Wugi's hoom Wugi's Poëzie'k
Poë-zieke muzen

Guido "Wugi" Wuyts @ Dilbeek, Belgium, Europe, World, Solar System, Milky Way, Local Cluster, ...

@ 3 Taalzaak
@ 2 Denkzaak
@ 1 Smaakzaak
@ 0 Wugi's hoom
Poëzie'k
Muzie'k
Estese (project)
Eigenwee
Oud
Ik meende dat ik 't leven liefhad
De Kop van Paaseiland
Praeterit Felicitatis Umbra...
Sterrenhuis
Sonnet
Afspraakje
Winterscherzo
Eindejaarswens
Verliefdheid
Nachtstroom
Ogenblik
Ree in Terkamerenbos
Geen titel
Kinderpret
Die Kunst der Fuge
Een mensje is gevallen op de straat
VL GO HOME
Op de Carmina Burana

Oud

In een kooitje rein
zit een vogeltje klein
zit een vogeltje oud
te treuren op hout
om zijn meester, ver
als een kwijnende ster
in een jachtig jong zwerk.

In een kooitje rein
zit het vrouwtje, fijn
omgeven in pracht
te treuren zacht
om haar diertje,- waar ?
Zo doven kaarsjes
in een kil-klare kerk.


Ik meende dat ik 't leven liefhad (71,74)

Ik meende dat ik 't leven liefhad
Blauwe luchten elfensterren
Flora's rose parfum in regenwind
Velden grond die zon eten
Het bloemenmenuet der vlinders en der bijen

Ik meende dat ik 't leven liefhad
De dievegge van mijn geluk
Als een Venusmens ontwaak ik
Op de buitenaardse aarde
Talrijk als de sterren
Als de korrels op 't bezoedeld strand
Rijzen zinken stofgeworden geesten
Grijnzen van cynisme haag- en kwelzucht
Grienen als verongelijkte kinders
Gilgalgonzend wespennest
Ik schuw de stad ik haat de straten
Ik meende dat ik MENSEN liefhad
Hun bloed was in mijn bloed
Sprak en zong in mijn bloed
Lachte en danste hun bloed
De stromen stromen uit de lans van Ares
Uit de Leopards en Tory Canyons
Op de buitenaardse aarde
De dievegge van mijn geluk
Ik meende dat ik 't leven liefhad

Grijnzend lokken
Grauwe luchten elftalsterren
Rosa's wee parfum in zure wind
Velden grond die stront eten
Het boemelcabaret van pooiers en harpijen


De Kop van Paaseiland (71,74)

Zijn ogenloze blikken kennen
de zwarte vogel van het tijdeloze -
zijn vleugelslag bekoort de muzen
met monotone golven tonen zonder
het kieskeurig wisselen van een melodie
- een efemerisch klankgenie -
maar tonen van een alomvattend deinen
in ontluikende crescendo's,
in verstilde diminuendo's,
als het zingen zonder woorden van een vrouwestem -
de schaduw van zijn zintuigloze blikken
kent de godengroeten,
kent de vogelbode van het tijdeloze.

Zijn lippen zijn twee slangen
naast elkaar gestrekt,
gestreeld door eeuwen winden van Poseidoon :
zij werden licht naar voor gebogen
als de lippen van geliefden
voor een eeuwige omhelzing.
Zijn neus is slanker is mij liever
dan Cleopatra's.
In zijn oren komt zich immer nestelen
de godengroetende,
de vogelbode van het tijdeloze...


Praeterit Felicitatis Umbra ... (71,74)

Ik wil mij gaan te rusten leggen
tussen de sterren
die zingen van Aranjuez
Ik wil mij koesteren
aan de boezem koesteren
van het Niets
waarin wij zullen toeven
na deze morgen deze avond enzovoort

Ik wil mij gaan vervoegen
bij de vissen
waar de zon een glazen klank wordt trillend
langs het orgellandschap van koraal
Ik wil opgaan
naar de amazones van de blankheid
een condor op hun voorhoofd rusten peinzend
over lege dingen tot mijn wieken
mij naar nieuwe cirkelingen voeren

