bezit.

Deze molecule kan nog verder opgesplitst worden in kleinere deeltjes, namelijk de atomen. Een atoom bestaat uit een kern en elektronen, die zich in verschillende banen om de kern heen bewegen. De kern is opgebouwd uit twee soorten deeltjes, protonen en neutronen. Elk proton heeft een positieve lading van dezelfde grootte als de negatieve lading van één elektron. De neutronen hebben geen lading, zij zijn elektrisch neutraal. Een neutraal atoom bevat evenveel protonen in de kern als elektronen die eromheen bewegen. De lading van één elektron is de kleinste negatieve lading die er bestaat. De elektrische lading is een grootheid met het symbool Q en de eenheid C (Coulomb).

De kleinste negatieve lading die bestaat, is de lading van één elektron,

Qe= -1,60 . 10-19 C. De kleinste positieve lading is de lading van één proton, even groot als die van één elektron, maar dan positief.

Een atoom wordt o.a. gekenmerkt door het aantal protonen in de kern en het aantal elektronen om de kern en is voor elke elementaire stof verschillend. De elektronen van het atoom worden verdeeld over verschillende schillen. Elke schil kan volgens de formule  e = 2 * n^2  maximum aantal elektronen bevatten. Hier is e het aantal elektronen en n het schilnummer. Op de eerste schil kunnen dus maximum 2 elektronen aanwezig zijn; op de tweede schil maximum 8 en op de derde schil 18 elektronen enz. De buitenste schil van een atoom wordt de valentieschil genoemd. Op deze schil bevinden zich de valentie-elektronen.

 

 

Het ladingstransport:

 

Een natriumatoom heeft in de buitenste schil één elektron. In een vast stuk natrium raken de buitenste schillen van buuratomen elkaar. Als een elektron op zo’n ‘raakpunt’ komt dan is de aantrekkingskracht van beide kernen even groot, het elektron ‘weet’ dan niet meer bij welke kern het hoort. Het hangt van het toeval af om welke kern het gaat draaien. De elektronen uit de buitenste schillen zijn dus als het ware vrij om door het hele stuk natrium heen te bewegen. We noemen ze daarom vrije elektronen.

 

 

Geleiders, halfgeleiders en isolatoren:

 

In een stof met veel vrije elektronen kan lading zich makkelijk verplaatsen. Zo’n stof heet dan een geleider.

In stoffen met vrijwel geen vrije elektronen kan lading zich niet verplaatsen. Zo’n stof heet een isolator.

Er zijn ook stoffen zoals germanium of silicium, met vier valentie-elektronen op de buitenste schil, die alleen vrije elektronen hebben als ze verwarmd worden of als er licht op valt. Deze stoffen noemen we halfgeleiders.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een silicium atoom bevat 14 elektronen waarvan 4 op de buitenste schil.

 

 

 

 

 

       

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In een zuivere silicium kristalstructuur worden de  4 valentie-elektronen gebonden aan 4 nabijgelegen atomen, zoals aangeduid in de figuur. Dit type binding, wordt een covalente binding genoemd. Hoewel de valentie-elektronen sterk gebonden zijn door deze covalente binding, is het toch mogelijk dat een valentie-elektron voldoende kinetische energie verkrijgt om de binding te verbreken. Deze vrije elektronen worden intrinsieke ladingsdragers genoemd.

Bij kamertemperatuur is er ongeveer 1 vrij elektron per 5*1010 Si atomen.

Dit blijkt ontoereikend te zijn om dit halfgeleidermateriaal te bestempelen als een PV-generator. Om de toename van vrije elektronen in halfgeleidermateriaal te stimuleren wordt dopering met vreemde atomen toegepast.

 

 

 

 

 

 

 

 

Dopering : n- en p-type materialen:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een fosfor atoom bevat 15 elektronen waarvan 5 op de buitenste schil.


 

 

 

Het n-type materiaal wordt gevormd door als onzuiverheid een element toe te voegen dat 5 valentie-elektronen bezit (vb. fosfor). Het effect van het vijfde elektron is voorgesteld in de figuur: de 4 covalente bindingen zijn nog steeds aanwezig maar er is een bijkomend vijfde elektron van de onzuiverheid. Dit elektron is niet geassocieerd met één welbepaalde covalente binding en is slechts zwak gebonden aan de onzuiverheid, zodat het relatief vrij kan bewegen in dit aldus gevormde n-type materiaal. Onzuiverheden met 5 valentie-elektronen worden donoratomen genoemd. Het is belangrijk op te merken dat, hoewel er aldus “vrije” ladingsdragers gecreëerd zijn in het n-type materiaal het materiaal nog steeds elektrisch neutraal is.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een borium atoom bevat 5 elektronen waarvan 3 op de buitenste schil.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het p-type materiaal wordt gevormd door zuiver Silicium te doperen met vreemde atomen met 3 valentie-elektronen (vb. borium), zoals voorgesteld in de figuur. Bijgevolg is er een elektron te kort om de covalente binding te vormen. Deze vacature wordt een gat genoemd en wordt voorgesteld door een cirkeltje of een plusteken t.g.v. het tekort aan een negatieve lading. Het resulterende p-type materiaal is ook elektrisch neutraal. Onzuiverheden met 3 valentie-elektronen worden acceptor atomen genoemd.


 


De p-n junctie:

 

 

 

Een halfgeleiderdiode, voorgesteld in de figuur, wordt gevormd door het in kristallografisch contact brengen van n-type en p-type materiaal. Op het ogenblik dat de twee materialen bijeengebracht worden zullen de elektronen en de gaten in het gebied van de junctie recombineren, waardoor een tekort aan ladingsdragers ontstaat in het gebied van de junctie. Dit gebied van positieve en negatieve ionen wordt het verarmingsgebied genoemd.

De minderheids-ladingsdragers van het n-type materiaal die zich in de buurt van het verarmingsgebied bevinden zullen (nagenoeg) onmiddellijk overgaan naar het p-type materiaal. Hoe dichter de minderheids-ladingsdrager zich bij de junctie bevindt, hoe groter de aantrekkingskracht van de positieve ionen en hoe kleiner de tegenwerking van de negatieve ionen. Een gelijkaardige redenering kan toegepast worden op minderheids-ladingsdragers (elektronen) van het p-type materiaal.

Zo zal in het p-materiaal een dun laagje ontstaan wat negatief geladen is. Op dezelfde manier ontstaat in het n-materiaal een laagje wat positief geladen is. Er ontstaat dan een elektrisch veld, zodat na verloop van tijd de recombinatie stopt. De twee laagjes vormen samen de p-n-overgang .

 

 

De elektronenstroom bij lichtinval:

 


 

Wanneer licht de zonnecel binnenvalt zullen er binnen de halfgeleider elektronen losgestoten worden. Deze losgestoten elektronen kunnen vrij bewegen  binnen de halfgeleider. Doordat er een elektrisch veld over het halfgeleidermateriaal staat zullen de vrije elektronen allen dezelfde richting op gaan bewegen nl. de richting van het positief veld. Er zal dus een stroompje gaan vloeien.

 

 

 

Hyperlink: De I-V curve van de PV-cel