Ik ben een wolk
voor horizon geboren
door hemeladem staag gedragen
Alleen spijtig
dat een wolk uitregent
Laat mijn droppelen dan vallen op het maandak
van een tempel of in een heilige
beker ...
Laat mij een offer zijn aan 't Niets waarin ik toeven zal
na deze morgen deze avond enzovoort


Sterrenhuis (74)

Op de rand van de aarde
achter het grote woud
stond eenzaam een huis
En de bewoners van dat huis
werden gekoesterd door de sterren
waarmee zij spraken in de lieve nachten
wijl in hun gloed de bomen rusten
En de nachten en de sterren
waren geliefd bij de bewoners
van dat eenzaam huis

Toen was een jongling aangetreden
Hij was gekomen
van het ver gewoel des mensen-
ritme dat de zinnen start
Hij werd geroepen
door het grote woud
om daar te dolen in een leegte dagen
en om daarna, op de rand van de aarde
het huis te zien ...

En door het sterrenraam ontwaart hij
de verblinding van de Virgo
het witte waad haar lichaam lijnend
het blank gelaat een afgrond
vóór zijn ogen hief een hymne
aan de sterren ...
Wèggerukt wordt hij naar 't gerommel
van de mensen
zijn armen spreidend smekend Lieve
eens zijn we samen, eens
kom ik naar de sterren


Sonnet (74)

Ik zoek naar woorden van zielsverrukken
als bloemen blozend om in de morgen
voor jou en mij vers van 't veld te plukken
terwijl de dauw onze minnezorgen
geurig besprankelt en wij geborgen
voor 's mensen razen erin gelukken
de morgenstond in ootmoedig bukken
ons prille liefdesoffer te bezorgen.

Maar ach! hoe lang kunnen donkere uren
mij nog misgunnen het blijde dagen ?
Daar zijn geen bloemen in trage nachten.
Hoe lang o liefste moet donker duren ?
Mijn hart wil bloeien, doch er is wachten
totdat jij plukken gaat, en mij ... vragen ?


Afspraakje

Mijnheer Begrijpik vatte post aan
een bushalte,
ergens in de randstad
stond mijnheer Begrijpik
een kwartier te wachten : hij had
een afspraakje
gemaakt tegen de tijd
dat de romantiek der avonden begint,
stond mijnheer Begrijpik
al drie kwartier te wachten :
hoe heette ze ook weer ?-
hij had haar aangesproken tussen
de tweede en de vierde pint,
bij het café aan de bushalte
stond mijnheer Begrijpik
al vijf kwartier te wachten :
de lach die om haar lippen
speelde ... haar naam
was hij verloren tussen
de pinten en zijn dromen,
en in een stonde nuchterheid
kijkend op zijn klok
stond mijnheer Begrijpik
zeven kwartier te wachten ;
op de laatste bus bedacht hij
eigenaardig
hoe ware liefde enkel
in de dromen valt te vinden :
zoals velen
stond mijnheer Begrijpik
negen kwartier te wachten
op te dromen van
de ware liefde.
De volgende avond,
ergens in de randstad aan
een bushalte
vatte
mijnheer Begrijpik post : hij had
een afspraakje


Winterscherzo

Een winternachtse stilte
wentelt om me heen,
een tintelende kilte
sijpelt naar beneen.

De stilte ligt bevroren
in de eindeloze nacht
en dempt de verre koren
van bleke sterrenpracht.

Dan roert er iets de lucht :
een stroeve diepe zucht.
Een flauw gefluister in de nacht
een gemelijke geestenklacht,
aldus volbrengt met lome bocht
een bries zijn nachtelijke tocht.
Een vriezend windgerucht
verliest zich in de lucht...

En weer de winterstilte
wentelt weg en weer,
versteven daalt de kilte
weer op aarde neer.

De verre sterrenkoren
in hun bevrozen pracht
laten de stilte horen
van de eindeloze nacht.


Eindejaarswens (76)

Wen de winter barstens vriest,
als de ijskou door de nachten waart,
't geboomte naar de starren staart
en zich in slaap verliest,

Zit de mensheid aan de haard
en, zo 't al te vaak in de harten vriest
de warmte nu verkiest :
snij maar aan de vredestaart !

Heeft eenieder nu een stuk ?
Dan op 't nieuwe jaar, en moog 't voorwaar
tevreden mensen zien !

En aan jou, vriendin misschien
wens ik ook nog veel geluk
met dat ander eindejaar.


Verliefdheid

Telkenmaal
op 't klein balkon
uw hoofd verschijnt
zie ik het spansel
door uw blondheid klaar belicht.
Telkenmaal
ik 't spansel zie in sterrelicht
't is u die ik.
Doch waar toch is
uw stem die 'k nooit vernam -
zal zij komen
tot mij wellicht ?

Chaque fois
que je vous vois
au petit balcon
je vois le ciel grand-allumé
de vos cheveux blonds.
Chaque fois
que je vois le ciel étoilé
c'est vous que je vois.
Mais où donc reste
votre voix que je n' entends -
viendra-t-elle
jamais à moi ?


Nachtstroom

Traag draagt hij zijn wijze wateren
in de geheimenzwangere nachten
die telkens nog zijn zang verwachten :
hoort, stil de grijze stroomgod klateren.

Naarmaat hij eeuwig vordert gaat er een
heilige boodschap, uit zijn krachten
versgevormd, naar 't puik der prachten :
ziet, sterren drinken uit zijn wateren.

O mochten mensen ook het waard zijn
om zich te laven aan die nachtstroom,
zijn schoonheid dank, verval te laten.

En daar in maanlicht van mijn wensdroom
aan de oevers saam voorgoed geschaard zijn
in liefdes naam, en nooit meer haten.


Ogenblik

Ik richt mijn hoofd op in de wind
en zie een blij nieuw kind.
Ik wil 't mijn hand toereiken
doch : een ander 't al bemint.

Ik blader door voorheen en vind
een bang, eenzaam kind.
Ach, wie zou mij 'n hand reiken
ach : waar blaast toen de wind ?


Ree in Terkamerenbos

Dartel verder kleine hinde,
bo' van 't schone en van 't gezwinde ;
kun je in deze tijd nog meien
in de moeë parkvalleien,
vind je voedsel langs de lanen
en de stadbosautobanen,
ben je nu verdwaald of treeën
in je spoor nog andere reeën ?
Zelf in vaartje verder gaande
merk je mij niet, roerloos staande :
eventjes maar kruist jouw baan de
mijne. Daag! beminde hinde.


Geen titel (82)

Nogmaals lig ik bang te bed
fel ontzet
hoe de dood zo ver kan schijnen
van de mijnen
en de mensen die ik ken
om van mij nog niet te spreken

Maar hoe in een ander land
als een hand
dood voortdurend aan je zij staat
of zó toeslaat :
op een ander sneuvelt men
zonder dat wij hier verbleken

Elders sterven is banaal
krantentaal :
Dood ik smeek u, als een vader
blijf me nader
want hoe dichter bij u 'k ben
zachter zult gij me onderbreken


Kinderpret (82)

In de grote stad
tussen 't druk geraas
van massaverkeer
roept het eenzaam kind
groots en broos
zijn angstige spelvreugd
uit


Die Kunst der Fuge (82)

Als blonkbellige dauw
maar veel ouder
zacht parelend voegen
zich milde fugen
zoals ze rijgt
Bach die tot ons spreekt en ... zwijgt


Een mensje is gevallen op de straat (71)

Een mensje is gevallen op de straat
Een levend hoopje smart
Eens kijken of er iemand helpen gaat
De straat een leeg en roerloos part

Achter de ramen onverschilligheid
Een mensje is gevallen op de straat
De zon van duisternis ons afscheid
Het lijkt dus dat er niemand helpen gaat

Gedachteloze wolken in mijn oog
Een onbewust ontvangen sein
Versmelten van de aard- en hemelboog
Een zindering onder 't bewuste zijn

De val van Hem en Haar het lied der Slang
De vrucht van liefde kiem van haat
Ons erfgoed componeert een wrange zang
Een mensje is gevallen op de straat

En ach mijn woorden zijn geen steun voor haar
Zij brengt een dove hand naar het gehoor
Onze armen schuiven de een in de ander door
En wij voltrekken 't minder-meer gebaar

De redder en de drenkeling
Van wie de laatste aan het danken gaat
De ongelijke evennaastendaad
waarbij de een boven de ander staat

Mijn poging neer te dalen tot bij haar
Langs treden van mijn woord
Zij leiden wel beneden maar
De doofheid heeft de weg verstoord

Achter de bomen leegte en machtloosheid
Ik zoek haar ogen die zich nederbukken
De zon van duisternis ons afscheid
Tot ik haar handen in mijn hand voel drukken

Geen druk van blote dank ook een van raad
Haar blikken gaan niet lager dan de mijne
Wie weet wat er van ú geworden gaat
Een mensje is gevallen op de straat


VL GO HOME (71)

O edel land der Belgen
dat wil zeggen
o Vlamingen laat U verzwelgen
de hanen blaffen
de leeuw miauwt
Wallonië het lege land
en Brussel slaan de hand
- natuurlijk glimt zij
van aristokratie
vrijgeleide van
hypokrisie -
aan onze boereschouders !
De communautaire draak
die Brussel met ons steekt
die steek is raak
o edel land der Belgen
dat wil zeggen
de hanen blaffen
de leeuw miauwt
en Brussel... klauwt

Mijn stad o Brussel
ooit Vlamenstad
op Vlaamse vesten
Vlaams geboren en getogen
kunt geen Vlaming meer gedogen
Vlamen pesten is de leus
der olievlek
de Brusselse bezoedeling
Mijn stad o Brussel
eens Vlamenstad
de hanen blaffen
Wallonië het lege land
aan U o Brussel o aan mij
aan ons aan U aan al wat vlaamt
- natuurlijk glimt zij
van hypokrisie -
slaat de hand !
o edel land
der Belgen dat wil zeggen

Bruxelles Bruxelles o Brussel zijt gij wel
nog Brussel zijt gij Brussel o Bruxelles ?
Vlaanderen ga weg
VL GO HOME
ons jodenlot
De vlaamsetalers wierden loom
hun boereschouders
zijn bezweken: ouders
maakt uw kinders Frans
ontspring de dans
der Waalse pijpen
gulzig knagen
Wallonië het lege land
en Brussel piemel van Bruxelles
aan Vlaamse gronden
bomen
centen
dromen
LIBERTE DES BASQUES
groteske woorden van absurde tekst
te lezen als U dat wou weten
een groot plakkaat in 't Vlaamse dorp


Op de Carmina Burana (71)

Opgesloten
in de lege nachten
van een kloostercel,
bedompte grot
van een heilige hel.
Neuriën
tegen dove koren
in de zwarte nacht :
een duivels gebed,
een monnikenklacht.

O Fortuna
De rimpels van uw wellust
velut luna
groeien krimpen en deinen !

Half wakend
in het scherzo
van de duisternis,
bidden en vloeken
om wat godsvrucht is.
Door het celgat
gluren
naar een lentewolk,
naar het kroost van Flora
en het vrouwenvolk.

O Fortuna
De rimpels van uw wellust
velut luna
groeien krimpen en deinen !

Bengelende
poesjenellen
van het Grote Lot :
's mensen rol
een script van God,
- laudamus Te :
Gij hebt ons goed bedeeld,
in holle bolle spiegels
zijn we Uw beeld.

O Fortuna
De rimpels van uw wellust
velut luna
groeien krimpen en deinen !

Maar de christen
is een mensenkind
van vreugd,
en de naastenliefde
doet ook hem wel deugd.
Goede God o Heer
Gij naamt de Kerk
tot bruid,
ook wij gaan nu
een nachtje uit.

O Fortuna
De rimpels van uw wellust
velut luna
groeien krimpen en deinen !

Vroom
en naar het goede voorbeeld
van de Wijnerank
proberen wij
ook eens die christendrank.
Jezus Christus
schenkt tenminste
klare wijn,
en wat ons betreft dat wijntje,
't mag er zijn !

O Fortuna
De rimpels van uw wellust
velut luna
groeien krimpen en deinen !

Maar dan doemt
in kale nuchterheid
het Lot dat óns behoort,
en gaan wij met
onze gebeden voort,
opgesloten
in de muffe nachten
van een kloostercel,
nukkige stap
naar een heilige hel.

O Fortuna
De rimpels van uw wellust
velut luna
groeien krimpen en deinen !